ECLI:NL:RBAMS:2023:1913

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
713032
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid G-Star voor schade van Vert Asia Limited door schending van productieafspraken

In deze zaak vordert Vert Asia Limited schadevergoeding van G-Star RAW C.V. wegens het niet nakomen van afspraken over de productie van Whistlerjassen. Vert heeft jarenlang kleding geproduceerd voor G-Star op basis van een raamovereenkomst en een specifieke driejaarsafspraak. In augustus 2020 heeft G-Star echter aangekondigd geen bestellingen meer te plaatsen voor 2021, wat een grove schending van de gemaakte afspraken inhoudt. De rechtbank oordeelt dat G-Star tekort is geschoten in haar verplichtingen en dat dit heeft geleid tot aanzienlijke schade voor Vert, die genoodzaakt was haar fabriek te sluiten en personeel te ontslaan. De rechtbank stelt vast dat G-Star niet alleen de driejaarsafspraak heeft geschonden, maar ook onvoldoende reguliere bestellingen heeft geplaatst om Vert te ondersteunen in de periode voorafgaand aan de uitvoering van de Whistler-jassen. De rechtbank zal de schadeposten van Vert in detail beoordelen en partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de hoogte van de schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/713032 / HA ZA 22-99
Vonnis van 22 maart 2023
in de zaak van
1. vennootschap naar buitenlands recht
VERT ASIA LIMITED,
gevestigd Hong Kong,
2. vennootschap naar buitenlands recht
VERT FASHION COMPANY LIMITED,
gevestigd te Vietnam,
eisende partijen in conventie,
gedaagde partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: Vert
advocaat: mr. M.C. van Rijswijk te Amsterdam,
tegen
1. commanditaire vennootschap
G-STAR RAW C.V.,
gevestigd te Amsterdam-Duivendrecht,
2.
STICHTING BLUEBOX BEHEER,
gevestigd te Amsterdam-Duivendrecht,
3.
G-STAR PRODUCTION INTELLIGENCE CENTRE GMBH,
gevestigd te Basel, Zwitserland,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: G-Star
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 januari 2022,
  • de akte houdende overlegging producties 1-53 van Vert,
  • nadere overlegging beslagstukken door Vert van 1 februari 2022,
  • het vonnis in incident van 20 april 2022, waarin is beslist dat Vert zekerheid moet stellen
voor de mogelijke proceskosten van G-Star op grond van artikel 224 Rv.,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1-71 van G-Star,
  • het tussenvonnis van 5 oktober 2022 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 31 januari 2023, en de daarin
opgenomen processtukken.
1.2.
Vert heeft de rechtbank verzocht wijzigingen aan te brengen in het proces-verbaal. G-Star heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien tot aanpassing van het proces-verbaal.
1.3.
Op de zitting is bepaald dat vandaag vonnis zou worden gewezen.

2.De zaak in het kort

Vert heeft jarenlang voor G-Star kleding gemaakt in een fabriek in Vietnam. Tussen partijen gold een raamovereenkomst, waarin duidelijk bedongen was dat G-Star niet verplicht was Vert orders te geven en dat er pas verplichtingen ontstaan als G-Star, na het doorlopen van een bepaalde procedure, een order verstrekt. Eind 2018 hebben partijen afgesproken dat Vert in de jaren 2019, 2020 en 2021 alle Whistlerjassen voor G-Star zou produceren. Daarmee nam G-Star, in afwijking van de raamovereenkomst, wel een verplichting op zich. De fabriek van Vert draaide in deze jaren nagenoeg geheel op orders van G-Star. In augustus 2020 heeft G-Star Vert gemeld bepaalde orders die in voorgaande jaren waren geplaatst in 2021 niet te zullen plaatsen, en kort daarop dat zij in 2021 ook geen Whistlerjassen zou bestellen. Die heeft zij elders besteld. Dat is een grove schending van de afspraak dat Vert tot en met 2021 alle Whistlerjassen zou produceren. Hoewel G-Star in principe geen verplichting had om gewone orders te geven, stond het haar ook niet vrij om Vert plotseling te laten weten dat zij die niet meer zou plaatsen. Zij had ook rekening te houden met de belangen van Vert en met G-Star’s eigen zogenaamde CSR-beleid. G-Star had daarom Vert niet alleen een order moeten geven om de Whistlerjassen voor 2021 te laten maken, ze had Vert ook nog gewone orders moeten geven om de periode daarvoor te overbruggen. G-Star is tekort geschoten tegenover Vert. Zij moet de schade die Vert daardoor heeft geleden vergoeden. De rechtbank oordeelt over een aantal schadeposten en stelt partijen in de gelegenheid zich over een aantal punten die over de schade gaan uit te laten.

3.De feiten

in conventie

3.1.
In juni 2016 zijn partijen de “Supply Agreement” aangegaan. Dat is een raamovereenkomst waarin de voorwaarden zijn vastgelegd voor de samenwerking tussen partijen.
3.2.
Artikel 2.2 van de Supply Agreement luidt:
Applicability of this Agreement.A Purchase Order accepted by Supplier or an
Affiliate of it shall establish a direct contractual relationship between G-star Affiliate(sic)
or G-Star Affiliate on the one hand and Supplier or such Affiliate on the other, subject to this Agreement. This Agreement applies to each accepted Purchase Order, including in case of a failing reference to this Agreement in the purchase order”
Artikel 2.3 van de Supply Agreement luidt, voor zover relevant:
Framework only.Nothing in this Agreement shall be interpreted or construed as an obligation of G-Star or G-Star Affiliate to issue any Purchase Order or as any minimum order commitment for either of them. Nor shall this Agreement obligate Supplier to sell any
Products to G-Star or any G-Star Affiliate.
No obligation to purchase or to sell shall arise until a Purchase Order is placed and
accepted in accordance with Article 3 of this Agreement. (…)”
Artikel 3.1, tweede alinea, van de Supply Agreement luidt:
PO required(…) Notwithstanding the provision of any forecast, indication or any desired or anticipated production capacity available, or orders that are designated as preliminary, G-Star shall not be required or bound to purchase or accept any Products from Supplier, unless G-Star has issued a Purchase Order with a designated PO number in respect of such Product and this Purchase Order is accepted in accordance with Chapter II. (…)”
3.3.
In artikel 26 van de Supply Agreement wordt verwezen naar het beleid van G-Star
op het gebied van corporate social and environmental responsibility (CSR), neergelegd in Annex 4 van de Supply Agreement. Het CSR-beleid van G-Star ziet onder meer op de onderwerpen werkomstandigheden, gezondheid en veiligheid, verbod op kinderarbeid, loon, en het voorkomen van buitensporige werkuren. Daarnaast was G-Star lid van Better Buying, een platform dat (kort gezegd) aanmoedigt dat producten onder veilige werkomstandigheden worden geproduceerd.
3.4.
Vanaf 2016 heeft G-Star op basis van de Supply Agreement regelmatig
bestellingen gedaan. De rechtbank zal hierna, in navolging van partijen, spreken over Reguliere Bestellingen. Dat betrof met name de productie van jassen. Het plaatsen van een dergelijke bestelling gebeurde via een vaste procedure, bestaande uit diverse stappen. Onderdeel van het traject was dat er door Vert een prototype werd gemaakt, dat vervolgens door G-Star werd beoordeeld. Daarna maakte Vert een Sales Men Sample (SMS), een product gereed voor de verkoop, waarop de potentiële afnemers kritiek konden leveren in het zogeheten “Production Book”. Daarna werd het definitieve aantal producten bekend gemaakt. Tot slot plaatste G-Star de Purchase Order (“PO”).
3.5.
Partijen hanteerden een systeem van “open costing”, wat inhield dat G-Star volledig inzicht had in de kosten en de marge van Vert.
3.6.
In december 2018 werd tussen partijen de zogenoemde “driejaarsafspraak” gemaakt. De afspraak betrof de productie van winterjassen van het type “Whistler”, gedurende een periode van drie jaar, te weten de jaren 2019, 2020 en 2021. Ieder jaar zouden de Whistlerjassen in de periode maart, april en mei door Vert geproduceerd worden, en vanaf juni worden uitgeleverd, zodat de jassen op tijd, in het najaar, in de winkels zouden hangen. In de overige maanden, van oktober tot en met februari werden andere bestellingen van G-Star door Vert uitgevoerd, zoals de productie van zomerjassen, zwembroeken en overshirts.
3.7.
De fabriek van Vert kreeg voornamelijk opdrachten van G-Star en had weinig opdrachten van andere klanten.
3.8.
In april 2020 heeft G-Star Vert laten weten dat zij, vanwege de wereldwijde
maatregelen vanwege COVID-19, bestellingen voor het derde kwartaal van 2020 moest
terugschroeven. Een deel van de bestellingen werd geannuleerd en een ander deel
gereduceerd.
3.9.
Op 19 augustus 2020 heeft [naam 2] , directeur van Vert, aan [naam 1]
, medewerker van G-Star, gevraagd naar de stand van zaken rondom de
zomerjassen voor het eerste kwartaal van 2021, omdat Vert een dergelijke bestelling het
voorgaande jaar ook had gekregen. [naam 1] heeft bevestigd dat er geen jassen voor dat
kwartaal in de planning staan.
3.10.
Bij e-mail van 24 augustus 2020 heeft [naam 2] aan [naam 3] , medewerker van G-Star, het volgende gestuurd:
“(…) we have the impression PO’s are there but have been reallocated. Last year
we made +/- 23.000 jackets for 20Q1, it was projected +/- the same quantities could be in
place but understand due to covid quantities would have been reduced but can not imagine
as zero.
It is an unwritten agreement/common practice factories who produce SMS shall receive that
orders. There is/was no communication or signals we have to think otherwise until [naam 3] is
informing August 19th please contact [naam 3] …”
3.11.
Op 25 augustus 2020 heeft [naam 3] vervolgens, ten aanzien van te produceren jassen voor het eerste kwartaal van 2021, aan [naam 2] het volgende e-mailbericht gestuurd:

Due to this drop in demand we have had to consolidate productions for this
product category as much as possible, as unfortunately current production units do not justify a separate vendor in Vietnam.”
3.12.
[naam 3] heeft [naam 2] in die e-mail ook laten weten dat de zwembroekorder voor
het eerste en tweede kwartaal van 2021 wel door kan gaan.
3.13.
[naam 2] heeft in een e-mail van 26 augustus 2020, samengevat, aan [naam 3] laten
weten dat de omstandigheid dat G-Star op het laatste moment bepaalde orders niet plaatst,
niet door Vert kan worden opgevangen, en dat dit grote risico’s oplevert voor de continuïteit
van de onderneming van Vert. En verder dat hij gedwongen is werknemers naar huis te
sturen, omdat er niet genoeg werk is.
3.14.
Bij e-mail van 28 augustus 2020 heeft [naam 3] aan [naam 2] geschreven:
“(…) Unfortunately for 21Q1, due to a drastic drop in demand, we have had to consolidate productions for the jacket category as much as possible. We understand that this is disappointing for Vert but please be reminded that an SMS order does not guarantee the actual bulk order, even more so during the current crisis situation. We are, like the entire industry, constantly trying to adapt to a new reality with a demand that is still incredibly volatile. Because of this, it is extremely difficult to communicate a precise forecast.
We are concerned to hear about your intention to send staff home during October/November and are surprised about the high volumes you anticipated without our confirmation. Could you please further elaborate on these planned measures?
Moving forward, we want to be completely transparent with you on our plans for the remainder of 2021 seasons. The drop in demand for the padded outerwear products as well as a reduced sourcing team here at HQ (due to recent restructurings caused by COVID-19), forces us to consolidate production with less vendors in order to optimize efficiency. We have always appreciated our partnership and the way that we have worked together but we are simply no longer in a position where we can offer that same level of HQ support with our current reduced team. Therefore, for 21Q3 and Q4 we herewith share our formal notice that we will not be placing any outerwear SMS or bulk production orders with Vert, nor any other outerwear vendor in Vietnam. (…).”
Hiermee liet G-Star dus weten dat er niet alleen geen bestellingen voor de jassen voor het eerste kwartaal van 2021, maar ook voor geen bestellingen voor de jassen voor het derde en vierde kwartaal van 2021, de Whisterjassen, zullen worden geplaatst.
3.15.
[naam 2] heeft daarop, op 31 augustus 2020, onder meer als volgt gereageerd:
“(…) you are aware that the fact you have not prepared us for this decision in a
timely manner will force us to let people go.”
3.16.
In die e-mail heeft [naam 2] een online bespreking voorgesteld. Die bespreking heeft
plaatsgehad op 1 september 2020. Namens G-Star waren [naam 3] en [naam 4]
, hoofd CSR van G-Star, aanwezig. Namens Vert participeerde [naam 2] .
Tijdens die bespreking heeft [naam 4] onder meer gevraagd wat voor materiaal Vert nog in de fabriek had liggen, en heeft zij gezegd dat zij, gegeven G-Star’s verantwoordelijkheid volgens haar CSR-beleid, wilde voorkomen dat er ontslagen zouden vallen onder de werknemers van Vert bij de fabriek in Vietnam en wilde kijken of geannuleerde orders toch nog geplaatst konden worden.
3.17.
In de e-mail van 8 september 2020 heeft [naam 3] het volgende aan [naam 2] geschreven:
“As agreed you would send us the stock overviews of 20Q3 semi-finished units as well as the units per style/color/size we can still produce on 20Q3 stock fabrics, trims.
so we can check and let you know for what part we can place order on short notice.
Well received your overviews and we’ll feed back to you during this week on the possibilities for these items.
(…)Besides we ll check again on possibilities tot include Vert for 21Q3 but at this stage we cannot confirm that will materialize.”
3.18.
Vervolgens heeft [naam 2] in september 2020 meerdere herinneringse-mails aan
[naam 3] gestuurd, waarop [naam 3] niet heeft gereageerd.
3.19.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft (de advocaat van) Vert G-Star aansprakelijk
gesteld voor de schade die Vert zegt te lijden vanwege de beëindiging van de
samenwerking. In die brief schrijft Vert onder meer dat de fabriek mogelijk moet sluiten.
3.20.
In een e-mail van 16 oktober 2020 heeft [naam 5] , CEO van G-Star, aan [naam 2] onder meer geschreven:
“Alhoewel ons standpunt is jullie geen betaling of order verschuldigd te zijn, is er ons, uit dankbaarheid voor de relatie en samenwerking in de afgelopen jaren, veel aan gelegen om op een voor beide partijen acceptabele manier uit elkaar te gaan.
Om deze reden stellen wij voor de goederen waarvan jullie aangeven dat deze klaar staan met een totale waarden van 234k USD per 1 november 2020 van jullie af te nemen.
Daarnaast komen wij graag gezamenlijk tot een voorstel voor een order voor goederen waarvan jullie hebben aangegeven reeds fabrics te hebben ingekocht. Als wij een goed begrip van de situatie hebben gaat dit om 13.448 units, met een totale FOB waarde[rechtbank: inkoopprijs exclusief kosten van o.a. transport]
van 631k USD. Ons voorstel is deze goederen tussen 15 en 30 november van jullie af te nemen.”
3.21.
Op 26 oktober 2020 heeft [naam 5] aan [naam 2] geschreven:
“Wij zijn sowieso bereid om het product dat gereed staat af te nemen tegen de afgesproken FOB-waarde van ongeveer 250k USD.
“Verder zijn we, zoals eerder aangegeven, geheel vrijblijvend en uit goede wil onder voorbehoud van alle rechten en weren, bereid om een order voor jassen (type “whistler” of anders nader overeen te komen) bij jullie te plaatsen.”
3.22.
Op 30 oktober 2020 heeft [naam 6] , directeur van Vert, een e-mail aan
[naam 5] gestuurd met de volgende inhoud:
“(…) De werkelijke feiten zijn dat G-Star in april 2020 ten onrechte een
substantieel deel van de Q3-2020 orders heeft gecanceld. Dit konden wij nog net opvangen. Vervolgens heeft G-star op werkelijk het allerlaatste moment ten onrechte de Q1-2021 orders afgeblazen en slechts enkele dagen daarna op 28 augustus 2020 ten onrechte laten weten dat G-Star – op uitsluitend zwembroeken na (waar we geen winst op maken) – volledig overging op andere leveranciers. G-Star heeft daarmee de samenwerking met Vert onrechtmatig en op een veel te korte termijn vrijwel volledig beëindigd. Dat konden wij met geen mogelijkheid meer opvangen. Als G-Star niet op deze wijze haar contractuele verplichtingen had geschonden dan hadden wij meer mogelijkheden gehad dit op te vangen. Dit geldt dus niet alleen voor het niet nakomen van de harde afspraak om 3 jaar lang 100.000 Whistler jackets af te nemen maar geldt ook voor het ten onrechte cancelen in april 2020 van de Q3-2020 orders en het vervolgens eind augustus 2020 ten onrechte afblazen van vrijwel alle 21Q1 orders, dit terwijl we ervan uit mochten gaan die orders te krijgen (onder meer vanwege het ontvangen production book, verstuurde pps en het op jullie verzoek aan jullie verzonden capacity plan).
(…)
Zoals je kunt lezen in die e-mailcorrespondentie heeft [naam 2][rechtbank: [naam 2] van
Vert]
nog expliciet aan [naam 3][rechtbank: [naam 3] van G-Star]
aangegeven dat de
afgeblazen Q1-2021 orders nog konden worden opgevangen als de USD 164K aan voor G-
Star ingekochte componenten op korte termijn alsnog zouden worden vermaakt tot door G-
Star af te nemen producten. Dit was nota bene een idee dat [naam 4][rechtbank: [naam 4]
van G-Star]
van CSR zelf had geopperd om te voorkomen dat we de eerste
grote groep mensen moesten ontslaan. De reden dat deze mensen moesten, en uiteindelijk
alle mensen naar huis moeten worden gestuurd en de fabriek moet worden gesloten, is
omdat er geen perspectief op vervolgorders is.
Immers G-Star heeft op 28 augustus 2020 aangegeven dat er geen nieuwe orders meer zouden worden geplaatst. Niet in 2020 en ook niet meer in 2021. Ondanks de belofte van [naam 3] om op de door [naam 4] geopperde oplossing nog dezelfde week terug te komen en ondanks reminders van [naam 2] (zowel per e-mail als telefonisch) is G-Star niet meer op deze oplossing terug gekomen.
(…)
Je redenering dat wij de fabriek niet hoeven sluiten als G-Star “nog een order voor jassen”
bij ons zouden plaatsen klopt dus niet. Het gaat namelijk om veel meer dan alleen de niet
nagekomen afspraak van de 100.000 Whistler jassen. Je bereidheid nog een beperkte order
voor jassen te plaatsen is dan ook typisch een geval van “too little too late”. Het kwaad is
namelijk al geschied toen G-Star op 28 augustus 2020 heeft aangegeven in feite met alles te
stoppen. Dit konden wij uiteraard niet opvangen.
Je voorstel is dan ook veel en veel te mager.”
3.23.
Bij brief van 16 november 2020 heeft [naam 5] de Supply Agreement met Vert
opgezegd tegen 31 juli 2021.
3.24.
G-Star heeft voor het derde en vierde kwartaal van 2021 56.000 Whistlerjassen
laten produceren door het bedrijf SnowTex Outerwear Ltd. in Bangladesh (hierna:
SnowTex). De opdracht daartoe is door G-Star geplaatst in februari 2021.
in reconventie
3.25.
Op 22 maart 2021 heeft Vert met verlof van de Voorzieningenrechter van
de rechtbank Amsterdam diverse conservatoire derdenbeslagen gelegd ten laste van G-
Star. De beslagen zijn opgeheven nadat G-Star een bankgarantie heeft gesteld.
3.26.
Zalando SE heeft bij G-Star een claim ingediend omdat in een partij aan Zalando geleverde Whistlerjassen een te grote hoeveelheid van de chemische stof quinoline zou zijn aangetroffen.

4.Het geschil en de beoordeling in conventie

4.1.
Vert vordert de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
i. te verklaren voor recht dat G-Star, althans een of meer van hen, toerekenbaar zijn tekort geschoten in hun contractuele en buiten-contractuele verplichtingen jegens Vert en jegens hen onrechtmatige daden hebben gepleegd, al deze tekortkomingen en onrechtmatige daden zoals omschreven in de dagvaarding, en dat G-Star op grond hiervan gehouden zijn tot vergoeding van de schade die Vert, althans een of meer van hen, als gevolg hiervan hebben geleden of nog zullen lijden;
G-Star, althans een of meer van hen, hoofdelijk te veroordelen, althans een of meer van hen te veroordelen, tot betaling aan Vert binnen veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis van USD 17.553.453,44 en € 49.376,46, althans een door de rechtbank in goede justitie te begroten dan wel te schatten omvang van de schade dan wel op te maken bij staat, steeds te vermeerderen met wettelijke handelsrente althans wettelijke rente daarover vanaf de datum van het ontstaan van de betreffende schades, zijnde 28 augustus 2020 (de datum waarop G-Star per e-mail aangaven vrijwel de gehele samenwerking te beëindigen) respectievelijk 16 november 2020 (de datum waarop G-Star de Supply Agreement opzegde), althans vanaf door uw Rechtbank in goede justitie te bepalen data, tot aan de dag van algehele voldoening;
4.2.
Vert legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. G-Star heeft door Vert kleding laten produceren op grond van een Supply Agreement en een aanvullende driejaarsafspraak. G-Star is haar verplichtingen onder deze overeenkomsten niet nagekomen, als gevolg waarvan Vert niet alleen inkomsten mist, maar ook genoodzaakt is geweest de fabriek in Vietnam te sluiten, omdat de fabriek vrijwel alleen kleding voor G-Star produceerde. Vert moest hierdoor al haar werknemers ontslaan en zij kon vele lokale leveranciers niet meer betalen. Vert vindt dat G-Star op grond van wanprestatie en/of onrechtmatige daad schadeplichtig is jegens haar.
4.3.
G-Start heeft de vorderingen van Vert gemotiveerd betwist.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna ingegaan.
Duiding driejaarsafspraak
4.5.
Vert stelt dat G-Star is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen voortvloeiend uit de driejaarsafspraak. Volgens Vert hield die afspraak in dat G-Star drie jaar lang (de jaren 2019, 2020 en 2021) 100.000 winterjassen per jaar van het type Whistler moest laten produceren door Vert. G-Star betwist dat. Volgens G-Star hield de driejaarsafspraak in dat G-Star Vert voor een periode van drie jaar exclusief de productie van de Whistlerjassen
gunde, waarbij de verwachting was dat circa 100.000 van die jassen jaarlijks bij Vert besteld
zouden kunnen worden. Dat aantal was gebaseerd op een schatting die G-Star in 2018, toen
de afspraak gemaakt werd, reëel achtte.
4.6.
De rechtbank constateert dat niet in geschil is tussen partijen dat tussen hen de afspraak gold dat Vert gedurende drie opeenvolgende jaren, te weten 2019, 2020 en 2021, exclusief de productie van Whistlerjassen op zich zou nemen. Wel in geschil is of de afspraak inhield dat Vert gedurende die jaren een garantie had om 100.000 jassen te produceren, of dat het getal van 100.000 jassen hooguit een voorspelling of schatting was. De stelling van Vert dat de driejaarsafspraak inhield dat G-Star jaarlijks 100.000 Whistler jassen bij Vert moest bestellen, is niet komen vast te staan.
4.7.
Uit e-mailscorrespondentie waarnaar Vert onder meer verwijst, tussen [naam 7] en [naam 8] van G-Star enerzijds, en [naam 2] van Vert anderzijds blijkt een
dergelijke garantie niet. Wat daaruit wel blijkt is dat partijen hebben onderhandeld over de
prijzen van de Whistlerjassen op basis van een verwacht volume van 100.000 stuks. [naam 8]
heeft op 11 december 2018 in een e-mail aan [naam 2] gevraagd:

Can you pls send me the overview for all options – based upon total package of 100.000 pcs, divided over all styles.”
In die e-mail wordt een overzicht voor “all options” gevraagd, gebaseerd op een totaal van
100.000 stuks. “All options” slaat op de hoeveelheid dons en veren per jas. [naam 2] heeft
vervolgens prijsberekeningen aan [naam 7] gestuurd, waarna [naam 7] op 12 december 2019
een tegenvoorstel heeft gedaan aan [naam 2] :

Attached now the latest targets (in green) which I sent to Vietnam and China also.
Forecast 100K and we keep the this program for 3 consecutive years”.
4.8.
Vervolgens komen partijen voor de verschillende types Whistlerjassen een prijs per jas overeen. De rechtbank volgt G-Star dan ook in haar standpunt dat het getal van
100.000 jassen per jaar een inschatting was op basis waarvan partijen de prijs van de jassen
konden vaststellen.
4.9.
Dit blijkt ten overvloede ook nog uit de omstandigheid dat, toen er in 2020 slechts 70.000 jassen door Vert zijn geproduceerd, partijen hebben afgesproken dat Vert daarvoor gecompenseerd zou worden door middel van een zogeheten “upcharge”.
Tekortkoming driejaarsafspraak
4.10.
Eind augustus 2020 heeft G-Star aan Vert te kennen gegeven voor het jaar 2021 geen Whistlerjassen te bestellen. De vraag die ter beantwoording voorligt is of G-Star gerechtigd was dat te doen, of dat G-Star daarmee in strijd met de driejaarsafspraak heeft gehandeld en dus is tekortgeschoten jegens Vert. Dat laatste is het geval. De aankondiging dat G-Star in 2021 geen Whistlerjassen zou gaan afnemen is een evidente en grove schending van de afspraak dat zij tot en met 2021 alle Whistlerjassen bij Vert af zou nemen. Dat er geen minimale afnameverplichting in de Supply Agreement is opgenomen doet daar niet aan af. De Supply Agreement is slechts een raamovereenkomst, maar de driejaarsafspraak is een concrete afspraak tussen partijen die voor zich spreekt, te weten dat G-Star drie jaar lange alle Whistlerjassen bij Vert moet bestellen. Dat sprake was van exclusiviteit betekent dat G-Star niet bij een andere producent had mogen bestellen in 2021, wat zij wel gedaan heeft, te weten 56.000 Whistlerjassen bij SnowTex.
4.11.
De redenen die G-Star aandraagt voor het niet plaatsen van de bestelling Whistlerjassen bij Vert voor 2021, kunnen haar niet baten. In de e-mail van 28 augustus 2020 (zie hiervoor onder 3.14), noemt G-Star enkel als reden van de annulering dat sprake is van een verminderde vraag vanwege de COVID-19 crisis. Dat argument gaat echter niet op, want G-Star heeft in februari 2021 wel degelijk Whistlerjassen besteld voor het najaar van 2021, bij een andere producent.
4.12.
Voor het eerst tijdens deze procedure heeft G-Star aangevoerd dat Vert financieel onbetrouwbaar is, en dat Vert gedurende de eerste twee jaren van de uitvoering van de driejaarsafspraak niet in staat was om leveranciers van de voor de productie van Whistlerjassen benodigde materialen te betalen, waardoor G-Star telkens bij moest springen. Uit de in het geding gebrachte correspondentie tussen partijen blijkt niet dat G-star hier eerder een groot probleem van gemaakt heeft. Het argument kan de schending door G-Star van de driejaarsafspraak daarom onmogelijk vergoelijken.
4.13.
Het standpunt van G-Star dat zij de deur openliet om alsnog jassen door Vert te
laten produceren, maar dat Vert dat zelf niet meer wilde en de fabriek sloot, volgt de
rechtbank niet. De e-mail van 28 augustus 2020 was duidelijk. Daarin staat dat er helemaal geen jassen meer worden besteld in 2021. Vert heeft in reactie daarop laten weten dat dat desastreuze gevolgen heeft voor haar onderneming, en dat zij personeel naar huis moet sturen en de fabriek moet sluiten. De e-mail van G-Star van 8 september 2020 (zie hiervoor onder 3.17) waarin G-Star aangeeft dat zij binnenkort zal laten weten wat er nog mogelijk is, geeft geen enkele zekerheid dat G-Star alsnog zal gaan bestellen. Vervolgens heeft G-Star pas half oktober 2020 (zie hiervoor onder 2.21) een voorstel gedaan om alsnog 13.448 jassen te produceren. Toen had Vert echter al een deel van het personeel naar huis gestuurd.
4.14.
Kortom, dat G-Star geen Whistlerjassen voor het jaar 2021 bij Vert heeft besteld,
en die bestelling elders heeft geplaatst, te weten 56.000 jassen bij SnowTex, maakt dat G-
Star is tekort geschoten in de nakoming van de driejaarsafspraak. Wat voor gevolgen deze
tekortkoming van G-Star heeft Vert komt aan de orde vanaf overweging 4.27.
4.15.
Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of de driejaarsafspraak onder de werking van de Supply Agreement valt. De Supply Agreement omvat de gehele samenwerking tussen de betrokken partijen, dus ook de orders onder de driejaarsafspraak vallen daaronder. Dat is echter niet relevant voor het antwoord op de voorliggende vraag of G-Star de driejaarsafspraak heeft geschonden, omdat de driejaarsafspraak een expliciete afnameverplichting inhoudt. Daarmee zijn partijen dus uitdrukkelijk afgeweken van de bepalingen uit de Supply Agreement voor zover die inhouden dat daaruit geen verplichting voortvloeit om bestellingen te plaatsen.
Tekortkoming Reguliere Bestellingen en opzegging Supply Agreement
4.16.
De rechtbank ziet aanleiding om de verwijten van Vert ten aanzien van de niet-nakoming van de Reguliere Bestellingen en de opzegging van de Supply Agreement gelijktijdig te behandelen. De Supply Agreement was slechts een raamovereenkomst. Het al dan niet voorbestaan van de handelsrelatie tussen partijen hing af van het daadwerkelijk verstrekken van PO’s. Dus ook als de Supply Agreement niet was opgezegd kon de relatie tussen partijen feitelijk worden beëindigd door geen PO’s meer te verstrekken. De opzegging van de Supply Agreement en de termijn waarop dat is gebeurd, is dan ook in de kern niet relevant, omdat het bestaan van de Supply Agreement weliswaar vereist was voor het verstrekken van orders, maar niet verplichtte tot het doen van orders. Het gaat erom of G-Star wel of niet tekort is geschoten door te laten weten geen Reguliere Bestellingen meer te doen. Aan de standpunten van partijen over de opzegging van de Supply Agreement, en bijvoorbeeld de discussie of er een zwaarwegende opzeggingsgrond nodig was, komt de rechtbank niet toe.
4.17.
Vert stelt dat G-Star tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichting tot het doen van Reguliere Bestellingen uit hoofde van de Supply Agreement. Vert stelt dat zij erop mocht vertrouwen dat G-Star door zou gaan met het plaatsen van Reguliere Bestellingen en voert daartoe vier redenen aan:
  • Allereerst omdat vanaf de aanvang van de Supply Agreement zo’n vier keer per jaar een SMS-traject werd doorlopen wat steevast eindigde in een order voor Vert.
  • Ten tweede omdat G-Star Vert steeds verzocht om de “capacity plans”, omdat het van groot belang was dat de fabriek steeds goed gevuld was, omdat Vert anders niet tegen de afgesproken lage prijzen aan G-Star kon leveren.
  • Ten derde mocht Vert vertrouwen ontlenen aan de door Vert in het kader van de driejaarsafspraak gedane investeringen in extra productielijnen, nieuwe machines en extra personeel. Die uitbreiding was niet nodig als Vert niet had verwacht dat het volume van de driejaarsafspraak bovenop en niet in plaats van de Reguliere Bestellingen zouden komen.
  • Ten slotte stelt Vert dat zij vertrouwen kon ontlenen aan voortzetting van de reguliere bestellingen vanwege het CSR-beleid van G-Star. Artikel 26 van de Supply Agreement schrijft voor dat G-Star dat beleid hanteert, en dat van Vert wordt verwacht dat zij dat ook naleeft. G-Star wil zich er dus op doen voorstaan dat zij ethisch verantwoord handelt.
4.18.
G-Star betwist dat Vert erop mocht vertrouwen dat G-Star op basis van de Supply Agreement Reguliere Bestellingen bij haar zou blijven plaatsen. In de Supply Agreement is namelijk expliciet geen afnameverplichting opgenomen. Daarnaast schrijft de Supply Agreement voor dat er pas een definitieve PO is als beide partijen daarmee instemmen. Mocht bij Vert de verwachting hebben geleefd dat G-Star bestellingen zou blijven plaatsen, dan geldt dat G-Star dat vertrouwen niet bij haar heeft opgewekt. Vert noemt vier omstandigheden waaraan zij naar eigen zeggen dat vertrouwen mocht ontlenen. G-Star betwist die omstandigheden. Allereerst voert G-Star aan dat een SMS-traject niet altijd resulteert in een order. Ten tweede geldt dat het op gezette tijden opvragen van de capaciteit van de fabriek van Vert een volkomen gebruikelijke praktijk is, die erop gericht is om ervoor te zorgen dat het niet te risicovol wordt voor beide partijen om de geboekte aantallen te halen. Ten derde voert G-Star aan dat de door Vert gedane investeringen los staan van de productie van de Reguliere Bestellingen. En ten vierde neemt G-Sar het standpunt in dat Vert niet concreet maakt waarom zij aan de CSR-voorwaarden het vertrouwen zou hebben ontleend dat de Reguliere Bestellingen ongewijzigd zouden voortgaan. G-Star hecht inderdaad aan “ethically manufactured products”, maar dat wil niet zegen dat G-Star daarom niet zou hebben mogen besluiten tot het reduceren of staken van de afname van producten van een bepaalde leverancier.
4.19.
De rechtbank volgt G-Star in haar standpunt dat artikel 2.3 van de Supply Agreement expliciet een afnameverplichting uitsluit, en dat art. 3.1 van de Supply Agreement voorschrijft dat er pas een definitieve PO is als beide partijen daarmee instemmen. Het uitgangspunt van de Supply Agreement is daarmee helder: die overeenkomst roept geen enkele verplichting voor G-Star in het leven om bestellingen te doen. De eerste drie omstandigheden die Vert noemt, op grond waarvan zij meent vertrouwen te mogen ontlenen aan voortzetting van de samenwerking, maken dat niet anders, waarbij komt dat ze door G-Star gemotiveerd zijn betwist. Daaraan gaat de rechtbank dan ook voorbij. Dat geldt evenwel niet voor de vierde door Vert genoemde omstandigheid, namelijk dat Vert vertrouwen mocht ontlenen aan het CSR-beleid van G-Star. Dit wordt hierna toegelicht.
4.20.
De rechten en verplichtingen van partijen ten opzichte van elkaar worden niet alleen bepaald door wat zij uitdrukkelijk zijn overeengekomen, maar ook door de redelijkheid en billijkheid die hun rechtsverhouding beheerst. Dat brengt met zich dat partijen hun gedrag mede laten bepalen door de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij. Het uitgangspunt is dan wel dat G-Star geen enkele verplichting heeft om bestellingen te doen, maar als G-Star de productiecapaciteit van Vert jarenlang vrijwel volledig opvult komt het ongemeen hard aan als zij plotseling (augustus 2020) laat weten in het volgende jaar vrijwel niets meer te zullen bestellen – óók niet de Whisterjassen waar zij nu juist wel een commitment voor is aangegaan. Door zo te handelen heeft G-Star op geen enkele wijze rekening gehouden met de belangen van Vert. Daarbij komt dat G-Star tijdens de bespreking op 1 september 2020 (zie hierboven onder 3.16) heeft aangegeven dat zij, uit oogpunt van CSR-beleid, op zoek wilde gaan naar mogelijkheden om te voorkomen dat er plotseling ontslagen zouden vallen in de fabriek. Daarop is G-Star echter nooit terug gekomen. Dat valt haar te verwijten. G-Star wist dat een groot deel van de werknemers van Vert geheel of gedeeltelijk op basis van stukloon werkten en dat dit vereist dat er een constant aanbod van werk was, omdat de werknemers anders te weinig zouden verdienen en naar ander werk zouden gaan omzien.
4.21.
De rechtbank is daarom van oordeel dat G-Star niet alleen gehouden was Vert de order te geven voor Whistlerjassen in 2021, waarvan zij wist dat die orders gedurende een bepaalde periode van het jaar, te weten de maanden maart, april en mei, vrijwel de gehele productiecapaciteit van Vert in beslag namen. G-Star was óók gehouden voldoende Reguliere Bestellingen te plaatsen bij Vert om de relatief rustige periode voorafgaand aan de uitvoering van de Whistler-order te overbruggen. Die verplichting vloeit voort (i) uit het feit dat G-Star, gegeven de langdurige en (voor Vert) zeer intensieve samenwerking, ook rekening had te houden met de belangen van Vert, (ii) uit G-Star’s eigen CSR-beleid en (iii) uit het feit dat G-Star voor een groot deel van de voor 2021 verwachte productie (de Whistler-jassen) wél een commitment was aangegaan.
Na afwikkeling van die Whistler-order was G-Star nergens meer toe verplicht. Het stond G-Star dus vrij de samenwerking te verbreken per ongeveer mei 2021.
De conclusie hier is evenwel: door in augustus 2020 aan te kondigen dat zij vrijwel geen Reguliere Bestellingen zou doen waar het personeel van Vert de periode tot maart 2021 mee zou overbruggen is G-Star ook tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Vert. Wat voor gevolgen dat heeft voor de schade van Vert komt aan de orde in overweging 4.27. e.v.
Causaal verband
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat er sprake van een tekortkoming aan de zijde van G-Star, zowel ten aanzien van de driejaarsafspraak, als ten aanzien van de Reguliere Bestellingen. Vert stelt door die tekortkomingen schade te hebben geleden. De volgende vraag is of er causaal verband bestaat tussen het handelen van G-Star en de schade van Vert. G-Star betwist dat en voert aan dat, als al moet worden aangenomen dat zij jegens Vert tekortgeschoten is in de nakoming van enige verplichting, niet kan worden aangenomen dat hierdoor de schade is ontstaan die Vert in deze procedure vordert. G-Star
neemt het standpunt in dat de schade van Vert het gevolg is van het staken van de onderneming van Vert en de sluiting van de fabriek. Vert miskent volgens G-Star dat de werkelijke oorzaak van het omvallen van de onderneming en het sluiten van de fabriek van Vert het constante gebrek aan toereikende financiering is geweest, in combinatie met de zelf gecreëerde afhankelijkheid van G-Star. Als het al zo mocht zijn dat G-Star in 2020 minder orders bij Vert had geplaatst dan waartoe zij verplicht was, dan was Vert daar niet aan onderdoor gegaan als haar voortbestaan wegens gebrek aan toereikende financiering niet toch al aan een zijden draadje had gehangen. En als zij zich van het door Vert gestelde tekortschieten had onthouden, dan nog had Vert de fabriek moeten sluiten. Dat volgt uit het feit dat Vert in de voorgaande jaren ook niet in staat is gebleken uit eigen middelen materialen voor te financieren die voor de productie nodig waren. Vert moest steeds weer een beroep doen op G-Star, dat zou met de bestellingen voor 2021 niet anders zijn, aldus nog steeds G-Star.
4.23.
Vert voert aan dat het uitsluitend te wijten is aan de abrupte beëindiging van G-Star dat zij er slecht voor kwam te staan. Dit blijkt uit de omzetontwikkeling van Vert over 2016 tot en met 2020 en het winstpotentieel daarna. Vert moest eerst investeren in capaciteitsuitbreiding, en niet lang daarna daalden de orders van G-Star ineens substantieel, en weigerde G-Star zelfs reeds bestaande bestellingen af te nemen. G-Star bood op pas in oktober 2020 een lapmiddel, te weten het afnemen van restproductie, en door 13.448 jassen te bestellen. Op dat moment waren de werknemers van de fabriek al naar huis gestuurd. Zij werken op stukloon, dus als er geen productie is dan verdient het personeel zo weinig dat ze elders gaan werken. De onhoudbare situatie waarin Vert kwam te verkeren had nog tot januari 2021 kunnen worden omgedraaid. Als G-Star alsnog voldoende orders had hervat (bijv. 50.000 Whistlers), dan had Vert de fabriek kunnen doorstarten. Vert had dan de tijd gehad om andere klanten te acquireren of een samenwerking met een joint venture partner aan te gaan om de afhankelijkheid van G-Star te beëindigen.
4.24.
De rechtbank is van oordeel dat causaal verband bestaat tussen de tekortkomingen van G-Star en de schade die Vert stelt te hebben geleden. G-Star miskent dat zij al op 28 augustus 2020 heeft aangekondigd dat zij geen bestelling ging plaatsen voor Whistler-jassen voor het jaar 2021, en dat mede daarom de fabriek werd gesloten. De fabriek was dus dicht als gevolg van de aankondiging van G-Star dat zij, in strijd met de afspraak, geen bestelling zou plaatsen in 2021. Het aanbod dat G-Star op 16 oktober 2020 deed, en op 26 oktober 2020 herhaalde, te weten het afnemen van goederen die al klaar stonden, en het plaatsen van een order voor 13.448 jassen, ziet de rechtbank als slechts een aanbod om de restjes op te maken. Dat Vert daar niet in geïnteresseerd was, verbaast de rechtbank dan ook niet, zeker omdat G-Star niet terugkwam op haar aankondiging van 28 augustus 2020 dat ze nagenoeg niets meer af zou nemen in 2021. Dit ondanks het feit dat [naam 4] tijdens de online bespreking op 1 september 2020 had toegezegd dat G-Star zou terugkomen op de aankondiging van 28 augustus 2020, en Vert in september 2020 diverse e-mails heeft uitgestuurd, waarop geen reactie kwam. Hieruit kan niet de conclusie worden getrokken dat als G-Star zich aan haar verplichtingen zou hebben gehouden, Vert de fabriek alsnog had moeten sluiten.
4.25.
De stelling van G-Star dat als zij wel bestellingen had geplaatst, Vert toch in 2021 niet in staat zou zijn geweest het hoofd boven water te houden, gaat ook niet op. In de voorgaande twee jaren was het Vert immers ook gelukt om de order voor Whistlerjassen en alle Reguliere Bestellingen te verwerken. Onvoldoende is gesteld dat dat in 2021 anders zou zijn geweest. Uit het enkele feit dat Vert in het verleden behoefte had aan voorfinanciering van haar inkoop kan ook niet zonder meer worden afgeleid dat dat in 2021 weer zo zou zijn. G-Star heeft, zoals al eerder aan de orde kwam, pas in deze procedure een probleem gemaakt van de behoefte van Vert aan voorfinanciering. Vert heeft bovendien jaarcijfers in het geding gebracht waaruit haar winstgevendheid in 2019 is gebleken en waaruit kan worden afgeleid dat haar financiële positie in de loop der jaren steeds is verbeterd.
4.26.
Kortom, de schade die Vert lijdt ten gevolge van de tekortkomingen van G-Star komt voor vergoeding door G-Star in aanmerking.
Schade
4.27.
De vervolgvraag die ter beantwoording voorligt is of en zo ja voor welk bedrag de door Vert gevorderde schade voor vergoeding in aanmerking komt.
4.28.
Vert stelt dat de schade bestaat uit meerdere posten, te weten:
i) Gemiste omzet uit de driejaarsafspraak ter hoogte van USD 2.365.242,76
ii) Gemiste omzet aan Reguliere Bestellingen ter hoogte van USD 4.150.527,09
iii) Het verlies aan omzet van andere klanten ter hoogte van USD 8.296.475,59
iv) Waardedaling fabriek ter hoogte van USD 2.725.000
Daarnaast vordert Vert vergoeding van kosten ter vaststelling van schade, buitengerechtelijke incassokosten en mediationkosten (€ 3.327,19).
4.29.
G-Star betwist de schadeposten.
4.30.
De rechtbank gaat ervan uit dat als G-Star haar verplichtingen niet had verzaakt,
zij:
  • Reguliere Bestellingen had geplaatst bij Vert die door Vert zouden zijn uitgevoerd in de periode van oktober 2020 tot en met februari 2021, ter overbrugging van de relatief rustige periode voorafgaande aan de uitvoering van de driejaarsafspraak in 2021;
  • de driejaarsafspraak voor het jaar 2021 zou zijn nagekomen en een order had geplaatst voor alle in 2021 benodigde Whistlerjassen, te weten 56.000 stuks, die dan door Vert zou zijn uitgevoerd in maart, april en mei 2021.
Daarna, na de uitvoering van de driejaarsafspraak, zou de samenwerking tussen partijen omstreeks eind mei 2021 zijn geëindigd.
De rechtbank zal hierna spreken over “het hypothetische scenario”.
4.31.
De rechtbank moet de door Vert geleden schade vaststellen door een vergelijking te maken tussen de (financiële) situatie van Vert in het hypothetische scenario en die in het daadwerkelijke scenario. Voor de door Vert gevorderde schadeposten betekent dit het volgende.
Ad i) Schade door niet-nakoming driejaarsafspraak
4.32.
Vert vordert schade vanwege gemiste omzet uit de driejaarsafspraak voor het jaar 2021. De rechtbank rekent echter enkel de gederfde winst tot de schade. Het gaat om een order die nooit is geplaatst en nooit is uitgevoerd, waar nooit kosten voor zijn gemaakt.
4.33.
G-Star voert (subsidiair) aan dat als Vert de 56.000 Whistlerjassen die in 2021 door SnowTex zijn gemaakt, had geproduceerd, Vert daarmee USD 123.000 winst zou hebben gemaakt. De rechtbank volgt dat standpunt, en begroot de door Vert geleden schade op dat bedrag.
4.34.
De rechtbank gaat er verder vanuit dat, als G-Star Vert de opdracht voor 56.000 Whistlerjassen in 2021 zou hebben gegund, er later dat jaar een “upcharge” zou zijn betaald, zoals in 2020 was gebeurd. G-Star zou Vert een vergoeding hebben betaald voor het feit dat de prijs die voor de Whistlerjassen is afgesproken is gebaseerd op afname van 100.000 stuks, terwijl er maar 56.000 zijn afgenomen. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de hoogte van die upcharge voor het jaar 2021. De vraag die ter beantwoording voorligt is dan:
- Wat zou er door G-Star aan Vert zijn betaald als partijen in 2021 weer een upcharge hadden toegepast, op de wijze zoals partijen dat in 2020 hebben gedaan.
De rechtbank nodigt partijen uit die vraag te beantwoorden op de wijze zoals opgenomen onder 4.44. hierna.
Ad ii) Schade door mislopen Reguliere Bestellingen
4.35.
Ook voor deze post vordert Vert gederfde omzet. Wederom gaat de rechtbank enkel uit van gederfde winst, en wel de winst die Vert zou hebben gemaakt in het hypothetische scenario dat G-Star orders had geplaatst die haar personeel in de periode oktober 2020 tot en met februari 2021, te weten gedurende vijf maanden, aan het werk zouden houden. De vraag die dan opkomt is of Vert in die periode winst had gemaakt.
4.36.
In 2019 was de omzet van de Reguliere Bestellingen volgens Vert € 4.788.355,00. Dit bedrag is door G-Star ongemotiveerd betwist, dus de rechtbank gaat uit van de juistheid van het door Vert aangevoerde omzetcijfer. De geschatte omzet over een periode van vijf maanden is dan 5/12 van USD 4.788.355,00 = USD 1.995.147,92. De rechtbank schat dat Vert over die omzet een winstmarge van 3% had gemaakt. Daarbij is enerzijds gelet op het tussen partijen overeengekomen winstpercentage van 6% dat gehanteerd werd bij de open costing methode, anderzijds is gelet op de stelling van Vert dat in de rustige periode onder meer zwembroeken werden geproduceerd, en dat zij daarop nu juist geen winst maakte. De schatting komt daarmee uit op een gederfde winst van (USD 1.995.147,92 x 0,03 =) USD 59.854,47. De rechtbank rond dit af op USD 60.000.
Ad iii) Schade door mislopen orders andere opdrachtgevers
4.37.
In het hypothetische scenario zou Vert in de periode oktober 2020 tot en met mei 2021, te weten gedurende 8 maanden, tot de samenwerking tussen G-Star en Vert zou zijn beëindigd, ook nog omzet en wellicht winst hebben gehad van andere opdrachtgevers. Vert stelt dat haar omzet voor 10-15% van andere opdrachtgevers afkomstig was. G-Star betwist dat en voert aan dat Vert in 2019 slechts tussen 2 en 9% omzet haalde uit andere opdrachtgevers. Hoe het ook zij, in 2019 was de omzet van overige klanten volgens Vert USD 1.021.788,89. Dat bedrag is onvoldoende gemotiveerd betwist door G-Star. De rechtbank neemt dat bedrag dan ook als uitgangspunt bij het schatten van de schade. Over een periode van 8 maanden is de geschatte omzet (8/12 x USD 1.021.788,89 =) USD 681.192,59. De rechtbank schat het winstpercentage op de marge van 6% waar G-Star en Vert vanuit gingen. Dat betekent dat de rechtbank de gederfde winst als gevolg van het missen van orders van derden schat op (USD 681.192,59 x 0.06 = ) USD 40.871,56. De rechtbank rond dit af op USD 41.000.
Ad iv) Schade wegens het sluiten van de fabriek
4.38.
Waar Vert het heeft over ‘de waarde van de fabriek’ gaat het in wezen om de waarde van de onderneming die de fabriek drijft. Vert stelt dat de waardedaling van de fabriek als schadepost moet worden vergoed. Als G-Star haar verplichtingen was nagekomen, dan zou de fabriek zijn blijven draaien en zou er geen sprake zijn van waardedaling. G-Star betwist dat.
4.39.
De rechtbank kan niet vaststellen dat, zoals Vert betoogt, zij in het hypothetische scenario het wegvallen van de orders van G-Star met gemak zou hebben kunnen opvangen en de fabriek na mei 2021 zou zijn blijven doordraaien. Vert is erg optimistisch. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat, zoals G-Star betoogt, in het hypothetische scenario het uiteindelijk toch wegvallen van de orders van G-Star de fabriek de das om zou doen en deze dan na mei 2021 alsnog de deuren zou hebben moeten sluiten. G-Star is erg pessimistisch.
4.40.
De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van het leerstuk van het kansverlies. In het hypothetische scenario hadden omstreeks mei 2021 twee verschillende dingen kunnen gebeuren:
  • in het eerste scenario zou het Vert niet gelukt zijn zoveel nieuwe opdrachtgevers te vinden dat zij de fabriek draaiende kon houden, en zou de fabriek na mei 2021 gesloten zijn, op dezelfde manier waarop de fabriek nu al in 2020 is gesloten. Het handelen van G-Star heeft in dat geval niet tot verlies van waarde van de onderneming van Vert geleid.
  • in het tweede scenario zou het Vert wel gelukt zijn zoveel nieuwe opdrachtgevers te vinden dat zij, al dan niet in afgeslankte vorm, de fabriek draaiende kon houden, en zou de fabriek na mei 2021 hebben kunnen doordraaien, en een waarde hebben gehad, die zij niet meer had in de daadwerkelijke situatie. In dat geval is G-Star aansprakelijk voor het waardeverlies.
4.41.
De rechtbank zal moeten vaststellen hoe waarschijnlijk het ene en hoe waarschijnlijk het andere scenario is. Zij zal de schade vervolgens begroten op: (het waarschijnlijkheidspercentage van het tweede scenario) x (het waardeverlies waarvan in dat scenario sprake zou zijn).
4.42.
De rechtbank nodigt partijen uit zich uit te laten over de volgende vragen:
  • Zou, als G-Star in augustus 2020 had medegedeeld dat zij de driejaarsafspraak in 2021 zou naleven en de periode tot de productie daarvoor zou overbruggen, maar dat zij na mei 2021 geen bestellingen meer zou doen, Vert voldoende andere klanten hebben kunnen werven om vanaf mei 2021 de fabriek, al dan niet in afgeslankte vorm, te kunnen voortzetten?
  • Zo ja, welke waarde zou de onderneming van Vert per mei 2021 hebben gehad, gegeven de omstandigheden op dat moment, waaronder het wegvallen van G-Star als klant?
4.43.
De rechtbank verzoekt partijen bij hun beantwoording van deze vraag in te gaan op de volgende aandachtspunten:
  • Volgens Vert is USD 2.725.000 het gemiddelde van de door PwC en VNVC berekende waarde van de fabriek na aftrek van alle langlopende en kortlopende schulden (equity value). Evenwel wordt in het rapport van PWC een bedrag van 2,3 miljoen als equity value genoemd, en in het rapport van VNVC 2,4 miljoen equity value. Dat is dus een lager bedrag aan equity value dan Vert in de dagvaarding noemt.
  • Verder kan de rechtbank niet volgen dat het verschil tussen de equity value en de enterprise value op bladzijde 8 van het rapport van PwC steeds USD 500.000 is, terwijl de schuldenlast USD 1.472.443 miljoen is. Immers bestaat het verschil tussen de enterprise value en de equity value uit de schulden.
  • Tot slot geeft de rechtbank graag mee dat de rapporten van PwC en VNVC wel uitgaan van een erg rooskleurig beeld van de te verwachten ontwikkeling van de omzet van Vert tot 2025. De omzetgroei die Vert meemaakte in de jaren dat zij voor G-Star produceerde kan immers niet worden geëxtrapoleerd vanaf het moment dat G-Star de bestellingen heeft gestaakt.
4.44.
De rechtbank stelt Vert in de gelegenheid zich op de rol van
19 april 2023uit te laten over de vragen zoals geformuleerd in overwegingen 4.34 en 4.42, met inachtneming van de daaropvolgende overwegingen. G-Star mag daar vervolgens op reageren.
Overige schade- en kostenposten
4.45.
Vert vordert daarnaast nog de volgende bedragen:
- USD 16.298 voor vaststelling van schade door PwC en VNVC
- € 29.737 voor buitengerechtelijke kosten
- € 3.327,19 voor mediatonkosten
- €16.676,27 voor beslagkosten
G-Star betwist deze schade- en kostenposten. De rechtbank houdt, mede in het licht van de nog door partijen te nemen aktes, iedere verdere beslissing aan.
Verklaring voor recht
4.46.
Het door Vert in het petitum onder i gevorderde, te weten een verklaring voor recht dat (kort gezegd) G-Star tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens Vert, zal de rechtbank bij eindvonnis afwijzen. Gesteld noch gebleken is dat Vert een zelfstandig belang heeft bij toewijzing van deze verklaring voor recht naast de veroordeling tot schadevergoeding, waarvan al vast staat dat deze (gedeeltelijk) zal worden toegewezen.

5.Het geschil en de beoordeling in reconventie

5.1.
G-Star heeft een eis in reconventie ingesteld, te weten dat de rechtbank bij vonnis,
zoveel mogelijk uitvoerbaar bij vooraad, Vert veroordeelt om aan G-Star te betalen:
1. € 254.916,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
2. € 6.866,-, € 6.866,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
met veroordeling van Vert in de proceskosten. De eerste vordering ziet op de kosten die G-Star heeft gemaakt om een bankgarantie te stellen om de beslagen op te heffen (zie hiervoor onder 3.25.), de tweede vordering op de claim van Zalando (zie hiervoor onder 3.26.). De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan ten aanzien van de eerste vordering, omdat bij de beoordeling daarvan een rol kan spelen hoe hoog de vordering van Vert op G-Star uiteindelijk blijkt te zijn. De rechtbank zal wel ingaan op de tweede vordering.
Schade wegens claim Zalando, toepassing chemische stoffen
5.2.
G-Star legt aan deze vordering ten grondslag dat in een partij van 69 door Vert geproduceerde Whistlerjassen meer van de kleurstof quinoline zat dan de op grond van Europese regelgeving toegestane hoeveelheid van 50mg per kilo. G-Star had de betreffende partij aan Zalando SE verkocht, waarna Zalando aan G-Star heeft meegedeeld dat de jassen onverkoopbaar zijn, en Zalando een bedrag van € 6.866,- van G-Star vorderde. G-Star heeft dat bedrag aan Zalando betaald door verrekening. G-Star stelt dat Vert bekend had moeten zijn met de betreffende regelgeving rondom chemische stoffen. Van Vert had daarnaast verwacht mogen worden dat zij zich bij de productie van de Whistlerjassen zou hebben onthouden van het gebruik van voor de consument potentieel gevaarlijke stoffen. Ook vanuit het CSR-beleid is dat van groot belang, aldus G-Star.
5.3.
Vert voert aan dat geen sprake is van een tekortkoming van haar zijde. Ten eerste omdat Vert de betreffende jassen niet zou hebben geproduceerd. In het testrapport wordt gesproken over een rode denim dress, terwijl het volgens G-Star zou gaan om Whistlerjassen. G-Star heeft hier tegen ingebracht dat in het betreffende rapport een verschrijving staat, en dat de herkomst wel een Whistlerjas uit Q3-2020 is, die door Vert is geproduceerd. G-Star heeft een gecorrigeerd testrapport en een begeleidende brief in het geding gebracht, waaruit het voorgaande blijkt. Ten tweede voert Vert aan dat niet blijkt dat G-Star schade heeft geleden.
5.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. In het testrapport staat weliswaar dat er een te hoog quinoline-gehalte in de geteste jassen is aangetroffen (resp. 90 en 120 mg, terwijl maximaal 50 mg toegestaan is). Ook staat vast dat de geteste jassen Whistlerjassen zijn. Uit niets blijkt echter dat de nota voor een bedrag van € 6.886,- betrekking heeft op de betreffende partij van 69 Whistlerjassen. Op de debet nota staat geen verwijzing naar een aantal, naar het type Whistlerjas of een code die daarop betrekking heeft. Er staat enkel “stock return”. De rechtbank zal de vordering dan ook bij eindvonnis afwijzen.

6.Het geschil en de beoordeling in het incident op grond van artikel 843a Rv

6.1.
G-Star vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Vert beveelt aan G-Star afschrift te verstrekken van de in de rapporten van PwC en VNVC respectievelijk p. 49 en p. 6 en 7 vermelde en Vert bekende documenten:
  • Financial statements / management accounts of VFCL from FY16 to FY20
  • Detailed breakdown of key balance sheet and incomes statement items from FY16 to FY 20 provided by Management
  • Financial projections of VFCL from 1 January 2020 to 31 December 2025 as prepared by Management
  • Land use rights Certificate, Land lease contract and other related documents to the land;
  • Detailed list of fixed assets, machinery & equipment, tools & supplies;
  • Detailed list of inventory;
  • Detailed list of short-term and long-term prepared expenses;
  • Summary of payables and receivables in 2020 and other documents of business information provided by the Company,
in fotokopie, dan wel in een gangbaar digitaal formaat onder bepaling dat afgifte door Vert niet later zal geschieden dan binnen vier weken (dan wel door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn) na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- (dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom) per dag dat Vert nalaat gehoor te geven aan het door de rechtbank te geven bevel.
6.2.
De rechtbank wil, om een schatting te kunnen maken van de door Vert geleden schade, weten wat de waarde van de fabriek/ de onderneming zou zijn geweest als deze in mei 2021 met nieuwe opdrachtgevers verder zou zijn gegaan (zie hiervoor onder 4.42., tweede vraag). De rapporten van PwC en VNVC hebben betrekking op de waarde van de fabriek, maar sluiten niet echt aan bij deze specifieke vraagstelling. Toch is wel te verwachten dat ze een rol zullen spelen bij de beantwoording van die vraag. De rechtbank heeft echter vooralsnog geen aanleiding Vert te veroordelen de genoemde documenten aan G-Star te verstrekken. De vraag die moet worden beantwoord is wat de waarde van de fabriek / de onderneming was in een bepaalde hypothetische situatie; de financiële situatie van de onderneming in de voorgaande jaren is daarvoor wel van belang, maar niet in die mate dat daarop in groot detailniveau moet worden ingegaan. Daarbij komt dat het op de weg van Vert ligt, die immers de stelplicht heeft dat er sprake is van waardeverlies, om aannemelijk te maken hoeveel meerwaarde de fabriek in het hypothetische scenario zou hebben gehad. De rechtbank houdt iedere beslissing aan.

7.De beslissing

De rechtbank
in conventie
7.1.
laat Vert toe om op de rol van
19 april 2023een akte te nemen waarin zij zich uitlaten over de toepassing van een upcharge, zoals omschreven in overweging 4.34, en over de waarde van de onderneming, zoals omschreven in overweging 4.42. Vervolgens mag G-Star reageren op de akte van Vert.
7.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
7.3.
houdt iedere beslissing aan.
in het incident
7.4.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door N.A.J. Purcell, mr. R.H.C. Jongeneel en mr. E.M. de Bie, rechters en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.