In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 januari 2023 een beschikking gegeven inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum 1] 2016. De moeder, die op 17-jarige leeftijd vanuit Tibet naar Nederland is gekomen, kan de zorg voor haar dochter niet aan en heeft haar dochter vanaf de geboorte bij haar moeder (de oma) laten wonen. De oma heeft de dagelijkse zorg en opvoeding op zich genomen, maar kan geen belangrijke praktische zaken regelen zonder toestemming van de moeder, die vaak onbereikbaar is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft het subsidiaire verzoek van de oma en de moeder ondersteund, maar heeft ook aangegeven dat er onvoldoende informatie is om het gezag van de moeder definitief te beëindigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van de minderjarige niet bij de moeder ligt en dat er sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij de consequenties van het verzoek begrijpt en dat het in het belang van haar dochter is dat de oma als voogd wordt benoemd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is dat de oma juridisch verantwoordelijk wordt voor haar, en heeft daarom het gezag van de moeder beëindigd en de oma benoemd als voogd. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.