ECLI:NL:RBAMS:2023:1961

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
730015 / JE RK 23-122
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in een jeugdhulpaanbieder

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 maart 2023 uitspraak gedaan over een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2010, gedurende zeven dagen per week in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over de minderjarige wordt uitgeoefend door de ouders, die zich verzetten tegen het verzoek van de GI. De ouders zijn van mening dat zij voldoende structuur kunnen bieden en dat de zorgen van de GI onterecht zijn. Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige apart gehoord en heeft zij aangegeven dat zij het liefst terug naar huis wil.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de huidige situatie voor de minderjarige en de ouders nieuw is en dat het belangrijk is om hen tijd en ruimte te geven om aan deze situatie te wennen. De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de minderjarige baat heeft bij de structuur die het gezinshuis biedt, maar dat het nog te vroeg is om te concluderen dat een volledige uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI afgewezen, met de overweging dat er nog mogelijkheden zijn voor terugplaatsing van de minderjarige bij de ouders en dat dit proces tijd nodig heeft.

De beslissing van de kinderrechter houdt in dat het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing gedurende zeven dagen per week is afgewezen. De ouders hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/13/730015 / JE RK 23-122
Datum uitspraak: 17 maart 2023

Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI),
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt voorts als belanghebbenden aan:

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

[de vader] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat van de ouders: mr. F.J. Soriano te Amsterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlage(n) van 21 februari 2023, ingekomen bij de griffie op
23 februari 2023;
- een schriftelijke update van de GI van 10 maart 2023, door de griffie ontvangen op die datum;
- de tijdens de mondelinge behandeling door de advocaat van de ouders overgelegde pleitnota.
Op 10 maart 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- [minderjarige] , die apart is gehoord;
- de ouders, bijgestaan door mr. F.J. Soriano;
- mevrouw [naam 1] , namens de GI.
Verder was tijdens de mondelinge behandeling aanwezig:
- mevrouw [naam 2] , de zus van [minderjarige] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 29 oktober 2021 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, tot 29 januari 2022, laatstelijk verlengd tot 12 januari 2024.
Bij beschikking van 4 november 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor verblijf in een pleeggezin, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
In de week van 17 december 2021 heeft de GI besloten [minderjarige] terug te plaatsen bij haar ouders.
Bij beschikking van 12 januari 2023 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] gedurende doordeweekse dagen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder / gezinshuis verleend tot 12 januari 2024.

Het verzoek

De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling gedurende zeven dagen per week. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en legt het navolgende aan het verzoek ten grondslag.
Ter zitting heeft de GI desgevraagd haar verzoek verduidelijkt en nader toegelicht: de GI verzoekt dat [minderjarige] gedurende zeven dagen bij de pleegouders verblijft en elk weekend – of de vader er nu wel of niet bij is – één middag naar haar ouderlijk huis mag. Een machtiging tot uithuisplaatsing voor alleen doordeweekse dagen is onvoldoende. Dit geldt met name op momenten dat de vader niet thuis is. [minderjarige] verkeert in een spagaat tussen het gezinshuis en haar ouders. Ouders vertellen [minderjarige] dat zij niets tegen haar zin hoeft te doen, zoals sporten, terwijl de gezinshuisouders het gezond vinden dat een twaalfjarige niet alles zelf mag beslissen. [minderjarige] valt thuis terug in oude patronen, waardoor wat zij heeft geleerd in het gezinshuis teniet wordt gedaan. Voor [minderjarige] is het moeilijk basisvaardigheden aan te leren. Daarom is het van groot belang dat ouders haar hierin kunnen stimuleren, zodat [minderjarige] deze basisvaardigheden weet vast te houden. [minderjarige] is ook weinig weerbaar en neemt snel de mening van een ander over. Zo lijkt zij ook onvoldoende weerbaar te zijn naar haar vriendje [naam 3] . Thuis lukt het de moeder in afwezigheid van vader, die zo’n vier keer per jaar in het ziekenhuis opgenomen wordt, niet om [minderjarige] structuur en begeleiding te bieden. De moeder draait dan haar dag- en nachtritme om en is niet in staat de woning schoon te houden. Ook is de moeder veelal niet in staat om emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] te zijn. Zij volgt [minderjarige] volledig, waarbij geen grenzen of regels zijn. Het gezinshuis wil mogelijk de plaatsing beëindigen als [minderjarige] tussen twee woningen in blijft staan, waardoor [minderjarige] naar een andere plek moet verhuizen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat zij zich niet gerealiseerd heeft dat machtiging tot uithuisplaatsing zoals bij beschikking van 12 januari 2023 is verleend, slechts gedurende doordeweekse dagen geldt en dit betekent dat de GI geen grond heeft om [minderjarige] in het gezinshuis te houden op het moment dat de vader niet thuis is. De GI vindt het onverantwoord dat [minderjarige] in de weekenden alleen met de moeder thuis is. Daarbij merkt de GI op dat gelet op de huidige situatie waarbij [minderjarige] met één been in het gezinshuis staat en met het andere been bij ouders, het gezinshuis onvoldoende bij [minderjarige] kan bereiken. Dit is anders, indien [minderjarige] kortere tijd bij ouders is, zoals door de GI voorgesteld één middag. Het is van belang dat het gezinshuis de vaste opvoedplek voor [minderjarige] wordt en zij bij ouders op bezoek gaat. De GI heeft verder tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij op dit moment geen mogelijkheden voor terugplaatsing van [minderjarige] ziet bij ouders en niet verwacht dat dit in de toekomst verandert. Zij wil voor ouders een rol als ouder op afstand. Hiertoe is (nog) geen officieel opvoedbesluit genomen.

Het standpunt van de belanghebbenden

Standpunt [minderjarige]
heeft aan de kinderrechter verteld dat zij het liefst terug naar huis wil. Zij wil niet dat zij om de zes weken een middag en misschien later een weekend terug naar ouders gaat, zoals de GI voorstelt. Anders wil ze het liefst dat het blijft zoals het nu is.
Standpunt ouders
De ouders staan niet achter het verzoek van de GI. Zij vinden dat men zich onterecht zorgen maakt, zij [minderjarige] in de thuissituatie voldoende structuur kunnen bieden en geen hulp nodig hebben bij haar opvoeding. Verder zijn de ouders van mening dat zij alleen negatieve dingen terug horen en in de rapportages zaken ten nadele van ouders worden verdraaid. Op het moment dat de vader vanwege ziekenhuisbezoek niet thuis is, is voldoende ondersteuning voor de moeder aanwezig. Verder benoemt de GI steeds dat [minderjarige] ‘kind moeten kunnen zijn’, maar daarvan is in het gezinshuis geen sprake, nu zij hier allerlei huishoudelijke taken krijgt. Afgesproken is dat [minderjarige] in de weekenden en vakanties thuis is. Ouders weten niet goed waar zij zich nu aan moeten houden, omdat het op papier anders overkomt dan in de gesprekken die ouders hebben met de GI.
De advocaat van ouders bepleit dat onvoldoende wordt gewerkt aan terugplaatsing van [minderjarige] bij ouders. Ouders krijgen zo onvoldoende de kans om een terugplaatsing van [minderjarige] te realiseren, waarmee zij na het verstrijken van de aanvaardbare termijn een verzoek tot beëindiging van het gezag riskeren. Daarbij is dit verzoek een verdere beperking van het recht op family life en niet noodzakelijk noch proportioneel. Het gaat beter met [minderjarige] dan voorheen, nu zij naar school gaat, haar persoonlijke verzorging op orde is en sport. Verder bepleit de advocaat dat het er sterk op lijkt dat wel degelijk een opvoedbesluit is genomen, althans dat het gezinshuis er op rekent dat [minderjarige] niet terugkeert naar ouders. Indien dat het geval is, is dit verzoek niet het aangewezen verzoek en dient de GI om gezagsbeëindiging te verzoeken Dan is voor alle partijen duidelijk wat de GI daadwerkelijk wil. Er is sinds kort een nieuwe opvoedondersteuner bij ouders betrokken om te werken aan een voor [minderjarige] veilige omgeving. Hiertoe zijn reeds afspraken gemaakt en daar dient eerst aan gewerkt te worden.

De beoordeling

Duidelijk is dat op dit moment een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Sinds de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is in korte tijd veel bereikt. [minderjarige] komt iedere dag op school, zorgt goed voor zichzelf en heeft met hulp van de gezinshuismoeder een middelbare school gekozen. Ook de school van [minderjarige] (h)erkent deze positieve ontwikkeling. [minderjarige] heeft dan ook duidelijk baat bij de door het gezinshuis geboden structuur. De kinderrechter begrijpt ook dat deze nieuwe realiteit voor [minderjarige] en ouders wennen is en veel aanpassingsvermogen vergt en met name het overgangsmoment van het gezinshuis naar ouders en terug moeilijk is. Dat dit moeizaam verloopt, komt de kinderrechter ook niet onlogisch voor. Deze situatie is nog nieuw en in beide gezinnen gelden andere regels waar [minderjarige] zich aan moet houden. Het is echter voorbarig om nu al te concluderen dat het niet werkt en [minderjarige] gedurende de hele week uit huis geplaatst moet worden. Nu is van belang dat [minderjarige] en de ouders tijd en ruimte wordt gegeven om te wennen aan de nieuwe situatie en dat voor [minderjarige] en de ouders hulp wordt ingeschakeld voor de overgangsmomenten van het gezinshuis naar ouders en omgekeerd. Een eerste stap daartoe is dat een nieuwe opvoedondersteuner in het gezin van ouders is gestart. Om dit traject tot een succes te maken is ook de inzet van ouders nodig en zij dienen daarvoor ook verantwoordelijkheid te nemen. Dit betekent dat ouders de regels zoals deze gelden in het gezinshuis moeten accepteren en [minderjarige] aanmoedigen om deze regels op te volgen en mee te doen met de activiteiten van het gezinshuis, ook als dit soms in een weekend valt. Daarnaast is het van belang om de komende periode met de nieuwe opvoedondersteuner te onderzoeken hoe voor [minderjarige] bij ouders thuis een blijvende veilige omgeving gecreëerd wordt, waarbij de daarover gemaakte afspraken in acht worden genomen en de weekenden van [minderjarige] bij ouders en haar doordeweekse verblijf bij het gezinshuis verder wordt vormgegeven. De kinderrechter herhaalt voorts de overweging van de kinderrechter in de beschikking van 12 januari 2023 dat op basis van overleg tussen ouders en de GI, bepaald wordt of [minderjarige] op zondagavond terugkeert naar het gezinshuis of dat ouders [minderjarige] maandagochtend naar school brengen en [minderjarige] uit school op maandag naar het gezinshuis gaat en hoe de schoolvakanties verdeeld worden.
Ook acht de kinderrechter van belang dat de GI duidelijkheid aan ouders biedt over het perspectief van [minderjarige] , zodat ouders weten waar naar gewerkt wordt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI verklaard dat geen officieel opvoedbesluit door de GI is genomen, maar dat de GI van mening is dat [minderjarige] niet terug zal keren naar ouders, omdat zij niet leerbaar zijn gebleken en niet in staat zijn hun pedagogische vaardigheden te vergroten. [minderjarige] verblijft echter nog maar twee maanden op basis van de machtiging uithuisplaatsing op deze wijze doordeweeks bij het gezinshuis en in de weekenden bij haar ouders. Dit proces moet de tijd worden gegund, zodat goed beoordeeld kan worden wat in het belang van [minderjarige] is. Het is nog te vroeg om ouders nu al af te schrijven als (hoofd)opvoeder van [minderjarige] bij het bepalen van het perspectief. De kinderrechter gaat er dan ook vanuit dat nog steeds wordt ingezet op een terugplaatsing van [minderjarige] bij de ouders. Het vorenstaande leidt de kinderrechter tot het oordeel dat het verzoek van de GI wordt afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
- wijst af het verzoek dat ten aanzien van [minderjarige] een machtiging tot uithuisplaatsing gedurende zeven dagen per week in een accommodatie jeugdhulpaanbieder geldt.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2023 door mr. A.K. Mireku, kinderrechter, in tegenwoordigheid van J.M Vos, als griffier en schriftelijk vastgesteld op 31 maart 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.