ECLI:NL:RBAMS:2023:1912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
13/292550-22 (A) en 13/190805-22 (B) (gevoegde zaak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor geweldsdelicten tegen pleegzorgbegeleidster en bedreiging van gezinsmanager

Op 31 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige vrouw, die is veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De vrouw werd beschuldigd van het steken van haar dochters pleegzorgbegeleidster met een stanleymes na een ruzie op 9 november 2022. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich schuldig had gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot doodslag, zware mishandeling en aanranding. De feiten vonden plaats in de woning van de verdachte, waar de pleegzorgbegeleidster zich onveilig voelde en uiteindelijk door de verdachte werd aangevallen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster, de letselverklaring en de bevindingen van de verbalisanten als bewijs gebruikt. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat ze zich niet bewust was van de gevolgen van haar daden, wat door deskundigen werd bevestigd. De rechtbank heeft de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht en heeft een voorwaardelijke straf opgelegd met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling voor haar psychische problemen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, de pleegzorgbegeleidster, voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: [nr_tul]
Parketnummer: 13.292550.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/292550-22 (A) en 13/190805-22 (B) (gevoegde zaak)
Datum uitspraak: 31 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 maart 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C. Lub en van wat verdachte en haar raadsman mr. R.H. Bouwman naar voren hebben gebracht. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen de benadeelde partij en haar raadsvrouw mr. N. Linotte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er in
zaak A(na wijziging op de zitting van 17 maart 2023) – kort gezegd – van beschuldigd dat zij zich op 9 november 2022 heeft schuldig gemaakt aan:
wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] door de voordeur van de woning af te sluiten, haar met een stanleymes in de arm te steken, op haar te gaan zitten, haar met gebalde vuisten te slaan, haar aan haar haren door de woning te slepen, haar bij de keel te pakken en haar keel dicht te knijpen, kokend heet water over het lichaam van [slachtoffer 1] te gieten en het haar onmogelijk te maken de woning te verlaten;
primair: poging moord/doodslag, door [slachtoffer 1] met een stanleymes in haar arm te steken, door haar met kracht te wurgen en daarbij te zeggen “ik wil je dood hebben”;
subsidiair: het opzettelijk (al dan niet met voorbedachte raad) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
meer subsidiair: poging tot het opzettelijk (al dan niet met voorbedachte raad) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
3. primair: het opzettelijk (al dan niet met voorbedachte raad) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, door kokend heet water over het lichaam van [slachtoffer 1] te gieten;
subsidiair: poging tot het opzettelijk (al dan niet met voorbedachte raad) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel;
4. aanranding, door [slachtoffer 1] haar borsten te betasten en haar vast te pakken bij haar geslachtsdeel en daarbij te zeggen “dit is toch wat je fijn vindt”.
In
zaak Bwordt verdachte verweten dat zij zich op 22 april 2022 heeft schuldig gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] (gezinsmanager Jeugdbescherming).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat alle ten laste gelegde feiten in zaak A en in zaak B kunnen worden bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De officier van justitie heeft met betrekking tot feit 1 in zaak A aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte aangeefster in de woning heeft opgesloten en dat verdachte voortdurend in de nabijheid van aangeefster is gebleven waardoor aangeefster werd belemmerd om de woning te verlaten. Daarbij komt dat verdachte met een stanleymes in haar hand aangeefster meermalen heeft geslagen, dat verdachte op aangeefster is gaan zitten en zij met haar handen de keel van aangeefster heeft vastgegrepen én dat verdachte kokend heet water in de nek van aangeefster heeft gegoten. De afzonderlijke geweldshandelingen zijn wellicht niet instrumenteel aan de vrijheidsberoving, maar brengen in onderling verband en samenhang bezien met zich mee dat sprake is geweest van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde ‘voorbedachte raad’ kan niet bewezen worden. Hoewel er aanwijzingen zijn dat sprake was van een vooropgezet plan, sluiten die aanwijzingen niet uit dat het handelen van verdachte ook voort zou kunnen komen uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het notitieboekje lijkt een belangrijke trigger te zijn geweest van de geweldsuitbarsting van verdachte. De ten laste gelegde poging doodslag (feit 2) en het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 3) kunnen bewezen worden verklaard. Aangeefster heeft als gevolg van het kokend hete water in haar nek, eerste- en tweedegraads brandwonden opgelopen op het achterhoofd, de hals, de rug, de nek, de schouders en de rechterhand. Dit letsel is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel.
De in zaak A onder 4 ten laste gelegde aanranding kan bewezen worden verklaard, op grond van de gedetailleerde verklaring van aangeefster in haar aangifte en later in haar aanvullende aangifte. De verklaringen zijn consistent en vinden steun in de omstandigheid dat op het moment dat verdachte aangeefster bij haar geslachtsdeel had vastgepakt zij daarbij heeft geroepen “dat is toch wat je fijn vindt”. Hiermee lijkt verdachte te verwijzen naar een incident waarover aangeefster had gerapporteerd, namelijk dat er signalen waren dat de dochter van verdachte meerdere keren aan de billen en het geslachtsdeel van verdachte had gezeten.
De in zaak B ten laste gelegde bedreiging kan bewezen worden op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de beschuldiging in zaak A onder 1 verzocht om verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Aan de binnenkant van de deur, die verdachte volgens aangeefster met drie sloten op slot zou hebben gedraaid, bevindt zich geen enkel slot maar enkel een tweetal hendels. De deur heeft dus nooit op slot kunnen zitten. Het opzet van verdachte was ook niet gericht op de vrijheidsberoving.
Ten aanzien van feit 2 en 3 in zaak A moet verdachte worden vrijgesproken van het onderdeel ‘voorbedachte raad’, omdat uit niets kan worden afgeleid dat sprake is van een vooropgezet plan om aangeefster te mishandelen, laat staan te vermoorden.
Voorts heeft de raadsman gesteld dat de ten laste gelegde mishandeling in feit 3 (zaak A) bewezen kan worden verklaard. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel.
Wat het vierde feit in zaak A en het ten laste gelegde in zaak B betreft heeft de raadsman gesteld zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Zaak A
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verklaring aangeefster
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft het volgende verklaard. [slachtoffer 1] is werkzaam als pleegzorgbegeleidster. Zij begeleidt de dochter van [verdachte] (hierna: verdachte). Op 9 november 2022 had [slachtoffer 1] een afspraak thuis bij de pleegmoeder en tevens moeder van verdachte. Op verzoek van de pleegmoeder is de afspraak op de dag van het bezoek verplaatst naar het woonadres van verdachte. Bij aankomst bleek de pleegmoeder niet aanwezig te zijn en werd [slachtoffer 1] ontvangen door verdachte. Nadat zij de woning van verdachte was binnengegaan deed verdachte de voordeur achter haar op slot. Dit gaf [slachtoffer 1] een onveilig gevoel. Het was erg donker in de woonkamer, de gordijnen waren dicht. Verdachte vroeg aan [slachtoffer 1] of zij iets wilde drinken en toen zij om een glaasje water vroeg zei verdachte dat zij ook water kon koken en een kopje thee kon maken. [slachtoffer 1] is op de bank in de woonkamer gaan zitten en pakte haar notitieblok erbij. Verdachte heeft dit notitieblok direct uit haar handen getrokken en begon erin te bladeren. Omdat er ook privacygevoelige aantekeningen in staan over andere gezinnen heeft [slachtoffer 1] gevraagd of ze het notitieblok terug mocht krijgen. [slachtoffer 1] heeft het notitieblok uiteindelijk uit de handen van verdachte getrokken.
[slachtoffer 1] zag dat verdachte voor haar kwam staan en een dreigende houding aannam. [slachtoffer 1] hoorde een getik uit de achterzak van verdachte en was daardoor bang dat verdachte een pistool vast had. Zij zag dat verdachte met haar linkerhand een stanleymes uit haar broekzak pakte, waardoor [slachtoffer 1] direct het getik kon plaatsen. Verdachte boog over [slachtoffer 1] heen. Verdachte pakte het stanleymes in haar rechterhand vast en begon [slachtoffer 1] , met de hand waarin zij het mes vast had, te slaan. [slachtoffer 1] zag en voelde dat verdachte haar meermalen sloeg, maar ook dat zij haar sneed in haar linker arm. [slachtoffer 1] is van de bank afgevallen. Zij probeerde weg te komen, maar dat lukte niet door de druk die verdachte op haar uitoefende. Verdachte is op [slachtoffer 1] gaan zitten.
Verdachte deed beide handen om de nek van [slachtoffer 1] en greep hard in haar keel. [slachtoffer 1] probeerde zich te verzetten maar kon geen kant op. Verdachte bleef druk zetten op de nek en de keel van [slachtoffer 1] , waardoor [slachtoffer 1] bijna geen adem kon halen. Zij kreeg het erg benauwd en moest snakken naar adem. Vervolgens zijn verdachte en [slachtoffer 1] in een worsteling beland, waarbij [slachtoffer 1] meerdere vuistslagen op haar hoofd en armen kreeg van verdachte. Zij werd door verdachte aan haar haren door de woning getrokken en voelde daarbij erge pijn aan mijn hoofd. Verdachte kwam op enig moment weer op [slachtoffer 1] zitten en deed haar beide handen om de nek van [slachtoffer 1] en riep daarbij: “ik wil je dood hebben”.
Verdachte pakte [slachtoffer 1] van achter om haar borsten heen vast en vervolgens zag en voelde [slachtoffer 1] dat verdachte met haar rechterhand het geslachtsdeel van [slachtoffer 1] vast pakte, waarbij verdachte riep: “dit is toch wat je fijn vindt”. [slachtoffer 1] heeft eerder bij de pleegmoeder melding gemaakt van een incident waarbij gezien is dat de dochter van verdachte meerdere keren aan het geslachtsdeel en de billen van verdachte heeft gezeten.
Verdachte liet [slachtoffer 1] los waarna [slachtoffer 1] zag dat verdachte een waterkoker pakte. [slachtoffer 1] probeerde weg te lopen, maar toen zij ongeveer midden in de woonkamer stond voelde zij dat gloeiend heet water in haar nek en op haar rechterhand werd gegoten. Zij draaide zich om en zag verdachte achter haar staan met een waterkoker in haar hand.
[slachtoffer 1] is hierna de woning uit gevlucht. Bij de vlucht heeft verdachte [slachtoffer 1] nog meerdere malen met haar vuisten geslagen en heeft zij haar knietjes gegeven. [slachtoffer 1] is in paniek in haar auto gestapt en naar een veilige plek gereden. [2]
Bevindingen ter plaatse
Na de melding van [slachtoffer 1] kwamen verbalisanten ter plaatse en betraden zij de woning van verdachte. Op de grond in de woonkamer zagen zij een vloeistof liggen. Naast de bank lag een stanleymes op de grond. [3]
Letselverklaring
Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer 1] in het BovenIJ ziekenhuis is behandeld voor eerste- en tweedegraads brandwonden. Zij heeft brandwonden in haar nek, hals (links en rechts), rug, schouder, voorzijde borstkas, rechterpols en rechterhand. Ook heeft zij snijwonden in haar linker bovenarm en onderarm. Het is nog niet te voorspellen hoe de genezing van de brandwonden gaat verlopen, maar de kans is aanwezig dat die niet restloos zullen genezen. Ook de snijwonden op de linker arm zullen naar verwachting niet restloos genezen. [4]
4.3.2
Overwegingen in zaak A
Feit 1, wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank vindt op grond van hiervoor genoemde feiten en omstandigheden bewezen dat verdachte zich ten aanzien van aangeefster schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verklaring van aangeefster wordt in belangrijke mate ondersteund door de letselverklaring en de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse. Verdachte heeft aangeefster binnen gelaten, heeft vervolgens de voordeur afgesloten, is in gevecht geraakt met aangeefster, is bovenop aangeefster gaan zitten, heeft haar proberen te wurgen en heeft haar overgoten met kokend heet water. Deze omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien maken dat aangeefster niet op elk gewenst moment de woning kon verlaten.
Feit 2 en 3, vrijspraak ‘voorbedachte raad’
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in de feiten 2 en 3 ten laste gelegde bestanddeel ‘voorbedachte raad’. Niet bewezen kan worden dat verdachte een vooropgezet plan had om te handelen zoals bewezen is verklaard. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Bezien vanuit de bij verdachte vastgestelde psychische stoornissen (zie rubriek 7.1) kan daarnaast betoogd worden dat zij juist handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het door pleegzorg gesignaleerde seksueel gedrag van haar dochter lijkt een belangrijke trigger te zijn geweest voor de geweldsuitbarsting van verdachte.
4.3.3
Zaak B
Aangezien de verdachte het in zaak B ten laste gelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • een proces-verbaal van aangifte, met nummer 2022081840-2, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] , doorgenummerde pag. 03-30 (inclusief e-mailbijlagen);
  • de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 17 maart 2023 en zoals opgenomen in het proces-verbaal van die zitting.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A
ten aanzien van feit 1
op 9 november 2022 te Amsterdam, in een woning gelegen aan de [adres] , opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
  • de voordeur van voornoemde woning af te sluiten en
  • op voornoemde [slachtoffer 1] te gaan zitten en
  • voornoemde [slachtoffer 1] met kracht te wurgen en
  • kokend water over het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te gieten en
  • het voornoemde [slachtoffer 1] onmogelijk te maken de woning te verlaten;
ten aanzien van feit 2
op 9 november 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk, van het leven te beroven, verdachte:
  • meermalen met een stanleymes in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken en
  • voornoemde [slachtoffer 1] met kracht heeft gewurgd en
  • vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd: “ik wil je dood hebben”,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 3
op 9 november 2022 te Amsterdam, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten 1e en 2e graads brandwonden op haar nek en hals en schouder en rug en borstkas en hand en pols, heeft toegebracht door kokend water over het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te gieten;
ten aanzien van feit 4
op 9 november 2022 te Amsterdam, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het, betasten van de borsten van voornoemde [slachtoffer 1] en het (langdurig) vastpakken van het geslachtsdeel van voornoemde [slachtoffer 1] en daarbij de woorden te voegen “dit is toch wat je fijn vindt”;
in zaak B
op 22 april 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (gezinsmanager) [slachtoffer 2] (via e-mail) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen:
  • “ik ga je kop er af hakken” en
  • “ik ga je keel doorsnijden” en
  • “ik ga je vermoorden [slachtoffer 2] ” en
  • “ik ga je doodmaken hiervoor” en
  • “ik ga een pistool kopen en je doodschieten” en
  • “ [slachtoffer 2] je bent van mij ik ga je geest uit je lichaam nemen en je ziel kwellen” en
  • “ik wil jou een goed pak slaag geven” en
  • “ik ga je duizend keer steken als je in de buurt komt” en
  • “ik maak je af” en
  • “ik ga je keel van links naar rechts snijden” en
  • “ik breek alle botten in je lijf” en
  • “Ik trek je kaolo kop eraf” en
  • “ik ga je uit dit leven halen” en
  • “ik ga je hoofd breken met de muur”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

7.1
Het advies van de deskundigen omtrent de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank moet de vraag beantwoorden in hoeverre de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verschillende deskundigen hebben zich over deze vraag uitgelaten en hebben hierover geadviseerd. De rechtbank zal de opgemaakte rapporten hier bespreken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 30 januari en 17 februari 2023, respectievelijk opgesteld door psychiater S.M. Roopram en GZ-psycholoog C. Classens. Samengevat houden deze rapportages het volgende in.
Diagnostiek
De deskundigen hebben, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline en vermijdende trekken, een posttraumatische-stressstoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol, licht.
Verband diagnose en delict
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren deze stoornissen aanwezig. Verdachte werd vanuit een combinatie van de persoonlijkheidsstoornis en de posttraumatische-stressstoornis overspoeld door emoties, ze voelde zich opnieuw afgewezen, gepest en bevestigd dat ze haar zagen als een falende moeder en probeerde haar emoties bij onvoldoende gezonde copingmechanismen vanuit de vermijding te onderdrukken.
Er kan gesteld worden dat ongeacht het exacte scenario het vanuit gedragsdeskundig perspectief zeer aannemelijk is dat er een verband is tussen het huidige ten laste gelegde en de psychopathologie van verdachte en dat zij in ieder geval deels in haar handelen beïnvloed werd door de bij haar vastgestelde stoornissen. Verdachte had echter wel op meerdere momenten in de aanloop andere keuzes kunnen maken, bijvoorbeeld ten aanzien van het afspreken bij haar thuis, het niet uitspreken naar aangeefster dat ze over het incident wilde praten en het alleen willen afspreken met haar thuis. Bijkomend is er sprake geweest van alcoholgebruik voor het ten laste gelegde. Er kan aangenomen worden dat verdachte bekend is met de effecten van deze middelen, echter lijkt het gebruik ook ingezet te worden als zelfmedicatie/coping, wat het gebruik in ieder geval niet in het geheel verwijtbaar maakt.
Het advies is om, als het bewezen wordt geacht,
de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Risico
Het risico op recidive wordt laag-matig geschat, indien verdachte intensieve begeleiding en behandeling heeft en matig-hoog, indien verdachte niet in zorg is op lange termijn.
Gezien de beladen, traumatische voorgeschiedenis met Jeugdzorg zijn er risico’s op conflicten in dit contact als zaken niet lopen zoals gewenst voor verdachte, het risico op ontregeling of getriggerd worden is groter dan in contact met anderen. Als er sprake is van sociaalmaatschappelijke instabiliteit, zoals het huidige verliezen van huisvesting, vergroot de kans op maatschappelijke teloorgang en terugval in middelen. Andersom zal een terugval in middelen ook een risico kunnen zijn voor verlies van sociaal maatschappelijke stabiliteit. In beide gevallen zal dan ook de relatie met haar kinderen en daarmee jeugdzorg onder druk komen te staan met als gevolg een groter risico op recidive.
Advies
Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten, de ernst van de aanwezige stoornissen, en de hiermee samenhangende deels moeilijke behandelbaarheid van de aanwezige persoonlijkheidspathologie (gezien het egosyntone karakter ervan) en deels “makkelijkere” te behandelen pathologie (aan de PTSS gerelateerde klachten), het hoge recidive-risico bij het niet behandelen op een volgend fysiek agressief geweldsincident in het contact met de hulpverlening is geadviseerd om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Geadviseerd is om verdachte in dat kader, een langer durende behandeling binnen een klinische setting (klinische opname) op te leggen. Binnen de behandeling dient er aandacht te zijn voor het beter leren reguleren van emoties en de klachten die voortkomen uit de PTSS. Het abstinent zijn en blijven van middelen dient hierbij eveneens gemonitord te worden. Bij voorkeur dient deze behandeling klinisch plaats te vinden omdat dit de behandeltrouw vergroot. Ten tijde van het verblijf in deze klinisch setting kan er stapsgewijs ook aandacht zijn voor wat verdachte behoeft aan stabiliteit buiten, bijvoorbeeld het vinden van een plek om weer te gaan wonen, een passende dag-/vrije tijdsbesteding, en het alvast gaan nadenken over een (behandel)contact voor buiten gestoeld op een begeleiden/ondersteunen van de gesprekken die ze met Jeugd- en pleeg zorg dient te voeren.
Naast dit juridisch kader is voorts geadviseerd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr) op te leggen.
Een tbs-maatregel met voorwaarden wordt door de deskundigen gezien als een te zwaar kader, omdat verdachte geschrokken is van wat er is gebeurd, zij gemotiveerd is om mee te werken aan behandeling, zij zich realiseert wat er op het spel staat als de behandeling niet van de grond komt en omdat de forse gewelddadige escalatie geen onderdeel is van een fysiek agressief gewelddadig delictpatroon.
7.2
Conclusie
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages over en volgt het advies in zoverre dat naar het oordeel van de rechtbank het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezen verklaarde.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A onder 1, 2 primair, 3 primair, 4 en in zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen zoals die door de reclassering in het rapport van 15 maart 2023 zijn geadviseerd, alsmede om deze voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, op grond van artikel 38z Sr wordt opgelegd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de ten laste gelegde feiten, gelet op de deskundigenrapporten. De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de door de deskundigen voorgestelde behandeling van verdachte zo snel mogelijk van start te laten gaan.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op 9 november 2022 in een reeks van geweldshandelingen schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, poging tot doodslag, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en aanranding van een pleegzorgbegeleidster.
Dat deze reeks aan geweldshandelingen lichamelijke en psychische gevolgen hebben voor aangeefster is evident. Aangeefster is immers blootgesteld aan zeer excessief geweld, wetende dat zij zich daaraan niet zomaar kon onttrekken. Dit moet een zeer angstige situatie geweest zijn voor aangeefster. Dat blijkt ook wel uit de indrukwekkende slachtofferverklaring die zij ter zitting van 17 maart 2023 heeft voorgedragen. Aangeefster draagt nog dagelijks de gevolgen van de feiten, zowel psychisch als lichamelijk, met zich mee.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een andere zorgmedewerker. Ook dit is een zeer kwalijk feit.
De rechtbank is van oordeel dat enkel het opleggen van een langdurige gevangenisstraf aan verdachte passend is bij de feiten zoals deze bewezen zijn verklaard.
Voor het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de eerder genoemde Pro Justitia rapportages van 30 januari en 17 februari 2023, respectievelijk opgesteld door psychiater S.M. Roopram en GZ-psycholoog C. Classens. Zij hebben geadviseerd om, in het kader van een deels voorwaardelijke straf, verdachte een langer durende behandeling binnen een klinische setting (klinische opname) op te leggen. Ook hebben zij geadviseerd de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
De rechtbank heeft voorst kennis genomen van het reclasseringsrapport van 15 maart 2023 waarin is geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen en daar bijzondere voorwaarden aan te koppelen. Verdachte heeft zich ter zitting van 17 maart 2023 bereid verklaard om mee te werken aan die voorwaarden, ook als deze inhouden dat zij zich klinisch laat behandelen.
Uit de rapporten van de deskundige blijkt dat verdachte gebaat is bij behandeling en begeleiding. De rechtbank deelt die conclusie en neemt die dan ook van de deskundigen over en volgt het advies op om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de voorgestelde bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende, rekening houdend met het oordeel dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 15 maart 2023.
Artikel 38z Sr maatregel tot langdurig toezicht op verdachte
De rechtbank vindt het daarnaast van groot belang dat verdachte de behandeling krijgt die zij nodig heeft, om zo goed mogelijk te kunnen functioneren en om het recidivegevaar te verminderen. Het is van belang dat verdachte voor een lange tijd onder toezicht blijft om gedurende die tijd onder meer te kunnen profiteren van een psychiatrische forensische behandeling, eventueel te kunnen worden opgenomen in een zorginstelling of te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De maatregel tot beïnvloeding van het gedrag, zoals genoemd in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, biedt die mogelijkheid.
Naast de deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal daarom aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte kampt met complexe problematiek, zodat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen. Voorts is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan. Het Openbaar Ministerie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vragen.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank bepaalt dat de bijzondere voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Bovendien kunnen de behandeling en begeleiding op die manier ook doorgang vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.

9.Vordering van de benadeelde partij

9.1
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 2.133,56 aan vergoeding van materiële schade en € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade (smartengeld), te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft als wettelijk vertegenwoordiger van haar ongeboren kind voorts (op voorhand) verzocht om vergoeding van smartengeldvergoeding van € 15.000,-. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw verzocht deze schadepost niet-ontvankelijk te verklaren, omdat in dit stadium van de procedure de persoonlijke gevolgen voor het ongeboren kind niet zijn te duiden en de rechten van het kind op deze manier in een eventueel hoger beroep veilig te stellen.
9.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij, voor wat betreft de post ‘verloren armbandje’ ter hoogte van € 25,- onvoldoende is onderbouwd en dat de vordering op dat punt moet worden afgewezen. De vordering is voor het overige voldoende onderbouwd en is derhalve voor toewijzing vatbaar. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 17.108,56 te vermeerderen met de wettelijke rente en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht de vordering van € 15.000,- als smartengeld voor het ongeboren kind niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie met betrekking tot de post ‘verloren armbandje’ en heeft gesteld zich voor het overige te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
9.4
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door de in zaak A bewezen verklaarde feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 17.108,56. Dit bedrag bestaat voor € 2.108,56 uit materiële schade en voor € 15.000,- aan immateriële schade. Dat deel van de vordering is niet betwist en komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 9 november 2022.
De rechtbank wijst de vordering (tot vergoeding van materiële schade) met betrekking tot de post ‘verloren armbandje’, van € 25,- af.
De rechtbank bepaalt dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade van € 15.000,- (ingediend namens het ongeboren kind), niet-ontvankelijk is.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 38z, 45, 55, 57, 246, 282, 285, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A
ten aanzien van feit 1, feit 2 primair en feit 3 primair
eendaadse samenloop van:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
en
poging tot doodslag;
en
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 4
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
in zaak B
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 18 (achttien) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
De veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor
zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Zij moet zich gedurende door de Reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als deze instelling dat gedurende deze perioden nodig acht.
Opname in een zorginstelling
De veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling zich te laten opnemen in (Forensische) psychiatrische verslavingszorg, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de
veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
De veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor haar verslavingsproblematiek en emotioneel welzijn bij (Forensische) verslavingszorg - of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die
behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
De reclassering acht het daarbij van belang dat een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek kan plaatsvinden binnen een ambulant behandeltraject. De veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die
haar in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden
gegeven.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De veroordeelde wordt verplicht om mee te werken bij begeleid en/of beschermd wonen,
zulks ter beoordeling van de reclassering, daar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)
programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de
reclassering dit noodzakelijk acht.
Contactverbod
De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met E.W. v.d. Berg zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Meewerken aan middelencontrole
De veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt aan verdachte
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingop als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst de vordering tot vergoeding van
materiële schadevan de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe, namelijk tot een bedrag van € 2.108,56 (tweeduizend en honderdacht euro en zesenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering tot materiële schade voor het overige af.
Wijst de vordering tot vergoeding van
immateriële schadegedeeltelijk toe, namelijk tot een bedrag € 15.000,- (zegge vijftienduizend euro) aan, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige, wat betreft de vordering tot immateriële schade (dat is ingediend namens het ongeboren kind), niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 17.108,56 (zegge zeventienduizend honderdacht euro en zesenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (9 november 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 120 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte, met nummer 2022240111-16, p. 01-05.
3.Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2022240111-9, p. 21.
4.Een geschrift, te weten een letselrapport van 11 november 2022, Y.S. Schuitmaker, forensisch arts, p. 67-78.