Overwegingen
Wat is het oordeel van de rechtbank?
2. De rechtbank stelt eiser
in het gelijk. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot haar conclusie is gekomen.
3. Eiser heeft op 30 juni 2020 een kennisgeving gedaan van een demonstratie op de Dam in Amsterdam op 1 augustus 2020 van 21.00 tot 2 augustus 2020 om 12.00 uur. Eiser verwachtte honderd deelnemers. Tussen 21.00 uur en middernacht zouden diverse sprekers hun bijdrage leveren aan de betoging. Daarna zou er geslapen worden en vervolgens ontbeten. Het doel van de betoging was het aankaarten van het probleem van dak- en thuislozen. Verweerder heeft besloten dat de betoging wel door kon gaan, maar niet op de Dam. De betoging moest verplaatst worden naar het plein bij de Stopera. Verder heeft verweerder besloten dat de betoging ook niet in de nacht mocht plaatsvinden maar moest eindigen om 23.00 uur op 1 augustus 2020. Dit had te maken met de volksgezondheid en ter voorkoming van wanordelijkheden.
4. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de bepalingen in de Wet openbare manifestaties (Wom). Op grond van deze wet kan verweerder voorschriften of beperkingen stellen aan een voorgenomen demonstratie of een demonstratie verbieden, onder meer in het belang van de volksgezondheid en ter voorkoming van wanordelijkheden.
Wat vindt eiser in beroep?
5. Eiser voert aan dat sprake is van onbehoorlijk bestuur. Zo is het procesdossier niet compleet. Het advies van de politie ontbreekt. Dat de politie mondeling zou hebben geadviseerd, is niet aannemelijk. Daarbij is niet te controleren wat het advies van de politie was. Volgens eiser was het besluit onrechtmatig. De opgelegde beperkingen waren ook niet noodzakelijk en proportioneel. Tot slot heeft eiser in zijn beroepschrift nog aangevoerd dat de voorzitter niet bevoegd was om het besluit te nemen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep, nu de coronamaatregelen van de overheid, die onder andere tot de voorwaarden hebben geleid, niet meer gelden. Eiser heeft gesteld dat het hier gaat om een grondrecht en dat er een aantal principiële vragen aan het beroep ten grondslag liggen die ook zien op demonstraties in de toekomst, buiten de coronamaatregelen om. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser nog een belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep.
Was de (plaatsvervangend) voorzitter bevoegd?
7. Eiser heeft op de zitting zijn stelling, dat verweerder niet bevoegd was om het besluit te nemen, laten vallen. De rechtbank zal deze grond dan ook niet bespreken.
Was sprake van onbehoorlijk bestuur?
8. De rechtbank is van oordeel dat door het laat kenbaar maken van de voorschriften die verbonden waren aan de demonstratie op zichzelf geen sprake is van onbehoorlijk bestuur. De rechtbank begrijpt dat dit vervelend was voor eiser, maar verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat, in dit geval in het bijzonder vanwege de Covid-19-situatie, van de meest actuele situatie moest worden uitgegaan. De rechtbank heeft hier begrip voor en vindt dat in dit geval geen sprake is van onbehoorlijk bestuur wegens het late kenbaar maken.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat sprake is van onbehoorlijk bestuur omdat het dossier niet compleet is, onder meer omdat het advies van de politie ontbreekt. De rechtbank zal hier onder het volgende kopje op ingaan, omdat dit punt samenhangt met de vraag of verweerder in redelijkheid heeft mogen besluiten dat de beperkingen gerechtvaardigd waren.
Waren de beperkingen gerechtvaardigd?
10. De rechtbank vat eisers beroepsgronden zo op dat hij vindt dat de gestelde beperkingen niet gerechtvaardigd waren. Eiser heeft op zitting uitgelegd dat hij als organisator zelf moet kunnen bepalen waar een demonstratie plaatsvindt. Het uitgangspunt moet zijn dat verweerder dat moet faciliteren. Het is volgens eiser, in beginsel, niet aan verweerder om te bepalen waar een demonstratie plaatsvindt. Tenzij er gewichtige redenen zijn om een andere plaats aan te wijzen. Die waren volgens eiser in zijn geval niet aanwezig.
11. Op zitting is gesproken over de situatie in de zomer van 2020 en de gevolgen daarvan voor het plaatsvinden van demonstraties, in het bijzonder op de Dam. De rechtbank stelt voorop dat zij zich, gelet op die situatie, wel kan voorstellen dat verweerder tot het besluit is gekomen om de demonstratie te verplaatsen. Omdat het hier om een beperking van het demonstratierecht gaat, vereist dit echter wel een zorgvuldige motivering in het besluit. De rechtbank is van oordeel dat aan deze eis in dit geval niet is voldaan en zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
12. Het recht op betoging is neergelegd in artikel 11, eerste lid, van het EVRMen artikel 9, eerste lid, van de Grondwet. Uit beide artikelen volgt dat het recht op betoging in bepaalde gevallen mag worden ingeperkt. De Wom strekt tot het stellen van regels voor betogingen.
13. Uit jurisprudentie van het EHRMvolgt dat het recht op betoging een van de fundamenten van een democratische samenleving is.De ruimte voor de overheid om beperkingen te stellen is daarom beperkt. De overheid moet het recht op betoging niet alleen waarborgen, maar zich ook onthouden van indirecte maatregelen die de uitoefening van dat recht onredelijk beperken. Verder volgt uit de jurisprudentie van het Hof dat op de overheid een positieve verplichting rust om een demonstratie zoveel mogelijk te faciliteren en beschermen.Wel is er een grote beoordelingsvrijheid om te bepalen welke maatregelen redelijk en geschikt zijn.Slechts in uitzonderlijke gevallen, waarin bestuurlijke overmacht aan de orde is, kan een demonstratie worden verboden.
14. Zoals hiervoor is overwogen, strekt de Wom onder meer tot het stellen van regels als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Grondwet. Uit artikel 5, eerste lid, van de Wom volgt dat de burgemeester alleen beperkingen en voorschriften aan een demonstratie kan stellen als een van de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen dat vordert. Gelet op de tekst van artikel 5, eerste lid, in samenhang met artikel 2, komt aan de burgemeester zekere beoordelingsruimte toe en is het aan hem om aan de hand van de lokale omstandigheden een inschatting te maken of, en zo ja welke, beperkingen en voorschriften aan een demonstratie moeten worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of voorkoming van wanordelijkheden.De rechter moet vervolgens beoordelen of de burgemeester terecht bepaalde beperkingen en voorschriften aan een demonstratie heeft gesteld.
15. Uit het besluit blijkt dat verweerder tot het verplaatsen en beperken in de tijd is overgegaan omdat door het aantal deelnemers sprake zou zijn van een risicovolle demonstratie. Verweerder heeft toegelicht dat tijdens de Covid-19-pandemie is besloten om grote en/of risicovolle betogingen te verplaatsen van de Dam naar het Stopera terrein, waarbij betogingen met meer van 50 deelnemers als risicovol zijn bestempeld. Omdat veel toegangswegen naar de Dam leiden, bestond het risico voor spontane en ongewenste aanwas en kon de 1,5 metermaatregel niet te allen tijde gegarandeerd worden. Verder zou het nachtelijk demonstreren gepaard gaan met bijkomende gezondheidsrisico’s en wanordelijkheden. De GGD had niet negatief geadviseerd over de betoging, maar wel aanvullende voorwaarden gesteld, die met name zagen op het treffen van hygiënische maatregelen. Naar aanleiding van een mondeling gegeven advies van de politie is uiteindelijk besloten de betoging te beperken in tijd en plaats. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat op basis van het mondelinge advies van de politie geconcludeerd is dat de betoging als risicovol moest worden bestempeld.
16. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de wijze waarop het advies in het besluit is opgenomen niet aan de eisen die aan een motivering mogen worden gesteld. De rechtbank kan uit het besluit namelijk niet opmaken welke risico-beoordeling de politie aan het mondelinge advies ten grondslag heeft gelegd en op basis van welke omstandigheden de politie tot de conclusie is gekomen dat het hier om een risicovolle demonstratie ging. Verweerder heeft hier, ondanks verzoeken van eiser, geen nadere onderbouwing voor gegeven. De rechtbank kan dus niet beoordelen of de gestelde voorschriften wel terecht zijn gesteld en of er minder ingrijpende alternatieven mogelijk waren die het demonstratierecht minder zouden inperken. Het advies van de politie zou volgens verweerder mondeling zijn gegeven, waardoor dat niet kan worden overgelegd. Wat daar ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat indien verweerder zijn besluit baseert op een advies van de politie, de inhoud van dit advies inzichtelijk moet zijn. De rechtbank moet immers beoordelen of de beperkingen en voorschriften die naar aanleiding van het advies aan de demonstratie zijn opgelegd terecht zijn. En ook eiser moet in de gelegenheid worden gesteld om daarop adequaat te kunnen reageren. In dit geval was dit niet mogelijk. De rechtbank kan zich, zoals hiervoor reeds overwogen, indenken dat verweerder goede redenen had om tot verplaatsing over te gaan, maar omdat dit niet te controleren is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de verplaatsing en de beperking in de tijd onvoldoende heeft gemotiveerd.
17. Deze beroepsgrond slaagt. De overige beroepsgronden hoeven niet meer besproken te worden.