ECLI:NL:RBAMS:2023:1937

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
13/015344-17 (A), 13/017150-17 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor poging zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling en openlijk geweld in vereniging. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van twee zaken: zaak A betrof een poging doodslag en poging zware mishandeling van slachtoffer 1 op 27 september 2016 in Amsterdam, en zaak B betrof openlijke geweldpleging tegen slachtoffer 2 op 2 november 2016 in Amstelveen. Tijdens de zitting op 16 maart 2023 heeft de officier van justitie, mr. A.H. Buijsman, de bewezenverklaring van de poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging gevorderd, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit voor alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de poging doodslag niet bewezen verklaard, maar wel de poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft geprobeerd toe te brengen aan slachtoffer 1 door een moersleutel om zijn hals te drukken en hem te verwurgen. In zaak B heeft de verdachte samen met een ander slachtoffer 2 en diens auto aangevallen. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht vanwege een autismespectrumstoornis. De officier van justitie heeft een taakstraf van 100 uur geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.015344.17 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/015344-17 (A), 13/017150-17 (B)
Datum uitspraak: 30 maart 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboortegegevens] 1992,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 maart 2023.
De zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht en op de terechtzitting van 16 maart 2023 zijn gevoegd, worden als respectievelijk zaak A (13/015344-17) en zaak B (13/017150-17) aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H. Buijsman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.N. de Jager naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A:
Primair: poging doodslag van [slachtoffer 1] op 27 september 2016 in Amsterdam;
Subsidiair: poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 27 september 2016 in Amsterdam.
Zaak B:
Primair: openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] en zijn auto op 2 november 2016 in Amstelveen;
Subsidiair: poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 2 november 2016 in Amstelveen;
Meer subsidiair: mishandeling van [slachtoffer 2] op 2 november 2016 in Amstelveen.
De tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3.Waardering van het bewijs
3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt bewezen dat verdachte de in zaak A subsidiair (poging zware mishandeling) en zaak B primair (openlijke geweldpleging) ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij heeft vrijspraak gevraagd voor de in zaak A primair ten laste gelegde poging doodslag.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor alle in zaak A en zaak B ten laste gelegde feiten vanwege gebrek aan bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt, met de officier van justitie, de poging zware mishandeling (zaak A subsidiair) en de openlijke geweldpleging (zaak B primair) bewezen. De rechtbank spreekt verdachte vrij van de poging doodslag (zaak A primair). De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen volgen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.
De rechtbank overweegt over het bewijs het volgende.
Poging zware mishandeling (zaak A subsidiair)
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat dit ook niet uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid. Verdachte heeft de moersleutel slechts tien seconden om de nek van aangever gehouden. Dit is te kort om uit af te kunnen leiden dat verdachte willens en wetens uit was op zwaar lichamelijk letsel, dan wel de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Aangever heeft verklaard dat hij in de hal van het flatgebouw waar zowel aangever als verdachte woonde, eerst een verbale confrontatie met verdachte had. Daarna ging verdachte een moersleutel halen en kwam hij vervolgens met een moersleutel in de hand op aangever afrennen die op dat moment op zijn snorfiets zat. Verdachte stapte in een fractie van een seconde achter aangever en legde een verwurging aan door de moersleutel tegen de keel van aangever aan te drukken. Aangever voelde dat verdachte hierbij veel kracht zette en dat hij hierdoor geen adem meer kon halen. Verdachte zette steeds meer kracht en trok aangever daarbij met de moersleutel naar achteren. Aangever voelde dat hij hierdoor steeds minder goed kon ademen. Als gevolg van de verwurging en het achterover trekken door verdachte viel aangever met snorfiets en al op de grond.
De verklaring van aangever wordt ondersteund door de camerabeelden. Op de beelden is te zien dat verdachte eerst met aangever praat en wegloopt. Vervolgens komt verdachte terug met een grijs voorwerp in zijn rechterhand, dat lijkt op een ijzeren staaf van ongeveer 35 cm. Verdachte gaat achter aangever staan en trekt met twee handen de moersleutel om de hals van aangever. Verdachte trekt met kracht en met rukkende bewegingen aan die moersleutel. Te zien is dat door deze handeling een krachtige verwurging ontstaat en dat aangever begint te spartelen.
Daarna laat verdachte de moersleutel los en slaat hij zijn rechterarm om de keel van de aangever. Verdachte trekt vervolgens aangever van de snorfiets af naar de grond.
De rechtbank is van oordeel dat uit de aangifte en de camerabeelden blijkt dat verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangever. Er was geen enkele aanleiding om aangever op deze manier aan te vallen en toch escaleert de situatie binnen enkele seconden. Verdachte loopt weg en komt weer terug met een moersleutel. Verdachte had er ook voor kunnen kiezen weg te blijven. Verdachte heeft met een hard ijzeren voorwerp veel kracht uitgeoefend op de keel van aangever, een zeer kwetsbare plek van het menselijk lichaam. Uit de camerabeelden blijkt bovendien dat dit ongeveer tien seconden duurde. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens heeft geprobeerd aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en was sprake van 'vol opzet'.
Openlijke geweldpleging (zaak B primair)
De rechtbank is van oordeel dat verdachte samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever en zijn auto. Verdachte heeft daarbij een voldoende wezenlijke en significante bijdrage aan het geweld geleverd.
Hierbij gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangever heeft verklaard dat hij in zijn auto in een woonwijk in Amstelveen reed en vervolgens een bestelbus de weg blokkeerde zodat hij daar niet langs kon rijden. Bij de bestelbus stonden drie mannen. Aangever vraagt de mannen vervolgens hoe lang het nog gaat duren en toetert. Vervolgens schraapt één van de drie mannen, de man met kort blond haar, met een houten balk langs de auto van aangever. Aangever stapt daarop uit de auto. Daarna ziet en voelt aangever dat deze man hem met beide handen bij de keel grijpt, terwijl de man de balk nog in zijn hand heeft. Aangever ziet en voelt ook dat een andere man, met kort gemillimeterd haar, hem met meer dan geringe kracht op zijn linkerkaak slaat. Vervolgens voelt aangever dat de man met kort gemillimeterd haar hem op zijn hoofd slaat. Daarna ziet aangever dat de man met de balk nog eens met die balk naar hem uithaalt en daarbij de auto van aangever raakt die hierdoor is beschadigd. Ten slotte ziet aangever dat de man met de balk uithaalt in zijn richting en voelt hij dat de balk hem vol op zijn hoofd raakt. Verdachte heeft als gevolg van het uitgeoefende geweld letsel opgelopen zoals onder meer blijkt uit de letselverklaring. Uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie ter plaatse blijkt dat verdachte voldoet aan het signalement van de man met de balk.
De aangifte wordt onder meer ondersteund door de verklaringen van de onafhankelijke getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangever werd aangevallen door drie mannen. Een grote man met kort blond haar sloeg de man met de zwarte jas (de rechtbank begrijpt: aangever) met zijn vuisten op zijn gezicht en hoofd. Vervolgens kwam er een tweede man die de man in de zwarte jas ook begon te slaan. De grote man had een balk in zijn handen en sloeg daarmee richting het hoofd van aangever. Aangever weerde de balk af en de balk raakte vervolgens de auto van aangever. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij vanuit haar raam drie mannen voor de bestuurder van de kleine auto (de rechtbank begrijpt weer: aangever) zag staan. Eén van de drie mannen sloeg met zijn vuisten op het hoofd van aangever. Aangever werd een paar keer flink op zijn hoofd of gezicht geraakt.
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen reden om aan de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen te twijfelen. Het dossier bevat daarvoor geen aanwijzingen.
De rechtbank overweegt verder dat uit de verklaring van aangever en de verklaringen van de getuigen, zoals hierboven weergegeven, blijkt dat zowel verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] geweld hebben uitgeoefend. Beiden hebben aangever geslagen, waardoor er sprake is geweest van het in vereniging uitoefenen van geweld. Verdachte is welbewust de confrontatie aangegaan. Hij heeft een voldoende wezenlijke en significante bijdrage aan het geweld geleverd door aangever te slaan, door een balk langs aangevers auto te schrapen en met een balk op zijn auto te slaan. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat verdachte geen aandeel in het geweld tegen aangever heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Zaak A subsidiair:
op 27 september 2016, te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een wielsleutel/moersleutel heeft gepakt en die wielsleutel/moersleutel met kracht om de hals van die [slachtoffer 1] heen heeft gedaan, terwijl die [slachtoffer 1] op een snorfiets zat en
- ( vervolgens) die wielsleutel/moersleutel welke om de hals van die [slachtoffer 1] heen zat met twee handen en met kracht heeft aangetrokken en gedurende ongeveer 10 seconden aangetrokken heeft gehouden en (daarbij) die [slachtoffer 1] naar achteren heeft getrokken (waardoor die [slachtoffer 1] heeft gesparteld)
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, arm om de hals van die [slachtoffer 1] heen geslagen en die [slachtoffer 1] met kracht van de scooter waarop die [slachtoffer 1] zich bevond heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B primair:
op 2 november 2016, te Amstelveen, openlijk, te weten op de Willem van Beijerenlaan in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit:
- het schrapen met een balk langs de auto van [slachtoffer 2] en
- het slaan met een balk op die auto en
- het slaan in het gezicht van [slachtoffer 2] , en
- het slaan op het hoofd van [slachtoffer 2] , en,
- het met een balk slaan op het hoofd van [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

De deskundige R. Brandsma, gezondheidszorgpsycholoog, heeft verdachte onderzocht. Naar aanleiding daarvan heeft de deskundige op 22 juni 2018 een rapport uitgebracht.
Samenvattend komt de deskundige tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis, te weten een autismespectrumstoornis. Ten tijde van het in zaak A ten laste gelegde was deze stoornis aanwezig. Door de stoornis kan verdachte emoties en stress niet goed reguleren, heeft hij een rigide cognitieve stijl waarbij het probleemoplossend denken en handelen gestoord zijn en is het sociaal adequaat afstemmen op de situatie en anderen gebrekkig. De stoornis had ten aanzien van zaak A een relevante invloed op zijn beleving en een sterk beperkende invloed op zijn affect- en gedragscontrole ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundige adviseert om het in zaak A ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De officier van justitie heeft verzocht het ten laste gelegde in beide zaken, in overeenstemming met het over verdachte uitgebrachte rapport in zaak A, in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De raadsvrouw heeft zich hierbij aangesloten.
De rechtbank neemt het advies van de deskundige over en oordeelt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar voor zowel zaak A als zaak B, gelet op de bij hem vastgestelde autismespectrumstoornis. Daarbij is van belang dat de beide ten laste gelegde feiten in een tijdsbestek van nog geen drie maanden hebben plaatsgevonden.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij het requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder zaak A subsidiair en onder zaak B primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met het bevel, voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen. De officier van justitie heeft bij haar eis onder meer rekening gehouden met de grote overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zou komen, vindt de verdediging een taakstraf van 100 uren te vervangen door 50 dagen hechtenis passend. De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM fors is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft op 27 september 2016 geprobeerd het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen. Daarnaast heeft verdachte zich op 2 november 2016 samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen het slachtoffer [slachtoffer 2] en zijn auto. Door zo te handelen heeft verdachte telkens een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hun gevoel van veiligheid. Verder heeft hij door het beschadigen van een auto inbreuk gepleegd op het eigendom van [slachtoffer 2] . De ervaring leert dat slachtoffers van openlijke geweldpleging, mishandelingen en pogingen daartoe, nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dergelijk gewelddadig optreden is namelijk, naast eventueel letsel dat slachtoffers hierdoor oplopen, zeer bedreigend en traumatiserend voor de slachtoffers en versterkt daarnaast de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dat van die gevoelens ook daadwerkelijk sprake is geweest, volgt uit de door [slachtoffer 1] ter zitting afgelegde slachtoffer verklaring.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 8 februari 2023 blijkt dat verdachte op 8 mei 2017 ook voor een geweldsdelict is veroordeeld. Hij heeft daarvoor een deels voorwaardelijke taakstraf opgelegd gekregen. De rechtbank is van oordeel dat het taakstrafverbod in de huidige zaken niet van toepassing is. De misdrijven hebben gelukkig beperkt lichamelijk letsel bij de slachtoffers veroorzaakt. Er is daarom geen sprake van een zodanig ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit dat het opleggen van een taakstraf wordt uitgesloten. Uit het strafblad blijkt tevens dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Uit het onder 6 genoemde rapport van 22 juni 2018 van de psycholoog volgt onder meer het volgende. Het risico op recidive wordt als laag ingeschat. Stress- en affectregulatie zijn uitermate belangrijk voor het functioneren van een persoon met een autismespectrumstoornis. Zo ook voor verdachte. Naarmate de stress hoger is, zal het functioneren sneller dan gemiddeld verslechteren en neemt het risico op woede-uitbarstingen en daarmee het risico op recidive toe. De deskundige heeft geadviseerd om als bijzondere voorwaarde aan verdachte een ambulante behandeling op te leggen in een (forensische) GGZ-instelling met autisme expertise waarin coping, affect- en stressregulatie gestimuleerd en aangeleerd wordt.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 9 januari 2023. Hieruit volgt onder meer dat sinds 2016 positieve veranderingen hebben plaatsgevonden in het leven van verdachte die zijn gemoedstoestand ten goede komen. Hij is verhuisd van een drukke overprikkelende stad naar een rustige buurt in een andere plaats. Hij ontmoette zijn huidige vriendin en kreeg met haar een dochter. Verdachte heeft een goedlopend eigen bedrijf. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Strafmaat en overschrijding van de redelijke termijn
Over de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie hoeft niet steeds als zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als zodanig te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in dit kader in beide zaken te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daaronder vallen bijvoorbeeld de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daarvan is in beide zaken geen sprake geweest.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in deze zaak het volgende. In zaak A is verdachte op 4 december 2016 voor het eerst gehoord en is de dagvaarding op 6 december 2017 aan hem betekend. In zaak B is hij op 13 december 2016 voor het eerst gehoord en is de dagvaarding op 25 oktober 2017 aan hem betekend. Daarmee is in de beide zaken de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank vindt, alles afwegende en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten en wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zekere duur passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot een taakstraf van 100 uur.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 778,78 aan vergoeding van materiële schade en € 1500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente
,alsmede € 605,- aan proceskosten.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor de materiële en immateriële schade heeft zij eveneens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair verzocht de vordering af te wijzen vanwege de bepleitte vrijspraak en subsidiair verzocht de vordering af te wijzen vanwege gebrek aan causaal verband en of onvoldoende onderbouwing.
Materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de schade aan de snorfiets ad € 750,- dat door het handelen van verdachte de benadeelde partij met zijn snorfiets is gevallen. Aannemelijk is dat de schade aan de snorfiets hierdoor is ontstaan. Hiermee is het causale verband tussen het handelen van de verdachte en de schade aan de snorfiets aanwezig. De schade is voldoende onderbouwd met een bon van een scooterbedrijf en de aangifte van 30 september 2016 waarin de schade aan de snorfiets is benoemd. De reiskosten ad € 28,78 heeft de benadeelde partij door het handelen van verdachte moeten maken. De rechtbank zal het bedrag van € 778,78 geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het in zaak A subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1250,-. De rechtbank zal het bedrag van € 1250,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] afwijzen.
Proceskosten
De proceskosten, in de vorm van advocaatkosten, zijn door de verdediging niet betwist.
De rechtbank overweegt dat kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten in beginsel dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De kosten worden aan de hand van dit liquidatietarief, uitgaande van de hoogte van de vordering (€ 2.028,78), bepaald op € 399,- (een punt à € 199,- (2023), een punt à € 100,- (2018) en een punt à € 100,- (2017). Een punt is toegekend voor de op 3 juli 2017 ingediende vordering tot schadevergoeding, een punt voor de behandeling ter zitting van de meervoudige strafkamer op 24 april 2018 en een punt voor de behandeling ter zitting van de meervoudige strafkamer op 16 maart 2023.
De benadeelde partij heeft een bedrag ter hoogte van € 605,- gevorderd. Dit bedrag is hoger dan het vastgestelde liquidatietarief. De rechtbank acht de onderbouwing van de proceskosten echter voldoende redengevend. De raadsman van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting toegelicht dat geen toevoeging is toegewezen en dat een flink deel van de kosten heel lang onvergoed is gebleven, omdat de redelijke termijn voor de inhoudelijke behandeling van de zaak is overschreden. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 605,- toewijzen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht, met dien verstande dat deze schadevergoedingsmaatregel geen betrekking heeft op de toegewezen proceskosten.
8.2.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak B)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 1460,80 aan vergoeding van materiële schade en € 650,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht de immateriële schade volledig toe te wijzen en de materiële schade (gedeeltelijk) toe te wijzen tot een bedrag van € 1185,80, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij dient voor vergoeding van de schade aan de schoudertas van € 275,- niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering, omdat het causaal verband niet is komen vast te staan.
De officier verzoekt eveneens vast te stellen dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor het bedrag dat, vermeerderd met de wettelijke rente, wordt toegewezen.
Materiële schade
De verdediging betwist de materiële schade aan de auto van € 1185,80. De raadsvrouw verzoekt de vordering met betrekking tot deze schade af te wijzen, dan wel te matigen. Uit de verklaringen van verdachte d.d. 13 december 2016 en van medeverdachte [medeverdachte] d.d. 14 december 2016 blijkt dat de schade aan de auto al bestond of op andere manieren kan zijn ontstaan dan door het handelen van verdachte. Het handelen van de benadeelde partij door zijn auto langs het busje van de verdachte te wurmen moet worden meegewogen bij de beoordeling van de vordering. Het bedrag van € 275,- aan materiële schade aan de schoudertas moet worden afgewezen, omdat het causaal verband ontbreekt.
De rechtbank overweegt dat de materiële schade aan de auto van € 1185,80 voldoende is onderbouwd met een offerte van een autobedrijf voor het herstellen van de schade. De rechtbank vindt aannemelijk dat de schade door het handelen van verdachte en de medeverdachte is ontstaan, gelet op het in zaak B primair bewezenverklaarde. Voor de schade aan de schoudertas geldt dat het causaal verband niet is komen vast te staan. De rechtbank zal het bedrag van € 1185,80 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Immateriële schade
De verdediging heeft verzocht de vordering ad € 650,- te matigen. Er is immers geen zware maar een lichte hersenschudding vastgesteld bij de benadeelde partij.
De rechtbank overweegt dat aan de benadeelde partij door het in zaak B primair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, vindt de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 650,- billijk. De rechtbank zal het bedrag van € 650,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele toegewezen bedrag en zal verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. [1]
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A subsidiair:
poging zware mishandeling
Zaak B primair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
100 (honderd) uren, met het bevel, voor het geval verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.028,78(tweeduizend achtentwintig euro en achtenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 27 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voormeld bedrag bestaat voor € 778,78 uit materiële en voor € 1250,- uit immateriële schade. De toegewezen materiële schade bestaat uit de volgende posten: € 750,- (schade aan de snorfiets) en € 28,78 (reiskosten).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1]
aan de Staat€ 2.028,78 (tweeduizend achtentwintig euro en achtenzeventig eurocent)
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 27 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 605,-.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak B)
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.835,50(duizend achthonderd vijfendertig euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voormeld bedrag bestaat voor € 1185,80 uit materiële en voor € 650,- uit immateriële schade. De toegewezen materiële schade bestaat uit schade aan de auto.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. [2]
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2]
aan de Staat€ 1.835,50 (duizend achthonderd vijfendertig euro en vijftig eurocent),
te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 2 november 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzelingworden toegepast voor de duur van
28 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg, R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. J.W.M. Steenbakkers, F.H. van der Pol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2023.

Voetnoten

1.Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 4 februari 2019 in de zaak met parketnummer 13/017149-17 door de politierechter de verplichting opgelegd gekregen om schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen.
2.Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 4 februari 2019 in de zaak met parketnummer 13/017149-17 door de politierechter de verplichting opgelegd gekregen om schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen.