In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige pupil, aangeefster, tijdens haar stage in zijn kleermakerij. De zaak kwam ter terechtzitting op 17 maart 2023, waar de officier van justitie, mr. R. Leuven, de ontucht bewezen achtte op basis van de aangifte van aangeefster, die gedetailleerd en consistent was. Aangeefster verklaarde dat verdachte haar had geprobeerd te zoenen en dat hij haar had gedwongen tot ontuchtige handelingen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. van Weers, pleitte voor vrijspraak en betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, wijzend op inconsistenties en het gebrek aan steunbewijs.
De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken het woord van de aangeefster tegenover dat van de verdachte staat, en dat er steunbewijs nodig is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank vond dat de verklaringen van aangeefster niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals camerabeelden en verklaringen van klasgenoten. De discrepantie tussen de verklaringen en de camerabeelden leidde de rechtbank tot de conclusie dat er te veel twijfel bestond over de schuld van de verdachte.
Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij, aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van beslag aan de rechthebbende.