ECLI:NL:RBAMS:2023:2022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
13/239561-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontucht- en aanrandingszaak tegen stagebegeleider

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 maart 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige pupil, aangeefster, tijdens haar stage in zijn kleermakerij. De zaak kwam ter terechtzitting op 17 maart 2023, waar de officier van justitie, mr. R. Leuven, de ontucht bewezen achtte op basis van de aangifte van aangeefster, die gedetailleerd en consistent was. Aangeefster verklaarde dat verdachte haar had geprobeerd te zoenen en dat hij haar had gedwongen tot ontuchtige handelingen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. van Weers, pleitte voor vrijspraak en betwistte de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster, wijzend op inconsistenties en het gebrek aan steunbewijs.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken het woord van de aangeefster tegenover dat van de verdachte staat, en dat er steunbewijs nodig is om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank vond dat de verklaringen van aangeefster niet voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, zoals camerabeelden en verklaringen van klasgenoten. De discrepantie tussen de verklaringen en de camerabeelden leidde de rechtbank tot de conclusie dat er te veel twijfel bestond over de schuld van de verdachte.

Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij, aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank gelastte de teruggave van beslag aan de rechthebbende.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/239561-20
Datum uitspraak: 31 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969 ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Leuven en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. van Weers naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennis genomen van wat namens de benadeelde partij, door haar advocaat mr. A. Leigh, naar voren is gebracht.

2.Inleiding en beschuldiging

[aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft stage gelopen bij verdachte in zijn kleermakerij. Zij heeft aangifte tegen verdachte gedaan en verklaard dat hij haar onder andere heeft geprobeerd te (tong)zoenen toen zij aan het werk was tijdens haar stage.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij in de periode van 1 februari 2020 tot en met 13 februari 2020 als stagebegeleider ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pupil, aangeefster, door haar te kussen op haar mond en zijn tong tussen haar lippen te doen (primair). Als dat niet tot een veroordeling leidt wordt hij ervan beschuldigd dat hij aangeefster heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen (subsidiair).
De tenlastelegging staat in
bijlage I.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de ontucht (het primair ten laste gelegde feit) bewezen. Dit baseert hij op de aangifte, die volgens hem betrouwbaar is. Aangeefster is consistent en gedetailleerd in wat zij verklaart, zowel in de aangifte als tijdens het informatief gesprek en bij de rechter-commissaris. Volgens de officier van justitie lijkt het er niet op dat aangeefster de feiten heeft verzonnen of aangedikt, wat haar verklaring authentiek en geloofwaardig maakt.
De officier van justitie is van mening dat de verklaring van aangeefster steun vindt in de verklaring van verdachte waarin hij heeft bevestigd dat hij eten en oordopjes voor haar heeft gekocht, dat hij haar op de wang kuste en dat hij haar na 13 februari 2020 meermaals heeft gebeld. De verklaring van aangeefster vindt ook steun in de verklaring van mevrouw [moeder aangeefster] (de moeder van aangeefster) die verklaart dat ze emoties heeft gezien bij haar dochter. De verklaring van aangeefster wordt verder ondersteund door de verklaring van de heer [ex-vriend van aangeefster] (de ex-vriend van aangeefster), de verklaringen van [klasgenoot aangeefster 2] en [klasgenoot aangeefster] , de Whatsapp-gesprekken die zich in het dossier bevinden en de camerabeelden van aangeefster en verdachte (in de kleermakerij van verdachte) van kort na de ten laste gelegde feiten op 13 februari 2020 (hierna: de camerabeelden).
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van aangeefster niet duidelijk en consistent zijn en dat er geen steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. De verklaringen van de moeder van aangeefster en van de ex-vriend van aangeefster komen uit dezelfde bron. [klasgenoot aangeefster 2] en [klasgenoot aangeefster] verklaren dat zij nooit iets hebben meegemaakt zoals aangeefster in haar verklaring beschrijft. Verder komen de camerabeelden volgens de raadsman niet overeen met de verklaringen van aangeefster bij de rechter-commissaris. Aangeefster lijkt niet onder de indruk te zijn van wat er kort daarvoor is gebeurd en ze zit niet op de wc zoals verklaard. Ze is in gesprek met verdachte en volgt hem twee keer het kantoor in terwijl dat een onveilige plek is. Vervolgens loopt ze de deur uit met een lach op haar gezicht. De raadsman stelt zich verder op het standpunt dat, voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat sprake is van voldoende wettig bewijs, dit bewijs niet tot de overtuiging kan leiden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht.
De raadsman heeft ook vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit bepleit omdat er geen sprake is van opzet of dwang.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt het feit niet bewezen en overweegt hierover het volgende.
Kenmerkend voor zedenzaken is dat het gaat om het woord van - hier - aangeefster tegen dat van verdachte. Dat maakt zedenzaken vaak bewijstechnisch lastige zaken. Op grond van artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dient sprake te zijn van steunbewijs. Die ondersteuning hoeft niet te zien op alle onderdelen van de tenlastelegging. Volgens de Hoge Raad betekent de bewijsminimumregel niet dat vereist is dat de tenlastegelegde gedragingen als zodanig bevestiging vinden in ander bewijsmateriaal, maar dat de verklaring van aangeefster op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangeefster, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. (vgl. ECLI:NL:HR:2014:1354).
Die context vindt de rechtbank terug in de verklaring van verdachte zelf over hoe amicaal hij met stagiaires omging (onder andere dat hij ze wel eens kuste op de wang), de verklaring van mevrouw [moeder aangeefster] (de moeder van aangeefster) die verklaart dat haar dochter zenuwachtig, nerveus, verslagen en beduusd was en de ter zitting bekeken camerabeelden, waarop te zien lijkt te zijn - zoals verdachte ter zitting ook heeft bevestigd - dat hij aangeefster een handkus geeft, althans haar hand vast heeft en richting zijn mond beweegt. Aan het bewijsminimum is dan ook voldaan.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan wat hem wordt verweten, met andere woorden of zij uit de wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat het feit is bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier te veel grond biedt voor twijfel en zal verdachte daarom vrijspreken. De rechtbank legt hierna uit waarom.
De verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft verklaard dat haar stage goed verliep, maar dat het contact met verdachte eind januari 2020 omsloeg. Het begon met een kus op haar wang. Volgens aangeefster heeft verdachte haar twee à drie weken voor 13 februari 2020 vastgepakt en gezegd dat hij een kus op zijn mond wilde. Ook heeft hij haar een paar keer een klap op haar kont gegeven. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar op 13 februari 2020 het kantoortje in heeft getrokken en haar daar heeft vastgepakt, haar naar zich toe heeft getrokken en haar heel heftig begon te zoenen, ook met zijn tong. Hij speelde heel ruig met zijn handen op haar billen en heeft haar borst gezoend op haar kleding. Het kantoor van de kleermakerij bevond zich buiten het zicht van de camera. Zij verklaart dat zij hierna heel hard moest huilen op de WC, haar vrienden en moeder heeft geappt en haar tranen heeft gedroogd. Ze heeft toestemming gevraagd aan verdachte om weg te gaan. Ze verklaart dat ze vervolgens bijna naar buiten gerend is en boos en verdrietig was. Volgens aangeefster zouden twee andere klasgenoten die eerder stage bij verdachte hadden gelopen, [klasgenoot aangeefster] en [klasgenoot aangeefster 2] , ook een onprettige ervaring
(zo begrijpt de rechtbank)met verdachte hebben gehad; hij zou hen op de hand hebben gekust en iets over hun lichaam hebben gezegd dat zij niet prettig vonden.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij herhaling ontkend dat de ten laste gelegde handelingen tussen hem en aangeefster hebben plaatsgevonden.
Camerabeelden
Op de camerabeelden is te zien dat aangeefster nadat de ontucht zou hebben plaatsgevonden, nog geruime tijd op haar werkplek is blijven zitten. Daarbij was zij in gesprek met verdachte. Verdachte is daarna zelf ook nog op zijn werkplek gaan zitten en heeft daar gewerkt. Verder is op de camerabeelden te zien dat aangeefster nog twee maal met verdachte het kantoor in is gelopen, de plek buiten het zicht van de camera waarvan zij zegt dat vlak daarvoor de ontucht had plaatsgevonden. Ook is te zien dat aangeefster, nadat zij al bij de uitgang van de winkel was, is teruggelopen om een andere paraplu te pakken. De rechtbank kan dit niet rijmen met de verklaring zoals aangeefster deze heeft afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris.
Telefonische verklaringen [klasgenoot aangeefster] en [klasgenoot aangeefster 2]
heeft onder andere verklaard dat zij samen met [klasgenoot aangeefster] stage had gelopen bij verdachte, dat zij heel verbaasd was toen aangeefster vertelde wat er was gebeurd en dat verdachte nooit raar had gedaan bij hen en dat zij veel lol hadden gehad. [klasgenoot aangeefster] heeft onder andere verklaard dat zij geen slechte ervaringen met verdachte heeft gehad, dat zij verdachte een beetje vaderlijk had gevonden en dat aangeefster haar had verteld dat verdachte tegen aangeefster had gezegd dat hun voordeel
(de rechtbank begrijpt dat van [klasgenoot aangeefster] en [klasgenoot aangeefster 2] )was dat ze mooi waren en hun nadeel was dat ze teveel kletsten. Ook dit kan de rechtbank niet rijmen met de politieverklaring van aangeefster.
De rechtbank is gelet op de discrepantie tussen de verklaringen van aangeefster enerzijds en de camerabeelden en de verklaringen van [klasgenoot aangeefster] en [klasgenoot aangeefster 2] anderzijds en de ontkenning van verdachte van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte het feit heeft gepleegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het beslag
De voorwerpen op de beslaglijst zullen worden terug gegeven aan de rechthebbende.

4.Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde vrijspreekt.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
vrijspraak
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
schadevergoeding
Verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- 2 STK Papier (omschrijving: 5882917)
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.J. Mees-Bolle, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2023.
[....]