ECLI:NL:RBAMS:2023:2002

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/13/697945 / FA RK 21-1219
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en zorgregeling tussen partijen met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 23 februari 2015 in Belgrado, Servië, zijn gehuwd. De man heeft de Nederlandse en Servische nationaliteit, terwijl de vrouw de Nederlandse en Australische nationaliteit bezit. Het minderjarige kind van partijen, geboren in 2016, is in de procedure betrokken. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de vrouw vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van een verlengend Australisch paspoort voor het kind. De rechtbank heeft tevens de voorlopige zorgregeling en het hoofdverblijf van het kind aanhouden in afwachting van verdere hulpverlening en onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft de partijen verzocht om uiterlijk 15 mei 2023 te rapporteren over de voortgang van de aanmeldingen voor hulpverlening. De man heeft verzocht om het voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om het voorlopige hoofdverblijf van het kind bij haar te bepalen en een voorlopige zorgregeling vast te stellen afgewezen. De beslissing over de kinder- en partnerbijdrage is eveneens aangehouden. De rechtbank heeft de partijen aangespoord om schikkingsonderhandelingen te voeren over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/697945 / FA RK 21-1219 (echtscheiding)
C/13/708742 / FA RK 21-6580 (verdeling)
Beschikking d.d. 22 maart 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. H. Zobuoglu, gevestigd te Amsterdam
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. B. Blom, gevestigd te Purmerend.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Amsterdam,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 23 februari 2021;
- het F9-formulier van 12 maart 2021 van de man met bijlagen;
- het verweerschrift tevens zelfstandige verzoeken van de vrouw;
- het proces-verbaal van bevindingen van 25 juni 2021 van deze rechtbank;
- het verweerschrift tegen zelfstandige verzoeken, tevens aanvullende verzoeken van de man;
- het verweerschrift tegen de aanvullende verzoeken, tevens aanvullende verzoeken van de vrouw;
- het e-mailbericht van 12 oktober 2022 van de man;
- het F9-formulier van 13 oktober 2022 van de vrouw met daarbij het aanvullend verweer en aanvullende verzoeken;
- het F9-formulier van 24 februari 2023 van de man met daarbij het verweer tegen de aanvullende verzoeken van de vrouw en wijziging/aanvulling verzoeken met producties;
- het F9-formulier van 24 februari 2023 van de vrouw met producties;
- het F9-formulier van 28 februari 2023 van de vrouw met producties;
- het F9-formulier van 28 februari 2023 van de man met producties;
- het Raadsrapport van 2 maart 2023 met daarbij de reacties daarop van partijen;
- het F9-formulier van 6 maart 2023 van de man met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 maart 2023.
Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten en namens de Raad mevrouw [naam] .
De vrouw heeft daarbij pleitaantekeningen overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 23 februari 2015 te Belgrado, Servië. De man heeft de Nederlandse en de Servische nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse en de Australische nationaliteit.
2.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
2.3.
Voorlopige voorzieningen
2.3.1.
Tussen partijen gelden voorlopige voorzieningen, vastgesteld bij beschikking van deze rechtbank van 21 mei 2021, waarbij is bepaald:
  • dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning te [woonplaats] ;
  • dat [minderjarige] aan de vrouw wordt toevertrouwd;
  • dat een voorlopige zorgregeling zal gelden waarbij [minderjarige] week-op-week-af bij ieder van partijen verblijft, met als wisseldag de maandag;
  • dat de man € 24,-- per maand voldoet aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
en waarbij, in de bodemzaak, de hulpverlenende instantie ALTRA is ingezet en de Raad is verzocht onderzoek te doen wanneer het traject bij ALTRA niet positief zou worden afgerond.
2.3.2.
Door de vrouw is daarna om wijziging van de voorlopige voorzieningen verzocht, welk verzoek bij beschikking van 13 augustus 2021 is afgewezen.
2.4.
Scheiding
2.4.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.4.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.4.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.4.4.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door partijen is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. Nu partijen echter voldoende gemotiveerd hebben dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
2.4.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.5.
Verblijfplaats en verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem/haar zal zijn, alsmede een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen. Tot slot hebben zij ieder verzocht een vakantieregeling vast te stellen op de door hem/haar gewenste wijze.
2.5.2.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op de verzoeken van partijen ten aanzien van de minderjarige.
2.5.3.
De rechtbank zal de beide onderwerpen, gezien de onderlinge samenhang, gezamenlijk behandelen.
Standpunt vrouw
2.5.4.
De vrouw voert aan dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij zijn hoofdverblijf bij haar heeft, omdat zij altijd het merendeel van de zorg voor [minderjarige] op zich heeft genomen - in ieder geval tot 25 maart 2021, waarna de man de zorgregeling eenzijdig wijzigde -. Voorts regelt zij alle zaken voor [minderjarige] , zoals tandarts- en doktersbezoeken en financiële kwesties met betrekking tot hem. Tot slot voert zij aan dat zij degene is die de kinderopvang afneemt.
2.5.5.
De vrouw verzoekt om een zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] gedurende een lang weekend per twee weken, te weten van donderdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de man verblijft.
De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat deze regeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Sinds het feitelijk uiteengaan van partijen in augustus 2020 verbleef [minderjarige] conform deze regeling bij de man en was hij de rest van de tijd bij haar. Het ging goed met [minderjarige] bij uitvoering van deze regeling; hij was meer sociaal, open en deed meer mee op school. Deze regeling gold tot 25 maart 2021, waarop de man de regeling eenzijdig en onder protest van de vrouw heeft gewijzigd naar een week op, week af-regeling. De vrouw stelt dat hierdoor de positieve ontwikkeling van [minderjarige] gestaakt is.
Voorts heeft zij als nadelen van een week-op-week-af regeling het volgende aangevoerd:
  • het is niet in het belang van een nog jong kind om zo lang zonder een van de ouders te zijn;
  • in de week dat [minderjarige] bij de man is gaat hij niet naar de BSO, sport (Ninja) en zwemmen, hetgeen eveneens niet in zijn belang is.
De vrouw heeft tot slot gesteld dat partijen een zeer moeizame communicatie hebben, waarbij de man zich dreigend, overheersend en kwetsend jegens haar opstelt, ook in het bijzijn van [minderjarige] . Ook praat de man negatief over de vrouw met [minderjarige] .
Standpunt man
2.5.6.
De man voert aan dat het in zijn visie juist het meest in het belang van [minderjarige] is dat hij zijn hoofdverblijf bij hem heeft, omdat de vrouw hem niet betrekt in de opvoeding van [minderjarige] en hij dit andersom wel doet. De man heeft voorts aangevoerd zich zorgen te maken over [minderjarige] als hij bij de vrouw verblijft. De vrouw vertoont volgens de man zorgelijk gedrag tegenover [minderjarige] en hem vanwege haar woede-uitbarstingen. De man stelt daarentegen wel voor emotionele en fysieke stabiliteit voor [minderjarige] te zorgen.
2.5.7.
De man acht de huidige week op, week af, regeling het meest in het belang van [minderjarige] . Deze regeling verloopt goed, zodat de man verzoekt deze regeling vast te stellen.
De Raad
2.5.8.
Tijdens de procedure zou ALTRA als hulp voor partijen worden ingezet, echter dit traject is niet van de grond gekomen, zodat de Raad de zaak heeft opgepakt. De Raad heeft onderzoek verricht naar de beste hoofdverblijfplaats voor [minderjarige] en welke zorgregeling het meest in zijn belang is.
2.5.9.
Uit het Raadsrapport komt naar voren dat partijen een zeer moeizame communicatie met elkaar hebben, waarbij zij over veel zaken strijden. Op advies van het Jeugdteam dienen partijen thans eenmaal per week via e-mail met elkaar te communiceren.
[minderjarige] lijkt onder deze strijd tussen zijn ouders behoorlijk te lijden en mogelijk in een loyaliteitsconflict te komen. De Raad adviseert partijen met klem degelijke afspraken te maken, waaraan zij zich beiden moeten houden en daarnaast het traject solo parallel ouderschap te volgen om beter om te kunnen gaan met de problematiek die er tussen hen speelt. In dit traject kunnen zij hun ouderschap ieder op hun eigen wijze vorm geven met oog voor [minderjarige] . Daarnaast adviseert de Raad steun voor [minderjarige] in de vorm van therapie bij KIES of Dappere Dino’s. Tot slot wijst de Raad erop dat het belangrijk is dat de ouders elkaar niet openlijk afwijzen omdat [minderjarige] zijn identiteit aan hen ontleent en dat zij [minderjarige] niet belasten met volwassenenzaken.
Ondanks de zorgen is er volgens de Raad momenteel onvoldoende reden voor een beschermingsonderzoek, omdat school geen grote zorgen heeft.
De Raad is van mening dat [minderjarige] het meest gebaat is bij een voortzetting van de huidige week op, week af regeling; waarbij deze regeling op losse vrije dagen doorloopt en daarnaast een evenredige vakantieregeling.
Het maakt daarbij niet uit bij welke ouder het hoofdverblijf is. Hooguit financiele redenen kunnen de doorslag geven. De Raad refereert zich op dit punt aan de beslissing van de rechtbank. Wel is het in het belang van [minderjarige] dat hij op zijn huidige school blijft.
2.5.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is het rapport door de Raad aangevuld in die zin, dat de Raad zich grote zorgen maakt over [minderjarige] . De Raad stelt dat [minderjarige] klem lijkt te komen te zitten tussen zijn ouders en niet genoeg ruimte heeft, met name bij zijn vader, om zichzelf te kunnen uiten. Deze situatie mag niet zo doorgaan, dit beschadigt het kind op de langere termijn, aldus de Raad.
Het traject solo parallel ouderschap is een noodzaak om de situatie te wijzigen. Daarnaast stelt de Raad dat er in plaats van de KIES-training dan wel het traject Dappere Dino’s een kindbehartiger moet komen voor [minderjarige] . Dit is een langduriger traject, zodat hij een plek krijgt waar hij zich kan uiten.
Reactie partijen op advies Raad
2.5.11.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten zich te kunnen vinden in het advies van de Raad, voor zover het betreft de voorgestelde zorgverdeling en de geadviseerde hulp.
2.5.12.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij het onderzoek door de Raad onvolledig vindt, onder andere doordat [minderjarige] zelf niet is gehoord, en dat de conclusie niet aansluit bij de bevindingen. Zij kan zich hierin dan ook niet vinden. De vrouw is, kort gezegd, van mening dat de problematiek die speelt bij [minderjarige] (en tussen partijen) onvoldoende door de Raad is meegewogen. [minderjarige] is aan het overleven aldus de vrouw. Hij is onzeker, nerveus en vertoont ‘pleasend’ gedrag door de situatie. Dat het op zich goed gaat op school brengt niet mee dat er geen problematiek bij hem is. De vrouw is van mening dat er een ondertoezichtstelling zou moeten komen, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten ook te zullen meewerken aan het traject solo parallel ouderschap en het inschakelen van een kindbehartiger.
Daarnaast heeft de vrouw gesteld dat [minderjarige] een thuisbasis bij haar dient te hebben om hem een veilige en stabiele omgeving te bieden. Om deze reden acht de vrouw het van belang dat de huidige zorgregeling wel wordt gewijzigd zoals door haar gewenst.
2.5.13.
Zoals met partijen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zal de beslissing over het hoofdverblijf van [minderjarige] en de zorgregeling worden aangehouden in afwachting van het door partijen te volgen traject solo parallel ouderschap en het inschakelen van een kindbehartiger bij KidsInbetween voor [minderjarige] .
Partijen wordt verzocht de rechtbank en de Raad uiterlijk 15 mei 2023 te berichten over de stand van zaken ten aanzien van de beide aanmeldingen en de status daarvan, waarna verder zal worden beslist over de procedure.
Verdeling vakanties
2.5.14.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming bereikt over de verdeling van de meivakantie en de zomervakantie 2023, in die zin dat [minderjarige] in de eerste week van de meivakantie bij de man en in de tweede week bij de vrouw verblijft en gedurende de eerste drie weken van de zomervakantie bij de vrouw en gedurende de laatste drie weken bij de man verblijft.
De definitieve beslissing ten aanzien van de vakanties zal de rechtbank eveneens aanhouden om reden als vermeld onder 2.5.13.
2.6.
Aanvullende verzoeken vrouw betreffende de minderjarige
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht om vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op BSO [naam school 1] tijdens de zorgmomenten van de vrouw met [minderjarige] , vervangende toestemming om [minderjarige] in te schrijven op RKBS [naam school 2] , het voorlopig hoofdverblijf en de door haar gewenste voorlopige zorgregeling te bepalen in afwachting van het Raadsonderzoek c.q. de definitieve beslissing en tot slot om vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van een verlengend Australisch paspoort voor [minderjarige] .
2.6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de basisschoolkeuze en BSO van [minderjarige] te veel samenhangen met de kwestie van zijn hoofdverblijf en de zorgregeling om hierop nu al te kunnen beslissen, zodat de rechtbank deze verzoeken eveneens zal aanhouden zoals hiervoor genoemd.
2.6.3.
Nu [minderjarige] bij beschikking voorlopige voorzieningen is toevertrouwd aan de vrouw heeft de vrouw er geen belang bij dat de rechtbank het voorlopige hoofdverblijf vaststelt; dit verzoek zal dan ook worden afgewezen. De gegeven voorlopige voorziening blijft immers geldig totdat de beslissing op het verzoek om vaststelling van het hoofdverblijf in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
De rechtbank ziet evenmin redenen om de bij beschikking voorlopige voorzieningen vastgestelde zorgregeling voor [minderjarige] in dit stadium te wijzigen, zoals door de vrouw gewenst. De rechtbank wenst de door partijen in te zetten hulpverlening af te wachten alvorens al dan niet een wijziging aan te brengen in de huidige zorgregeling. Dit zou immers mogelijk nog meer onrust voor [minderjarige] meebrengen als blijkt dat de zorgregeling na beëindiging van de hulpverlening eventueel weer gewijzigd zou moeten worden.
De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook afwijzen.
2.6.4.
Het verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor het aanvragen van een verlengend Australisch paspoort voor [minderjarige] zal de rechtbank toewijzen nu door de man hiertegen inhoudelijk geen verweer -in die zin dat verlenging strijdig is met enig betrokken belang- is gevoerd.
2.7.
Woning
2.7.1.
De man heeft om het voortgezet uitsluitend gebruik van de voormalige echtelijke woning verzocht. De vrouw heeft daartegen geen verweer gevoerd.
2.7.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het voortgezet gebruik van deze woning.
2.7.3.
De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen en het verzoek toewijzen nu hiertegen geen verweer is gevoerd en dit op de wet is gegrond.
2.8.
Onderhoudsbijdragen
2.8.1.
Beide partijen hebben verzocht om een door de andere ouder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: kinderbijdrage) vast te stellen voor het geval het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem/haar wordt bepaald.
De man heeft daarnaast verzocht een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud (hierna: partnerbijdrage) vast te stellen.
2.8.2.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub a en sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot de beide alimentatieverzoeken.
2.8.3.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 Nederlands recht op de verzoeken toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.8.4.
De rechtbank zal de beslissing op de verzoeken aanhouden in afwachting van de beslissing over het hoofdverblijf van [minderjarige] en de zorgregeling en, zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen is afgesproken, de uiterlijk op 15 mei 2023 nog door de vrouw in te dienen jaaropgave 2022, waarna verder zal worden beslist ten aanzien van de procedure.
2.9.
Verdeling
2.9.1.
Beide partijen hebben verzocht de verdeling vast te stellen. De man stelt daarbij primair dat het Servisch recht hierop van toepassing is en subsidiair dat het Maltees recht van toepassing is. Volgens de vrouw is het Nederlandse recht van toepassing.
2.9.2.
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
2.9.3.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.9.4.
Tussen partijen is in geschil of zij al dan niet in 2015 bij overeenkomst een geldige rechtskeuze voor het Servische recht hebben gemaakt.
Zoals met partijen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zal de beslissing op dit punt eveneens worden aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen schikkingsonderhandelingen te verrichten.
Partijen worden verzocht uiterlijk op 15 mei 2023 de rechtbank te informeren over de stand van zaken , waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere procedure.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/697945 / FA RK 21-1219:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Belgrado, Servië op 23 februari 2015;
3.2.
verleent de vrouw vervangende toestemming voor het aanvragen van een verlengend Australisch paspoort voor het minderjarige kind van partijen, [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ;
3.3.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als hij de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
3.4.
houdt de beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf, de zorg- en vakantieregeling en de verzoeken met betrekking tot vervangende toestemming om de minderjarige in te schijven op BSO [naam school 1] alsmede RKBS [naam school 2] , aan tot
15 mei 2023 pro forma, in afwachting van het door partijen te volgen traject solo parallel ouderschap en het inschakelen van een kindbehartiger bij KidsInbetween voor de minderjarige;
Partijen wordt verzocht de rechtbank en de Raad uiterlijk op genoemde pro forma datum te berichten over de stand van zaken ten aanzien van de beide aanmeldingen en de status daarvan.
Daarna zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure;
3.5.
houdt de beslissing ten aanzien van de kinder- en partnerbijdrage eveneens aan tot
15 mei 2023 pro formaen bepaalt dat de vrouw uiterlijk op genoemde pro forma datum haar jaaropgave 2022 in het geding brengt, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere procedure;
3.6.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verlenging van het Australische paspoort voor de minderjarige uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst de verzoeken van de vrouw om het voorlopige hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen en een voorlopige zorgregeling vast te stellen zoals door haar verzocht, af.
In de procedure met zaak- en rekestnummer: C/13/708742 / FA RK 21-6580:
3.8.
houdt de beslissing ten aanzien van de verdeling aan tot
15 mei 2023 pro forma. Uiterlijk op die datum dienen de advocaten van partijen de rechtbank te informeren in hoeverre zij overeenstemming hebben bereikt. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over de verdere voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.W.K. Bosman op 22 maart 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.