ECLI:NL:RBAMS:2023:2000

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
C/13/724037 / FA RK 22-6467
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na LAT-relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 januari 2023 een beschikking gegeven in een geschil tussen de vader en de moeder van een minderjarige. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Westerveld, verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag over hun kind en om een zorgregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.I.H. Schulte, verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen en stelde een alternatieve omgangsregeling voor. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder verzoekschriften en verweerschriften, en heeft de zaak behandeld achter gesloten deuren op 10 januari 2023.

De rechtbank oordeelde dat het gezamenlijk gezag in het belang van het kind is en dat er geen redenen zijn om van het uitgangspunt af te wijken dat ouders gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor hun kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om redelijke communicatie te voeren over de zorg voor hun kind. De rechtbank heeft de zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige op woensdag en in het weekend bij de vader verblijft, en heeft de moeder niet veroordeeld tot nakoming van eerdere afspraken, in het vertrouwen dat zij de nieuwe regeling zal respecteren.

Daarnaast heeft de rechtbank een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige vastgesteld, die de vader aan de moeder moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. M.T.C. Duijzer.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer / rekestnummer: C/13/724037 FA RK 22/6467 (KM/MD)
Beschikking van 24 januari 2023
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M. Westerveld te Amsterdam,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.I.H. Schulte te Almere.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het verzoekschrift van de vader, ingekomen op 19 oktober 2022 en het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de moeder van 10 januari 2023. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van een brief met bijlagen van de vader van 2 januari 2023 en een F9-formulier van de vader van 6 januari 2023.
1.2.
De behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 januari 2023. Verschenen zijn: partijen bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een LAT-relatie gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [minderjarige] 2022.
2.3.
De vader heeft [minderjarige] erkend op 17 juni 2022. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder.
2.4.
Bij beschikking van 7 oktober 2022 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank is bepaald dat voor de periode dat [minderjarige] nog geen flesvoeding accepteert: twee maal per week gedurende twee uur bij de vader is. Vanaf het moment dat [minderjarige] flesvoeding krijgt en hele dagen naar het kinderdagverblijf kan gaan: in de eerste vier weken na dat moment ieder woensdag en iedere zaterdag van 13.00 uur tot 17.00 uur. In de week 5 tot en met 8: iedere woensdag van 13.00 uur tot 17.00 uur en iedere zondag van 10.00 uur tot 17.00 uur. Vanaf week 9 per periode van 14 dagen: iedere woensdag van 13.00 uur tot 17.00 uur en eenmaal per veertien dagen van zaterdag 15.00 uur tot de daaropvolgende zondag 17.00 uur.
3. Het verzoek van de vader en het verweer tevens houdende zelfstandig verzoek van de moeder
3.1.
De vader verzoekt de rechtbank:
  • te bepalen dat de bepaling als vervat in het eenzijdige ouderschapsplan van de vader, waarvan een door de griffie gewaarmerkt exemplaar aan de beschikking wordt gehecht, integraal deel uitmaakt van het dictum van de beschikking;
  • te bepalen dat de vader voortaan samen met de moeder het gezamenlijk gezag zal uitoefenen over de minderjarige;
  • tussen partijen de zorgtaken aldus te verdelen over het minderjarige kind, per periode van twee weken zal de minderjarige bij de vader verblijven:
o week 1: van vrijdag 17.00 uur tot en met de daarop volgende zondag 18.00 uur;
o week 2: woensdagmiddag van 12.00 uur tot 18.00 uur;
alsmede (in de toekomst) de helft van de schoolvakanties door partijen in onderling overleg te bepalen.
- de moeder te veroordelen tot nakoming van de bepalingen als vervat aan het aan de beschikking gehechte ouderschapsplan en/of de hiervoor vermelde verdeling van de zorgtaken.
3.2.
De vader stelt dat geen enkele reden is waarom de ouders niet samen met het gezag belast zouden kunnen worden en geen normale omgang zou kunnen plaatsvinden tussen de vader en zijn zoon. De moeder houdt vast aan een, in de visie van de vader, onzinnige eis dat hij een traject agressieregulering zou moeten doen omdat hij zijn stem een keer heeft verheft. De vader is niet agressief, heeft een blanco strafblad en houdt heel veel van zijn zoon. De vader heeft een keurige kamer voor zijn zoon klaargemaakt en de huidige contacten verlopen heel fijn. Bij akte vermeerdering eis van 6 januari 2023 heeft de vader zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij op woensdag [minderjarige] van 10.30 uur tot 18.00 uur bij zich wil hebben. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader aangegeven dat hij ook bereid is om [minderjarige] eerder op te halen als dat de moeder in staat stelt om die dag te gaan werken.
3.3.
De moeder heeft een verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek ingediend. Zij verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen. Op haar beurt verzoekt zij een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] te bepalen waarbij hij iedere woensdag om 8.30 uur door de vader wordt opgehaald bij de moeder en om 18.00 uur teruggebracht wordt en de vader op zaterdag om 10.30 uur [minderjarige] bij de moeder ophaalt en hem om 17.00 uur weer terugbrengt. Daarnaast verzoekt zij de rechtbank dat de vader met ingang van
9 januari 2023 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] moet voldoen van
€ 121,-- per maand, te vermeerderen met 54% van de netto kosten van de kinderopvang van [minderjarige] , althans een zodanige bijdrage als de rechtbank juist acht.
3.4.
Op de stellingen van partijen worden hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Gezag
4.1.
Op grond van artikel 1:253c Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de
ouders met het gezamenlijk gezag te belasten over het kind. Indien de moeder niet instemt, wordt het
verzoek alleen afgewezen als een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken
tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare termijn voldoende verbetering
al komen, of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van het dossier en wat ter zitting naar voren is
gebracht, van oordeel dat voldoende is gebleken dat wijziging van het gezag in het belang van [minderjarige] is en zal het verzoek van de vader toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat door de
moeder onvoldoende is aangevoerd om af te wijken van het uitgangspunt dat ouders in beginsel
samen met het gezag over hun kind zijn belast. Het is de rechtbank gebleken dat de ouders, ieder voor zich, betrokken ouders zijn en dat zij over zaken die [minderjarige] aangaan, in zijn belang, tot redelijke communicatie in staat zijn. Zo hebben de ouders in onderling overleg afwijkende afspraken gemaakt over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Dat die communicatie niet altijd even vlekkeloos verloopt is iets waar de ouders als volwassenen aan zullen moeten blijven werken. De rechtbank is echter van oordeel dat de ouders prima in staat moeten worden geacht gezamenlijke belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen als volwassen ouders. Dat is ook het uitgangspunt voor ouders van kinderen. Het verzoek van de vader is daarop gebaseerd. Het is, in beginsel, het recht van iedere ouder om een stem te hebben bij belangrijke beslissingen die over zijn of haar kind genomen moeten worden. Onvoldoende is gebleken dat sprake is van een reden waarom het verzoek van de vader zou moeten worden afgewezen als bedoeld in voornoemd artikel 1:253c BW.
Verdeling van de zorg- en opvoedtaken
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een minderjarige heeft in beginsel recht op omgang met zijn
of haar ouders en de niet met het gezag belaste ouder heeft de verplichting tot omgang met de
minderjarige. Partijen verschillen met name over de frequentie van het contact tussen de vader en de
minderjarige. De moeder is niet tegen omgang, maar wil dat dat rustig wordt opgebouwd en vindt het
nog te vroeg voor een overnachting bij de vader. Daarnaast heeft de moeder aangevoerd dat zij van
mening is dat bij toewijzing van het verzoek de duur tussen twee bezoeken te lang is. Volgens haar is
het beter voor [minderjarige] als hij frequent maar minder lang zijn vader ziet.
4.4.
De voorzieningenrechter heeft bij de beschikking van 6 oktober 2022 een start gemaakt met de opbouw van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft tijdens de zitting toegelicht dat de laatste fase van de door de voorzieningenrechter vastgestelde regeling is aangebroken en dat [minderjarige] voor het eerst aankomend weekend bij de vader zal gaan logeren. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij een eerste overnachting spannend vindt voor haar zoontje van nog maar tien maanden, met name gelet op de kennelijke onrust die [minderjarige] heeft ervaren bij de kinderopvang. Ook weet zij niet hoe de vader zal reageren op de stress die gebroken nachten met zich brengen. De rechtbank heeft begrip voor de emotie van de moeder, maar ziet hierin onvoldoende aanleiding om in de door de voorzieningenrechter vastgestelde opbouw wijzigingen aan te brengen. Het is een opbouwende regeling, waarbij [minderjarige] en de vader goed aan elkaar hebben kunnen wennen en nu is het tijd voor de volgende stap. Ook de overnachting zal voor vader en zoon – en moeder – ongetwijfeld wennen zijn, maar dat hoort erbij. De rechtbank zal deze opbouw dan ook volgen met dien verstande dat het contact op de woensdag van heden van 8.30 uur tot 18.00 uur zal zijn. Blijkens het verweerschrift heeft de moeder daar geen bezwaar tegen. Voor het overige handhaaft de rechtbank de regeling zoals deze door de voorzieningenrechter is vastgesteld. Ouders en [minderjarige] kunnen de komende periode wennen aan de overnachting en vanaf april 2023 acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] als hij van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader zal zijn, waarbij de vader hem haalt en brengt.
4.5.
Nu [minderjarige] nog zo jong is zal de rechtbank nog geen regeling treffen ten aanzien van de vakanties. Het uitgangspunt is dat alle feestdagen en (zodra [minderjarige] naar school gaat) de schoolvakanties bij helfte tussen de ouders wordt verdeeld.
4.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de moeder te veroordelen tot nakoming van voorgaande regeling. De rechtbank heeft er voldoende vertrouwen in dat de moeder – in het belang van [minderjarige] – uitvoering zal geven aan de bij deze beschikking vastgestelde regeling. Het verzoek van de vader op dit punt zal de rechtbank afwijzen.
Ouderschapsplan
4.7.
De vader heeft de rechtbank tenslotte verzocht een door hem opgesteld ouderschapsplan aan te hechten aan de beschikking. Nu partijen het over de inhoud van het ouderschapsplan niet eens zijn, kan dit verzoek niet worden gehonoreerd. Het ligt op de weg van partijen om in onderling overleg tot afspraken te komen en deze vast te leggen in de ouderschapsplan. In dit kader geeft de rechtbank partijen mee om bijvoorbeeld mediation nog een kans te geven, zodat een ouderschapsplan kan worden vastgesteld waarin beide ouders zich kunnen vinden. [minderjarige] is nog heel jong en het is in zijn belang dat de ouders nu met elkaar leren omgaan als ouder en zich als ouders van [minderjarige] naar elkaar leren te verhouden, zodat hun onderlinge strijd niet verhard. Dat zal ten koste van [minderjarige] gaan.
Bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
4.8.
Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2023 hebben partijen overeenstemming bereikt over een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Nu wat partijen zijn overeengekomen de rechtbank niet in strijd met de wettelijke maatstaven voorkomt, zal de rechtbank hetgeen partijen zijn overeengekomen vastleggen in de beslissing.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
- belast de ouders samen met de uitoefening van het gezag over het minderjarige kind van partijen:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [minderjarige] 2022.
voor zover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke beslissing is uitgesloten;
- bepaalt een verdeling van de zorgtaken waarbij [minderjarige] iedere woensdag van 8.30 uur tot 18.00 uur en eenmaal per veertien dagen van zaterdag 15.00 uur tot de daaropvolgende zondag 18.00 uur bij de vader is, waarbij de vader [minderjarige] haalt en brengt, welke regeling vanaf april in het weekend wordt uitgebreid met een overnachting waardoor [minderjarige] van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de vader is en waarbij de feestdagen en (zodra [minderjarige] naar school gaat) de schoolvakanties bij helfte worden verdeeld;
- bepaalt dat de vader € 121,- (honderd en een en twintig euro) per maand dient te betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige, met ingang van heden, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.K. Mireku, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.T.C. Duijzer op 24 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.