ECLI:NL:RBAMS:2023:1973

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
13.001744-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor tenuitvoerlegging vrijheidsstraf

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de regionale rechtbank in Krosno, Polen, is uitgevaardigd. Het EAB, dat dateert van 17 oktober 2022, betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes maanden die aan de opgeëiste persoon is opgelegd voor het medeplegen van vernieling van overheidseigendom. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op deze datum voortgezet, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, de zaak heeft gepresenteerd en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de juiste persoonsgegevens heeft verstrekt en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering niet evenredig is, gezien de omstandigheden van de opgeëiste persoon, die al jaren in Nederland verblijft en een gezin heeft opgebouwd. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de overlevering gerechtvaardigd is, gezien de aard van het delict en de opgelegde straf.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden die door de verdediging zijn aangevoerd niet als uitzonderlijk kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft opgemerkt dat de opgeëiste persoon niet kan aanvoeren dat de uitvaardiging van het EAB niet evenredig was. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en H.P. Kijlstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. Y.M.E. Jurgens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.001744-23
RK nummer: 23/74
Datum uitspraak: 8 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 4 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 oktober 2022 door
the Regional Court in Krosno, 2nd Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
a final judgment of the District Court in Krosno, former VIII criminal division based in Brzozówvan 9 juni 2014 met zaaknummer VIII K 101/14.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een
ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd

5.Evenredigheid

5.1
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is, zakelijk weergegeven, bepleit dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen niet evenredig is en de officier van justitie om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot het in behandeling nemen van het ten aanzien van de opgeëiste persoon uitgevaardigde EAB.
In eerdere uitspraken van de rechtbank is geoordeeld dat een beroep op de onevenredigheid van de overlevering slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan slagen. In deze zaak is hiervan sprake, gelet op de volgende omstandigheden:
  • de vrijheidsstraf betrof, aldus de opgeëiste persoon, een voorwaardelijk opgelegde straf;
  • het vonnis stamt uit 2014 en het strafbare feit is meer dan negen jaar geleden gepleegd;
  • de opgeëiste persoon was ten tijde van het plegen van het feit 18 jaar oud;
  • hij heeft het feit samen met een minderjarige vriend begaan en in de kern komt het er op neer dat zij een stommiteit hebben begaan;
  • dat laat onverlet dat het door hen gepleegde feit een vervelend feit betreft, maar dan nog is het de vraag of een dergelijk feit rechtvaardigt dat in 2022 nog een EAB wordt uitgevaardigd;
  • de totaal schade bedroeg 370 euro. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij hiervoor intussen een boete heeft betaald (ook die van de mededader want die was daartoe niet in staat).
Ten slotte wordt de rechtbank verzocht om bij haar beoordeling mee te wegen dat de opgeëiste persoon al jaren in Nederland verblijft, maar het hem helaas net niet is gelukt om een sluitend gelijkstellingsverweer te voeren ten aanzien van (voornamelijk) zijn inkomsten. Dit maakt de zaak nog schrijnender, aldus de raadsvrouw. De opgeëiste persoon heeft in Nederland een leven opgebouwd en heeft hier een gezin, woning en werk.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, tot verwerping van het verweer geconcludeerd. Het uitgevaardigde EAB ziet op een executie-EAB. Het EAB ziet op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zes maanden en er is dus voldaan aan de eis dat een vrijheidsstraf van ten minste vier maanden is opgelegd. Er is sprake van vernieling van overheidseigendom en de opgeëiste persoon heeft zich klaarblijkelijk niet aan de voorwaarden gehouden die hem waren opgelegd in het kader van de voorwaardelijk opgelegde straf. In dat geval ligt het voor de hand dat de justitiële autoriteiten de straf ten uitvoer willen leggen en is er geen sprake van onevenredigheid.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De raadsvrouw heeft betoogd dat overlevering van de opgeëiste persoon onevenredig is in het licht van de door haar geschetste omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de raadsvrouw aldus niet heeft willen betogen dat de uitvaardiging van het EAB niet evenredig was.
Ingevolge vaste jurisprudentie van deze rechtbank kan een beroep op de onevenredigheid van de overlevering van een opgeëiste persoon slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. De norm is immers dat aan een overleveringsverzoek in beginsel gevolg wordt gegeven. Bovendien is de eventuele onevenredigheid van de overlevering van een opgeëiste persoon op zichzelf geen weigeringsgrond die aan overlevering in de weg staat of kan staan.
Hoewel de rechtbank onderkent dat het overleveringsverzoek ziet op een veroordeling wegens een strafbaar feit dat niet als ‘zeer ernstig’ kan worden aangemerkt, de opgeëiste persoon nog jong was ten tijde van het begaan van dit feit, het EAB meer dan negen jaar na het strafbaar feit en bijna negen jaar na het vonnis is uitgevaardigd en overlevering een grote impact zal hebben op het leven dat hij in Nederland heeft opgebouwd, is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden niet als uitzonderlijke omstandigheden kunnen worden aangemerkt. De door de opgeëiste persoon aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig bijzonder, in vergelijking met die van andere opgeëiste personen, dat zijn overlevering onevenredig zou zijn. In het bijzonder kan tijdsverloop tussen het strafbare feit en/of de veroordeling enerzijds en de uitvaardiging van het EAB dan wel de overlevering anderzijds niet zonder meer meebrengen dat een overlevering, en zeker een executieoverlevering, onevenredig zou zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, naar de opgeëiste persoon heeft gesteld, sprake was van een aanvankelijk in voorwaardelijke vorm opgelegde straf. Van deze straf is kennelijk op enig moment de tenuitvoerlegging gelast. Deze omstandigheden, waarvan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB geen melding hoefde te maken, vormen in elk geval voor een deel van het tijdsverloop een afdoende verklaring.
Gelet op het vorenstaande slaagt het verweer niet.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Krosno, 2nd Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.