ECLI:NL:RBAMS:2023:1988

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
13.327363.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdzaak inzake openlijke geweldpleging tegen politieagenten met vordering benadeelde partij

In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 maart 2019 in Amsterdam openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee politieagenten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de geweldshandelingen tegen de verbalisanten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen aanwezig was, maar ook actief betrokken was bij het geweld, wat leidde tot lichamelijk letsel bij de slachtoffers. Ondanks de ernst van de feiten, heeft de rechtbank besloten geen straf op te leggen, gezien het grote tijdsverloop van bijna vier jaar en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij de adviezen van de Jeugdbescherming Gelderland en de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, die geen pedagogische meerwaarde zagen in het opleggen van een straf. De rechtbank heeft de verdachte schuldig verklaard, maar geen straf opgelegd, en daarnaast een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, die beiden immateriële schade hebben geleden door de geweldshandelingen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft verplicht om een bedrag van €750,- aan elke benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.327363.20
Datum uitspraak: 7 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, de meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende op het adres [woonplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Kriekaard, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [deskundige 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mevrouw [deskundige 2] , namens Jeugdbescherming Gelderland (hierna: JBG) naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 23 maart 2019 te Amsterdam, openlijk, te weten op het [plaats delict] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door (meermalen)
- (met een onbekend gebleven voorwerp) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de armen en/of de handen en/of (de rest van) het lichaam van voornoemde van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen en/of
- (met een onbekend gebleven voorwerp) te steken in de hand van voornoemde van [slachtoffer 1] , althans door diens hand te verwonden, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een steek/bijtwond voor van [slachtoffer 1] en/of licht traumatisch hersenletsel (een hersenschudding) voor zowel van [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;

(art 141 Wetboek van Strafrecht)

subsidiair:
op of omstreeks 23 maart 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere ambtenaren, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (meermalen)
- (met een onbekend gebleven voorwerp) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de armen en/of de handen en/of (de rest van) het lichaam van voornoemde van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen en/of
- (met een onbekend gebleven voorwerp) te steken in de hand van voornoemde van
[slachtoffer 1] , althans door diens hand te verwonden;
(art 300, art 304, art 47 Wetboek van Strafrecht )
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de onder primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, behoudens de strafverzwarende omstandigheid dat het door verdachte gepleegde geweld letsel heeft veroorzaakt, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat een bewezenverklaring ter zake van openlijk geweld kan volgen nu verdachte deel uitmaakte van de groep en hij het incident heeft gefilmd. Met de officier van justitie is de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat door toedoen van verdachte letsel is ontstaan zodat van dat gedeelte vrijspraak moet volgen. De raadsman betoogt dat op grond van de bewijsmiddelen in onvoldoende mate kan worden vastgesteld dat verdachte feitelijke geweldshandelingen heeft verricht. Op de beelden van de bodycam van verbalisant [slachtoffer 1] zijn alleen geweldshandelingen zichtbaar die zijn verricht door medeverdachte [medeverdachte 1] . Verbalisant [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij door één jongen werd belaagd, te weten medeverdachte [medeverdachte 1] . Hier dient bij de strafmaat rekening mee te worden gehouden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn.
De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank stelt ten aanzien van de toedracht het volgende vast. Verbalisanten Van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben medeverdachte [medeverdachte 2] aangesproken omdat hij niet aan de kant ging toen de verbalisanten hem met hun politievoertuig wilden passeren. De vrienden van [medeverdachte 2] , waaronder verdachte, bemoeiden zich met dit gesprek en verdachte begon de situatie te filmen. De verbalisanten namen [medeverdachte 2] apart om op enige afstand van zijn vrienden te gaan staan en het gesprek voort te zetten. Na een korte tijd met elkaar in gesprek te zijn geweest, besloten de verbalisanten om over te gaan tot de aanhouding van [medeverdachte 2] wegens openbare dronkenschap. Op het moment dat [medeverdachte 2] zich verzette tegen de aanhouding gebruikte verbalisant van [slachtoffer 1] zijn pepperspray tegen [medeverdachte 2] . Op dat moment mengden de vrienden van [medeverdachte 2] , waaronder verdachte, zich er opnieuw tussen. Uit de beelden komt naar voren dat medeverdachte [medeverdachte 1] begon te schreeuwen tegen de verbalisanten, dichtbij Van [slachtoffer 1] ging staan en drukke opgefokte bewegingen maakte. Medeverdachte [medeverdachte 1] werd afgehouden en weggeduwd door verbalisant Van [slachtoffer 1] . Verbalisant Van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat op dat moment [medeverdachte 1] en vervolgens ook verdachte op hem afvlogen en dat hij van verschillende kanten vuistslagen tegen zijn hoofd voelde. Vervolgens zag Van [slachtoffer 1] dat [medeverdachte 1] en verdachte op verbalisant [slachtoffer 2] afvlogen en dat ook zij van verschillende kanten vuistslagen kreeg. Zij had haar armen en handen daarbij zoveel mogelijk voor haar gezicht om de vuistslagen af te wenden en haar gezicht te beschermen.
Op grond hiervan staat voor de rechtbank vast dat verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt en het incident heeft gefilmd maar dat hij ook een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde geweldshandelingen tegen zowel verbalisant Van [slachtoffer 1] als verbalisant [slachtoffer 2] . Dat verbalisant [slachtoffer 2] zelf heeft verklaard dat zij door één jongen is aangevallen doet hier niet aan af. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat zij haar handen voor haar gezicht had en daardoor niet goed heeft kunnen waarnemen door wie zij werd geslagen. Ook draagt het geconstateerde letsel bij [slachtoffer 2] bij aan de overtuiging dat er fors geweld door meerdere personen tegen haar is gebruikt.
In dit geval is er sprake geweest van gerichte geweldshandelingen tegen de verbalisanten die hebben plaatsgevonden binnen een, naar de rechtbank aanneemt, spontaan ontstaan samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen. Samen met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat verdachte het letsel bij de verbalisanten heeft veroorzaakt, zodat de strafverzwarende omstandigheid dat het door hem gepleegde geweld lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad, niet bewezen is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 23 maart 2019 te Amsterdam openlijk, te weten op het [plaats delict] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , door meermalen
- tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te slaan en te stompen en
- door de hand van voornoemde van [slachtoffer 1] te verwonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van de beslissing om aan verdachte geen straf of maategel op te leggen

Adviezen
De rechtbank heeft kennisgenomen van de adviesrapportage van JBG van 6 februari 2023.
Hoewel het om een ernstige zaak gaat waar een vervolging passend is adviseert JBG in overweging te nemen [verdachte] schuldig te bevinden zonder oplegging van straf of maatregel.
JBG ziet hier aanleiding toe gelet op het tijdverloop van bijna vier jaar alsook in de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] .
Ten tijde van het delict was mogelijk sprake van psychische klachten, verward gedrag en middelengebruik ontstaan vanuit de zeer onstabiele situatie waarin [verdachte] toen leefde.
Deze onstabiele situatie heeft nog even voortgeduurd. Vanaf halverwege 2022 is sprake van een rustig beeld. Naar aanleiding van eerdere veroordelingen loopt verdachte in een toezicht, behorende bij een eerdere voorwaardelijke veroordeling. [verdachte] verblijft op een [verblijfplaats] . Hij werkt mee aan de wekelijkse contacten met het [instelling] in Arnhem. Daarnaast is een zorgmachtiging afgegeven. Deze maatregel helpt [verdachte] bij ontregeling door op die momenten extra bescherming te bieden met een eventuele klinische opname binnen de GGZ.
De Raad heeft zich ter zitting bij het advies van JBG aangesloten. Vanuit pedagogisch oogpunt ziet de Raad ook geen meerwaarde om [verdachte] nog een (voorwaardelijke) straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee politieagenten. Met zijn handelen heeft hij een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit het dossier blijkt dat beide slachtoffers een hersenschudding hebben opgelopen als gevolg van dit incident, waarvan zij tot op de dag van vandaag nog restklachten ervaren. Dat het geweld gericht was tegen de politie is een strafverzwarende omstandigheid.
Dit betekent dat er aanleiding zou kunnen zijn om een forse straf op te leggen.
In de strafoplegging/-maat kan tot uitdrukking worden gebracht wat de mate van ernst is van het feit. In het onderhavige geval zou dit met betrekking tot de verdachten in deze zaak een verschil in de straf(maat) kunnen opleveren, nu er een verschil is in de mate van ernst van het uitgeoefende geweld. Zo volgt uit de bewijsmiddelen dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die de meeste geweldshandelingen heeft verricht.
De rechtbank is echter met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op grond van de omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, geen straf aan verdachte wordt opgelegd.
De rechtbank komt daartoe op grond van de hieronder genoemde omstandigheden.
- De rechtbank heeft rekening gehouden met het grote tijdsverloop in de onderhavige zaak. Het feit dateert van bijna vier jaar geleden. De redelijke termijn is dan ook fors overschreden.
- Deze openstaande strafzaak heeft verdachte heel lang “boven het hoofd gehangen” en is niet meegenomen bij de behandeling van strafbare feiten die nadien zijn gepleegd, zodat artikel 63 van het wetboek van strafrecht aan de orde is.
- JBG en de Raad hebben ter terechtzitting verklaard geen pedagogische meerwaarde te zien in het opleggen van een straf of maatregel, gelet op het tijdsverloop en het strafrechtelijk kader dat reeds is ingezet naar aanleiding van een eerdere veroordeling.
- Verdachte heeft een hele onstabiele situatie gekend en laat sinds een paar maanden een voorzichtige positieve ontwikkeling zien. De rechtbank acht het van belang dat hij zich volledig kan richten op het re-integreren in de maatschappij, zonder dat er nog een straf volgt of “boven zijn hoofd hangt”.
In het licht van al deze bijzondere omstandigheden komt de rechtbank tot de slotsom dat strafoplegging thans geen strafrechtelijk doel meer kan dienen anders dan leedtoevoeging. Het jeugdstrafrecht wordt gekenmerkt door het pedagogisch karakter ervan. Van een strafoplegging dient een pedagogische meerwaarde uit te gaan. Aangezien na verloop van bijna vier jaar van een (voorwaardelijke) strafoplegging geen pedagogische meerwaarde is te verwachten, ziet de rechtbank aanleiding te volstaan met het uitspreken van een schuldigverklaring.

9. Vorderingen benadeelde partijen

De benadeelde partij
[slachtoffer 1]vordert een bedrag van € 2.800,- aan vergoeding van immateriële schade en de benadeelde partij
[slachtoffer 2]vordert een bedrag van
€ 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade. Deze vorderingen zien onder meer op de omstandigheid dat beide benadeelde partijen nog steeds last hebben van restklachten als gevolg van de hersenschudding die zij tijdens het incident hebben opgelopen. Ook hebben zij beiden vijf weken lang niet kunnen werken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de hoogte van het toegewezen bedrag moet worden gematigd. Daarbij heeft hij uitdrukkelijk verzocht de hoofdelijke veroordeling in het betalen van de schadevergoeding achterwege te laten aangezien het onwenselijk is dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de toekomst nog onderling contact hebben.
Vast staat dat aan beide benadeelde partijen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zij zijn in hun lichamelijke integriteit aangetast en hebben tot op de dag van vandaag last van concentratieproblemen en hoofdpijn als gevolg van de hersenschudding die zij tijdens het incident hebben opgelopen.
Op basis van vergelijkbare zaken, komt de rechtbank echter niet tot toewijzing van het gehele bedrag. De rechtbank heeft acht geslagen op het vonnis van de medeverdachte [medeverdachte 1] waarbij aan de voornoemde benadeelde partijen ieder €1.500,- is toegekend. Daarbij is een hoofdelijke veroordeling opgelegd, hetgeen inhoudt dat degene die hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld (voor het gehele bedrag) een vordering heeft op de andere mededader(s). Dit zal onderling moeten worden geregeld.
De rechtbank vindt het net als de raadsman onwenselijk dat verdachte weer in contact komt met de medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarom zal de rechtbank het voor beide benadeelde partijen ten aanzien van verdachte toe te wijzen bedrag vaststellen op
€750,-per benadeelde partij.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis, te weten 7 februari 2023, nu het niet aan verdachte te wijten is dat er inmiddels vier jaren zijn verstreken sinds de datum van het incident. Ook zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
Voor het overige deel van de vorderingen zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard.

10.Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum uitspraak (7 februari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum uitspraak (7 februari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot een bedrag van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum uitspraak (7 februari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 750,- (zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf datum uitspraak (7 februari 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K. Oldekamp-Bakker, voorzitter,
mrs. R.H. Mulderije en E. Dinjens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 februari 2023.