ECLI:NL:RBAMS:2023:2031

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
1375244021
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met verworpen gelijkstellingsverweer

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Rybnik, Polen. De zaak kwam aan de orde na een vordering van de officier van justitie om het EAB in behandeling te nemen, dat was ingediend op 23 januari 2023. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk tijdens de zitting op 21 maart 2023. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon had een gelijkstellingsverzoek ingediend, waarbij hij stelde dat hij sinds 2016 in Nederland verblijft en daarom gelijkgesteld zou moeten worden met een Nederlander. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland had verbleven, waardoor het gelijkstellingsverweer werd verworpen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de vereisten voor gelijkstelling en er geen andere belemmeringen waren voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. P. van Kesteren als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752440-21
RK nummer: RK 23/219
Datum uitspraak: 4 april 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 23 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 november 2021 door de
Regional Court in Rybnik 3rd Criminal Division, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990 ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw W. van Nunen, die waarneemt voor mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de
District Court in Rybnikvan 21 oktober 2015 met kenmerk IX K 766/12.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog één jaar en zes maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Door de raadsvrouw is namens de opgeëiste persoon een gelijkstellingsverzoek gedaan. Weliswaar kunnen geen stukken ter onderbouwing van de gelijkstelling worden overgelegd, maar de opgeëiste persoon wil desalniettemin benadrukken dat hij al sinds 2016 in Nederland is. Om die reden wordt verzocht de opgeëiste persoon met een Nederlander gelijk te stellen en de in Polen opgelegde straf over te nemen en dus de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt vast dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven omdat hij niet in staat is om ter onderbouwing van die gehele periode objectieve stukken te overleggen. Nu reeds niet aan het eerste vereiste is voldaan, behoeft het tweede vereiste geen bespreking meer. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de
Regional Court in Rybnik 3rd Criminal Divisionvoor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 april 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.