ECLI:NL:RBAMS:2023:1859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/011753-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europese aanhoudingsbevel en toepassing van de Overleveringswet

Op 29 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep Antwerpen, België. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1966, die in Nederland woont. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 maart 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. Diependaal, aanwezig was. De opgeëiste persoon was niet zelf aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. S. de Goede. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd op basis van de Overleveringswet (OLW).

In de uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest van het hof van Beroep van Antwerpen, waarin een vrijheidsstraf van vier jaar was opgelegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering op basis van artikel 12 OLW kan worden geweigerd, maar heeft besloten om van deze bevoegdheid af te zien. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland kan worden overgenomen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/011753-23
RK nummer: 23/181
Datum uitspraak: 29 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 19 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juli 2022 door de Substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen en vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat in Breda, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot mr. J.C. Sneep.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van het hof van Beroep van Antwerpen d.d. 4 mei 2022, referentie: 2019/PGA/1655 (Griffienummer: 612/2022).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Onder punt 3.1a van onderdeel d) van het EAB is verklaard dat de betrokkene is gedagvaard op 26 februari 2021 per aangetekend schrijven volgens de regels van de Belgische wetgeving en daarbij op de hoogte is gebracht van het tijdstip en de plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Ook is hij ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden gegeven wanneer hij niet op het proces verschijnt. Tot slot is verklaard dat hij werd vertegenwoordigd door een raadsman van zijn keuze.
De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat hij in voorarrest heeft gezeten. Voorts heeft hij verklaard dat hij een Belgische advocaat heeft gevraagd om het proces bij te wonen. Ook heeft hij verklaard dat hij telefonisch contact heeft onderhouden met deze advocaat. De Belgische advocaat, mr. Annemans, heeft aan de raadsman van opgeëiste persoon laten weten dat zij zich gemachtigd achtte om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren in het Belgische proces. De raadsman gaat ervan uit dat zij ook daadwerkelijk het woord heeft gevoerd.
Uit het voorgaande volgt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces tegen hem en dat hij, voor zover hij niet in persoon is verschenen in hoger beroep, kennelijk vrijwillig en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het recht om op die terechtzitting aanwezig te zijn. In deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van zijn verdedigingsrechten.
4.
Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De raadsman en de officier van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden geweigerd en dat de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Oordeel van de rechtbank
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep Antwerpen (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.