De beoordeling
5.De vordering tot ontruiming is in kort geding alleen toewijsbaar als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering eveneens zal toewijzen en indien de eiser een spoedeisend belang heeft bij ontruiming.
6. [gedaagde] heeft niet betwist dat hij tot nog toe nooit de huur heeft betaald en de waarborgsom niet heeft voldaan. De gevorderde huurachterstand (inmiddels tot en met maart 2023) inclusief de waarborgsom zal daarom als niet betwist worden toegewezen.
7. De huurachterstand bedraagt op dit moment, inclusief de maand maart 2023, € 12.290,00 (zeven maanden). Gelet op deze achterstand is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de huurovereenkomst tussen partijen zal ontbinden. Daarop vooruitlopend is de gevorderde ontruiming toewijsbaar. Vivada heeft daarbij een spoedeisend belang, omdat het hier gaat om een steeds verder oplopende huurachterstand. Om die reden kan van haar kan niet worden gevergd de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten.
8. [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij eind maart 2023 een management buy-out-vergoeding zal ontvangen van circa € 48.000,00. Als dit daadwerkelijk zo is, kan hij de vordering van Vivada inclusief rente en kosten in één keer betalen. Verder heeft [gedaagde] ter zitting verklaard dat hij in scheiding ligt en de woning zijn enige mogelijkheid is om zijn kinderen (weer) te zien. Gelet op het belang van de kinderen, die recht hebben op omgang en contact met hun vader, zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld om uiterlijk op 15 april 2023 de volledige huurachterstand vermeerderd met rente en kosten en de waarborgsom alsnog aan Vivada te betalen. Benadrukt wordt dat deze zogeheten terme de grâce voor [gedaagde] de laatste kans is om ontruiming van de woning te voorkomen.
9. Bovenstaande betekent dat de vordering tot ontruiming van de woning zal worden toegewezen, maar dat Vivada aan die veroordeling geen rechten kan ontlenen indien de waarborgsom en de huurachterstand tot en met maart 2023 uiterlijk op 15 april 2023 zijn betaald, en op die datum ook aan de overige betalingsverplichtingen zoals opgenomen in het dictum van dit vonnis (waaronder het betalen van de lopende huur) is voldaan.
10. Gelet op het feit dat Vivada met de toewijzing van de veroordeling tot ontruiming reeds een titel heeft om zelf, via de weg van de reële executie, tot gedwongen ontruiming over te gaan, dient zij te onderbouwen op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een op te leggen dwangsom nodig is. Nu een dergelijke onderbouwing ontbreekt, wordt de vordering tot het opleggen van een dwangsom bij gebrek aan belang afgewezen.
11. Eiser heeft voorts een machtiging gevorderd om zelf de ontruiming te bewerkstelligen. Dit is onverenigbaar met artikel 556 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dat voorschrijft dat de gedwongen ontruiming geschiedt door de deurwaarder. De door eiser gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal dan ook worden afgewezen.
12. Vivada maakt verder aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] een consument is moet de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of de bedingen die in de tussen partijen gesloten overeenkomst staan, niet oneerlijk zijn in de zin van Richtlijn 93/12/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
13. Volgens artikel 3 lid 1 van de richtlijn wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Op grond van de bijlage bij deze richtlijn kan een beding dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, als oneerlijk beding worden aangemerkt (artikel 1, onder e, van de bijlage in samenhang met artikel 3, lid 3, van de richtlijn).
14. [gedaagde] is als consument slechts de kosten als bedoeld in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd, voor zover is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:96 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 25.2 (zie onder 1.1. hiervoor) verwijst weliswaar naar die wettelijke bepaling, maar dat neemt niet weg dat [gedaagde] op grond van dat artikel in beginsel verplicht is om bij niet nakoming van de huurovereenkomst alle in dat verband door Vivada gemaakte kosten te voldoen. Dit kan er kennelijk toe leiden dat onbeperkte kosten voor rekening van [gedaagde] komen, althans de redactie van de bepaling op dit punt maakt onvoldoende duidelijk dat slechts de wettelijke kosten in rekening kunnen worden gebracht. Hiermee wordt het evenwicht ten nadele van [gedaagde] als consument onevenredig verstoord. Daarmee wordt het beding voorshands als oneerlijk beoordeeld en is [gedaagde] daaraan niet gebonden. Nu sprake is van een oneerlijk beding, is terugvallen op de wettelijke regeling niet mogelijk, zie HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:EU:2021:68. Alleen door op deze wijze afschrikkend, evenredig en doeltreffend te sanctioneren, wordt de beoogde doelstelling van de gemeenschapswetgever bereikt en verdwijnen oneerlijke bedingen uit overeenkomsten met consumenten. Dit betekent dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar zijn.
15. De gevorderde wettelijke rente is als onbetwist toewijsbaar.
16. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten.