ECLI:NL:RBAMS:2023:1992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
AMS 22/4329
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.C.S. van Limburg Stirum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op onjuiste medische grondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een projectmanager uit Amsterdam, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser had beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering per 30 oktober 2020, welke door verweerder was gebaseerd op de stelling dat eiser meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit van verweerder berustte op een onjuiste medische grondslag en onvoldoende gemotiveerd was. Eiser had zich op 17 september 2019 ziekgemeld en ontving een Ziektewet-uitkering, maar deze werd beëindigd op basis van rapportages van artsen die niet alle beperkingen van eiser adequaat hadden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde beperkingen niet waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op basis van nieuw medisch onderzoek. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4329

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Kartal),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. V.N.P.A.D. Imamkhan).

Procesverloop

Met een besluit van 30 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser per 30 oktober 2020 op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd.
Met een besluit van 10 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de einddatum van de ZW-uitkering wordt verplaatst naar 24 maart 2021. Bij besluit van 29 juli 2022 heeft verweerder een aanvullende beslissing op bezwaar genomen en bepaald dat het besluit van 10 maart 2021 gehandhaafd blijft.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van eiser deelgenomen. Verweerder was met bericht van verhindering niet aanwezig.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder is een termijn gegund om te reageren op het door eiser ingebrachte expertiserapport. Verweerder heeft met een bericht van [medio 1] februari 2023 gereageerd op het rapport. Vervolgens heeft eiser met een bericht van 16 februari 2023 gereageerd.
De rechtbank heeft partijen vervolgens bericht dat een nadere zitting achterwege zal worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij op een nadere zitting wenst te worden gehoord. Partijen hebben niet binnen de daarvoor gestelde termijn gereageerd. De rechtbank heeft daarom op 21 maart 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De totstandkoming van het bestreden besluit
1.1.
Eiser is voor het laatst werkzaam geweest als projectmanager bij een schoonmaakbedrijf voor 40 uur per week. Op 1 augustus 2017 heeft hij voor het laatst gewerkt. Vervolgens is hem een WW-uitkering toegekend. Eiser heeft zich op 17 september 2019 ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten. Aan hem is vervolgens een Ziektewetuitkering toegekend.
1.2.
Met het primaire besluit heeft verweerder eiser medegedeeld dat hij geen
ZW-uitkering meer ontvangt per 30 oktober 2020 omdat hij op [medio 7] september 2020 meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportages van de arts van [medio 1] september 2020, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum, en de rapportage van de arbeidsdeskundige van
[medio 2] september 2020 ten grondslag gelegd.
1.3.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van [medio 3] januari 2021, met een FML van dezelfde datum, en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van [medio 4] februari 2021 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangepast omdat hij vindt dat eiser minder mogelijkheden heeft om te werken. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de aangepaste FML de eerder geduide functies niet meer passend bevonden. Hij heeft daarom nieuwe functies geselecteerd. De einddatum van de ZW-uitkering is daarom gewijzigd naar 24 maart 2021. Van eiser wordt verwacht dat hij vanaf 24 maart 2021 meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen.
Het standpunt van eiser
2.1.
Eiser is van mening dat zijn beperkingen zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep neergelegd in de FML, zwaar zijn onderschat. Uit de rapportage van het Expertise-Instituut volgt namelijk dat eiser (meer) beperkt is ten aanzien van handelingstempo, gehoor, huisstofmijtallergie, gebruik van handen, lopen en traplopen met houvast.
2.2.
De door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide voorbeeldfuncties kunnen als gevolg hiervan geen stand houden. Eiser is niet in staat om deze voorbeeldfuncties te vervullen. Hij kan zijn handen namelijk niet gebruiken omdat hij lijdt aan de huidziekte dermatomycosis pedis. Ook heeft eiser pijn en krachtverlies in beide handen en armen, geheugenverlies, concentratieproblemen, depressieve klachten en een verminderd reactievermogen door het gebruik van medicijnen. Door deze beperkingen acht eiser de geselecteerde functies niet passend.
Het oordeel van de rechtbank
Ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de brief van 29 juli 2022 geen appellabel besluit betreft en dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.2.
De rechtbank volgt verweerder niet op dit punt en acht het beroep ontvankelijk. Zoals ter zitting is besproken dient het besluit van 10 maart 2021 als het bestreden besluit te worden aangemerkt. De fax van de gemachtigde van eiser van [medio 7] april 2021, waarin eiser zijn bezwaren tegen dit bestreden besluit kenbaar maakt, dient aangemerkt te worden als beroep en had door verweerder moeten worden doorgezonden naar de rechtbank. Hangende het beroep is vervolgens het aanvullende besluit van 29 juli 2022 genomen. Dit besluit is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de procedure betrokken. De rechtbank komt hiermee dus toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
Inhoudelijke beoordeling
4.1.
In geschil is of verweerder op juiste gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd vanaf 24 maart 2021, omdat eiser wordt geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te kunnen verdienen.
4.2.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden en of is uitgegaan van een juist medisch beeld.
Medische grondslag van het bestreden besluit
4.3.
De primaire arts heeft het dossier bestudeerd en eiser op [medio 5] augustus 2020 tijdens een fysiek spreekuur onderzocht. Ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en eiser op [medio 6] januari 2021 lichamelijk en psychisch onderzocht op een fysiek spreekuur. Hij heeft informatie van derden verkregen die hij bij zijn onderzoek van eiser heeft betrokken en heeft later een standpunt gevormd over de medische informatie die eiser na de beslissing op bezwaar heeft ingebracht. Eiser is echter van mening dat tijdens deze onderzoeken niet al zijn beperkingen juist zijn vastgesteld.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek in het geval van eiser weliswaar zorgvuldig is uitgevoerd, maar dat sommige getrokken conclusies onvoldoende zijn gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt in zijn motivering ten aanzien van lopen, traplopen met ondersteuning en het handelingstempo gevolgd door de rechtbank. De weerlegging van deze punten wordt in de rapportage van het Expertise-Instituut door [verzekeringsarts] bovendien niet onderbouwd. De rechtbank is echter van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn standpunten met betrekking tot de knijpkracht en het gehoor, gelet op het expertiserapport, onvoldoende heeft gemotiveerd. [verzekeringsarts] heeft bij het lichamelijk onderzoek op
[medio 7] november 2022 een Schwabach gehoortest afgenomen bij eiser, waaruit blijkt dat hij een gehoorverlies heeft van zeker 30 decibel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat dit mogelijk kan kloppen, maar dat hij ten tijde van het lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase geen aanleiding zag om beperkingen ten aanzien van het gehoor op te nemen omdat het spraak verstaan van eiser voldoende was. Een gehoortest heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gedaan. Gelet op het feit dat de mate van gehoorverlies niet verwaarloosbaar is én in het expertiserapport wordt genoemd dat eiser al sinds de jaren ’90 gehoorproblemen heeft als gevolg van oorproblemen, acht de rechtbank de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kort door de bocht en daarom onvoldoende. Ook ten aanzien van de knijpkracht geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat geen aanleiding bestaat om op dit punt beperkingen op te nemen in de FML, terwijl [verzekeringsarts] eiser wel beperkt acht op dit punt. Eiser zou volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep namelijk niet hebben geklaagd over krachtverlies in de handen, enkel over pijn. Het had volgens de rechtbank echter op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om de knijpkracht van eiser daadwerkelijk te testen bij het lichamelijk onderzoek of alsnog te testen naar aanleiding van de bevindingen in het expertiserapport. Zeker nu het niet ondenkbaar is dat krachtsverlies gepaard gaat met pijn en eiser daar wél uitdrukkelijk melding van heeft gemaakt. Uit de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt niet dat een dergelijke test is uitgevoerd. De rechtbank acht de motivering om geen beperking aan te nemen op het punt van knijpkracht dan ook onvoldoende.
Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit
4.5.
Nu het bestreden besluit berust op een onjuiste medische grondslag, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de arbeidskundige grondslag.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eerst zelf nog deugdelijk onderzoek dient te verrichten naar de beperkingen van eiser. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen op basis van nieuw medisch onderzoek en met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
5.4.
Eiser heeft verder verzocht om vergoeding van de kosten van het door hem ingebrachte expertiserapport. De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige hebben volgens de factuur in totaal 13,00 uur besteed aan het expertiserapport. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het gaat om een bedrag van € 2.147,75. De rechtbank vindt deze kosten redelijk. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen tot vergoeding van
€ 2.147,75 aan eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 3.821,75 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.S. van Limburg Stirum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.H. Gonera, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.