ECLI:NL:RBAMS:2023:192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
20 januari 2023
Zaaknummer
C/13/726540 / KG ZA 22-1027
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontruiming asielzoekerscentrum door Iraanse asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een Iraanse man die asiel heeft gekregen. De man, die in een asielzoekerscentrum verblijft, is door het COA gesommeerd om de bij hem in gebruik zijnde ruimte te ontruimen, omdat hij een aangeboden woning had geweigerd. De man heeft in 2018 asiel aangevraagd en kreeg in 2022 een verblijfsvergunning. Het COA stelde dat zijn recht op opvang was geëindigd omdat hij de aangeboden woning had geweigerd, en vorderde ontruiming van het AZC.

Tijdens de zitting op 11 januari 2023 heeft de man verweer gevoerd, waarbij hij aanvoerde dat hij niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van zijn woningweigering en dat hij niet bijgestaan was door een tolk of zijn advocaat tijdens cruciale gesprekken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man, gezien zijn gebrekkige beheersing van het Nederlands en het ontbreken van een tolk, niet goed kon begrijpen wat de gevolgen van zijn weigering waren. De rechter concludeerde dat de man niet onrechtmatig handelde door in het AZC te blijven en dat zijn belangen zwaarder wogen dan die van het COA.

De vordering van het COA tot ontruiming werd afgewezen, en het COA werd veroordeeld in de proceskosten van de man, die op € 1.016,00 werden begroot. Dit vonnis benadrukt het belang van adequate communicatie en bijstand voor asielzoekers in juridische procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/726540 / KG ZA 22-1027 EAM/MAH
Vonnis in kort geding van 18 januari 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eiser bij dagvaarding van 19 december 2022,
advocaat mr. J.M. van der Deijl te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
verblijvende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Taheri te Capelle aan den IJssel.
Partijen zullen hierna het COA en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de zitting op 11 januari 2023 heeft het COA de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben een pleitnota in het geding gebracht en het COA ook producties. Vonnis was aanvankelijk bepaald op 25 januari 2023 en is – na bericht aan partijen – vandaag bij vervroeging uitgesproken.
1.2.
Bij de zitting waren aanwezig:
- aan de kant van het COA: mr. Van der Deijl,
- [gedaagde] met S.M. Amini, tolk Farsi, en mr. Taheri.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren [geboortedag] 1960, heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 10 november 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Nadat hij in 2020 is gehoord is hem, nadat hij was opgekomen tegen de aanvankelijke afwijzing, op 2 augustus 2022 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met terugwerkende kracht tot 10 november 2018. [gedaagde] verblijft momenteel in het asielzoekerscentrum aan de [adres] (hierna: het AZC).
2.2.
Bij brief van 16 augustus 2022 (opgesteld in de Nederlandse taal) heeft het COA aan [gedaagde] bericht dat hij met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in aanmerking komt voor huisvesting in een gemeente en dat die gemeente hem dwingend en eenmalig passende woonruimte zal aanbieden. In de brief staat verder dat als hij besluit het aanbod te weigeren, (1) het COA de hem verleende verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) (waaronder onderdak) zal beëindigen, (2) hij het AZC zal moeten verlaten en (3) hij alsnog zelf woonruimte zal moeten zoeken.
2.3.
Op diezelfde dag heeft een huisvestingsgesprek plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de locatiemedewerker van het COA van de opvanglocatie in Rijswijk waar [gedaagde] toen verbleef. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de COA-medewerker het formulier “B06 Huisvesting vergunninghouders” ingevuld en daarop onder meer:
- niet aangekruist het vakje “Tolk aanwezig?” en
- wel aangekruist de vakjes “Betrokkene heeft aangegeven dat de aanwezigheid van een tolk niet is vereist” en “Betrokkene heeft informatie ontvangen over de huisvestingsprocedure”.
Het formulier is ondertekend door (uitsluitend) [gedaagde] .
2.4.
Omstreeks 19 september 2022 heeft [gedaagde] bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een aanvraag ingediend voor gezinshereniging met zijn in Iran verblijvende vrouw en minderjarige kinderen.
2.5.
Bij brief van 23 september 2022 heeft het COA [gedaagde] bericht dat de gemeente Den Haag hem een passend aanbod voor huisvesting zal doen. De gemeente Den Haag heeft [gedaagde] vervolgens een huurwoning, met één slaapkamer, aangeboden aan het [adres] . Hij heeft de woning op 24 oktober 2022 bezichtigd. Op verzoek van [gedaagde] heeft de aanwezige COA-medewerker toen gebeld met de advocaat van [gedaagde] , mr. Taheri.
2.6.
Bij brief van 24 oktober 2022 heeft het COA [gedaagde] uitgenodigd voor een zogenoemd woningweigeringsgesprek met twee COA-medewerkers de volgende dag (25 oktober 2022) om 11:00 uur. Dat gesprek met [gedaagde] heeft, zonder dat er verder contact met mr. Taheri was geweest, inderdaad plaatsgevonden.
2.7.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft het COA het formulier “B10 Eerste gespreksverslag woningweigering” ingevuld.
Vraag 5 op het formulier luidt: “Is het betrokkene duidelijk dat de gemeente betrokkene een woonruimte heeft aangeboden op grond van de door betrokkene opgegeven informatie (…)?” Daaronder is het vakje “ja” aangekruist en vermeld:
“Redenen die betrokkene heeft opgegeven om de passende huisvesting te weigeren:
  • Omdat de woning niet geschikt is voor mijn gezin kan mijn familie geen goedgekeurde MVV krijgen
  • Mogen gezinsleden van statushouders naar Nederland komen?
Voorlopig mogen gezinsleden van statushouders pas naar Nederland komen als er een geschikte woning is. Met deze en andere tijdelijke maatregelen wil het kabinet de druk op de asielketen verlichten. Tot voor kort mochten gezinsleden van statushouders naar Nederland komen zodra ze een verblijfsvergunning hadden.
 Ik wil een schriftelijk bewijs van de IND dat mijn familie alsnog naar Nederland kan komen ondanks het feit dat het huis niet geschikt is.”
Vraag 6 luidt: “Is betrokkene zich bewust van de consequenties van zijn/haar woningweigering?”
Daaronder is het vakje “ja” aangekruist.
Punt 7 luidt: “Redenen (losstaand van de redenen voor woningweigering) waarom betrokkene niet uit de opvanglocatie verwijderd kan worden:”. Daarbij is ingevuld: “Gezondheidsredenen”.
Vraag 11 luidt: “Is het de betrokkene duidelijk dat hij/zij uiterlijk op [26 oktober 2022] de woonruimte nog kan accepteren en dat als hij/zij volhardt in de weigering dat de woonruimte dan niet langer voor betrokkene beschikbaar is en de verstrekkingen eindigen?
Daaronder is het vakje “ja” aangekruist.
Bij “Ruimte voor overige opmerkingen” staat: “
 Het verzoek is dat JZ contact opneemt met de advocaat van meneer: [contactgegevens mr. Taheri]. “
Het formulier is ondertekend door een COA-medewerker (zonder naamvermelding) en door [gedaagde] .
2.8.
Op 26 oktober 2022 is een tweede woningweigeringsgesprek met [gedaagde] gevoerd. Op het formulier “B11a Tweede gespreksverslag woningweigering” staat aangevinkt dat aan [gedaagde] is meegedeeld dat:
- het COA de woningweigering na heroverweging onterecht heeft bevonden,
- [gedaagde] 24 uur de tijd heeft om de woning alsnog te accepteren,
- als hij na 24 uur bij de weigering blijft, de Rva-verstrekking zal eindigen,
- hij dan de opvang moet verlaten en dat anders een ontruimingsprocedure zal worden gestart.
Dit formulier is door (uitsluitend) een COA-medewerker ondertekend.
2.9.
Bij brief van 23 november 2022 van de advocaat van het COA is [gedaagde] gesommeerd om de bij hem in gebruik zijnde ruimte in het AZC binnen drie dagen te ontruimen. [gedaagde] heeft daaraan geen gehoor gegeven en verblijft daar nog altijd.

3.Het geschil

3.1.
COA vordert om [gedaagde] te veroordelen om de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC aan de [adres] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans binnen een in goede justitie te bepalen termijn, te ontruimen, en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het COA voert daartoe aan dat [gedaagde] zonder recht of titel in het AZC verblijft en onrechtmatig handelt jegens het COA. Omdat [gedaagde] de aangeboden passende woning (op zijn verzoek gelijkvloers en in [woonplaats] , waar ook zijn volwassen dochter woont) heeft geweigerd, is op grond van artikel 7 lid 1 sub a Rva 2005 het recht op opvang geëindigd. Het beleid is dat een woning voor een alleenstaande passend is zolang er niet positief op een aanvraag tot gezinshereniging is beslist; het is immers zonde om een schaarse gezinswoning te zoeken terwijl niet zeker is dat het gezin mag komen.
Op grond van de tijdelijke Maatregel Huisvesting bij Nareis (brief van 26 augustus 2022 aan de Tweede Kamer van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede namens de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening [1] ) kan een gezin van een statushouder nadat positief beslist is over de gezinshereniging nog niet meteen inreizen (een MVV krijgen). Dat kan pas:
1) zodra de statushouder een geschikte gezinswoning heeft, of
2) 6 maanden na inwilliging van de aanvraag gezinshereniging, of
3) 15 maanden na indienen van die aanvraag.
[gedaagde] kan dus hoe dan ook uiterlijk 19 december 2023 zijn gezin laten overkomen. Aan [gedaagde] is herhaaldelijk uitgelegd dat het aanvaarden van de aangeboden woning niet betekent dat zijn familie niet meer kan nareizen. Toch is [gedaagde] bij zijn weigering gebleven. Dat komt voor zijn rekening en risico.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Dat komt erop neer dat hij de woonruimte niet heeft geweigerd, maar in de veronderstelling was dat het COA nog aan het nadenken was over een oplossing. Subsidiair voert hij aan dat de aangeboden woning niet passend is, omdat het aanvaarden ervan zou betekenen dat hij nog langer onnodig zijn gezin zal moeten missen met alle gevolgen van dien (voor de geestelijke gezondheid van [gedaagde] en voor zijn gezin, dat in Iran gevaar loopt). Hij heeft slechts een garantie gevraagd dat zijn gezin toch zou kunnen overkomen als hij deze – voor een gezin te kleine – woning zou accepteren. In ieder geval heeft hij niet begrepen wat de – ernstige – consequenties waren van de gesprekken, namelijk dat hij het AZC zou moeten verlaten en op straat zou komen te staan. Hij betwist dat een COA-medewerker tegen hem heeft gezegd dat het aanvaarden van de woning niet betekent dat zijn familie niet meer kan nareizen. Bij geen van de gesprekken was een tolk aanwezig. [gedaagde] betwist verder dat hem tijdens het gesprek op 26 oktober 2022 te kennen is gegeven dat als hij de woning niet zou accepteren hij het AZC binnen 24 uur moest verlaten. Ook heeft hij niet begrepen dat het recht op geld, verzekering en onderdak zou stoppen. Hij is ernstig ziek en heeft op 10 januari 2023 nog een operatie aan zijn ogen moeten ondergaan, waarvoor hij nu dus niet via het COA verzekerd is.
[gedaagde] voert verder het volgende aan. Hij heeft eerst ten onrechte vier jaar moeten wachten en procederen om asiel te krijgen en nu dit weer; er komt geen einde aan de bureaucratie. Hij heeft al die jaren zijn vrouw en kinderen moeten missen (en zij hem) en dacht in augustus 2022 dat zij eindelijk konden overkomen, maar dat kan nu dus nog heel lang duren. [gedaagde] heeft door deze gang van zaken geestelijke problemen gekregen en diverse zelfmoordpogingen gedaan. De IND en het COA zijn hiervan op de hoogte. Hij gebruikt hiervoor ook medicijnen; daardoor was hij tijdens de gesprekken met het COA mogelijk minder helder.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering tot ontruiming is in kort geding toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering zal toewijzen en van de eisende partij niet kan worden gevergd dat deze de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.2.
Aan die laatste eis is voldaan. Het COA heeft voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering aangezien de opvangcentra van het COA overvol zitten en er sprake is van een opvangcrisis.
4.3.
De voorzieningenrechter verwacht echter niet dat het COA van de bodemrechter gelijk zal krijgen met betrekking tot de ontruiming. Daarom wordt de ontruiming in dit kort geding geweigerd. Dat wordt hierna toegelicht.
4.4.
Het COA stelt dat er bij het gesprek op 16 augustus 2022 een telefonische tolk was, maar dat wordt door [gedaagde] stellig ontkend. Hij stelt dat het als volgt is gegaan. Hem werd gevraagd of hij een tolk nodig had, waarop hij bevestigend antwoordde. Toen echter de tolkendienst op dat moment geen tolk telefonisch bereikbaar had, heeft [gedaagde] gezegd dat het niet nodig was. Vervolgens heeft hij in zijn zeer gebrekkige Nederlands uitgelegd dat hij zijn vrouw en kinderen wilde laten overkomen. De aanvraag gezinshereniging was op dat moment nog niet ingediend, omdat er nog stukken vertaald moesten worden. [gedaagde] ging er vanuit dat het COA het van de IND zou horen zodra de aanvraag was ingediend.
4.5.
Het verhaal van [gedaagde] klinkt plausibel. Nu bovendien op het B06-formulier het vakje “Tolk aanwezig?” niet is aangekruist en wel het vakje “Betrokkene heeft aangegeven dat de aanwezigheid van een tolk niet is vereist”, gaat de voorzieningenrechter er voorshands vanuit dat [gedaagde] inderdaad niet is bijgestaan door een tolk in het gesprek op 16 augustus 2022.
4.6.
Volgens [gedaagde] was er ook bij de bezichtiging op 24 oktober 2022 en de woningweigeringsgesprekken op 25 en 26 oktober 2022 geen tolk. Dat is door het COA niet gemotiveerd betwist. Uit de formulieren B10 en B11a blijkt ook niet dat er wel een tolk was. Al met al wordt voorshands aangenomen dat [gedaagde] ook op 24, 25 en 26 oktober 2022 niet werd bijgestaan door een tolk.
4.7.
Dit had wellicht ondervangen kunnen worden door bijstand van zijn advocaat bij de gesprekken, maar daarvan was ook geen (of onvoldoende) sprake. Mr. Taheri heeft in dat verband ter zitting het volgende verklaard. Zij heeft [gedaagde] vanaf het begin van de asielaanvraag bijgestaan als advocaat. Zij was bij bovengenoemde vier gesprekken niet aanwezig. Wel is zij tijdens de bezichtiging van de woning op 24 oktober 2022 door een COA-medewerker gebeld. Zij heeft toen gevraagd of er een geschiktere woning kon worden gevonden omdat de aangeboden woning het nareizen door het gezin van [gedaagde] ernstig kon belemmeren (als gevolg van de omstreden Maatregel Huisvesting bij Nareis). De COA-medewerker had begrip voor de situatie, zou de vraag aan de juridische afdeling voorleggen en de reactie terugkoppelen. Taheri heeft echter geen reactie ontvangen. Wel bleek later dat het COA buiten haar om de volgende dag en de dag erna met haar cliënt woningweigeringsgesprekken had gevoerd. Zij ontving de ingevulde formulieren pas achteraf van het COA. Het COA heeft deze verklaring niet tegengesproken, zodat voorshands van de juistheid daarvan wordt uitgegaan.
4.8.
De moedertaal van [gedaagde] is Farsi, dat is niet in geschil. Het staat ook op alle gebruikte COA-formulieren. Door het COA is niet betwist dat zijn Nederlands gebrekkig is.
4.9.
De voorzieningenrechter concludeert dat [gedaagde] , die na jaren van onzekerheid over zijn eigen lot en dat van zijn gezin geestelijk vermoedelijk niet erg stabiel was, in korte tijd (24, 25 en 26 oktober 2022) gesprekken met vèrstrekkende consequenties moest voeren in het Nederlands zonder tolk en zonder zijn advocaat of andere bijstand. Zeker het gesprek op 26 oktober 2022 was essentieel, omdat het COA stelt dat hierin aan [gedaagde] is verteld dat hij nog 24 uur de tijd had om de woning te accepteren en dat hij anders het AZC moest verlaten. Er kan niet van worden uitgegaan dat deze zeer belangrijke boodschap goed bij hem is overgekomen, gelet op de gebrekkige beheersing van het Nederlands door [gedaagde] en het ontbreken van een tolk (en bijstand van zijn advocaat). Zijn verklaring dat hij nog wachtte op een garantie van het COA dat het nareizen van zijn gezin niet in gevaar kwam als hij de eenpersoonswoning accepteerde, is plausibel. Er is ook geen goede reden te bedenken waarom [gedaagde] willens en wetens dakloos zou willen worden en geen gebruik meer zou willen maken van de voorzieningen van het COA (onderdak, verzekering en geld). Aannemelijk is dat als hij had begrepen dat dit de consequentie was, hij de aangeboden eenpersoonswoning toch als tussenoplossing zou hebben geaccepteerd. Nu er – buiten zijn schuld – geen tolk aanwezig was, komt eventueel onbegrip bij [gedaagde] voor rekening en risico van het COA.
4.10.
Tegen deze achtergrond heeft het feit dat [gedaagde] de formulieren van de gesprekken van 16 augustus en 25 oktober 2022 heeft getekend, anders dan het COA meent, niet veel betekenis. [gedaagde] heeft ook ter zitting verklaard dat hij niet heeft begrepen waar hij voor tekende. Hij heeft naar zijn zeggen slechts, niet bijgestaan door een tolk, in zijn gebrekkige Nederlands geprobeerd tijdens de gesprekken zijn familiesituatie uit te leggen en gevraagd of het COA kon garanderen dat hij geen problemen zou krijgen met het nareizen van zijn gezin.
4.11.
Over het B11a-formulier dat het COA voor het gesprek op 26 oktober 2022 heeft gebruikt en dat niet door [gedaagde] is ondertekend, heeft hij terecht gesteld dat het slechts een checklist is die is aangevinkt. Dat kan niet worden aangemerkt, zoals het COA stelt, als een gespreksverslag van wat er feitelijk is besproken.
4.12.
Het COA heeft nog een e-mail overgelegd van een van de twee COA-medewerkers die het gesprek op 25 oktober 2022 hebben gevoerd, waarin wordt verklaard: "In het gesprek hebben wij duidelijk uitgelegd dat als hij de woning zou accepteren, dit niet betekent dat zijn familie dan niet meer zal kunnen nareizen.”. Deze verklaring doet echter, ook als zij juist zou zijn – hetgeen door [gedaagde] wordt betwist -, niet af aan de conclusie dat [gedaagde] buiten zijn schuld niet heeft begrepen of kunnen begrijpen dat hij nog 24 uur de tijd had om de woning te accepteren en dat hij anders het AZC moest verlaten.
4.13.
Gelet op dit alles handelt [gedaagde] vooralsnog niet onrechtmatig jegens het COA door het AZC niet te verlaten.
4.14.
De grote belangen van [gedaagde] om niet op straat te komen te staan (en om aanspraak te kunnen blijven maken op de voorzieningen) wegen zwaarder dan het eveneens evidente belang van COA om opvangruimte te creëren voor de vele asielzoekers die hiervan in afwachting zijn.
4.15.
De vordering van het COA zal worden afgewezen en het COA zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.016,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt het COA in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.016,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023. [2]

Voetnoten

1.
2.type: MAH