ECLI:NL:RBAMS:2023:1845

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/752299-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 29 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Bialystok, Polen. De zaak betreft een vordering tot overlevering die is ingediend op 3 januari 2022, met als doel de opgeëiste persoon te laten aanhouden en overleveren voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke vrijheidsstraf van 1 jaar, opgelegd bij vonnis van 19 maart 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de overlevering is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om op het verzoek te beslissen.

Tijdens de zittingen op 23 februari en 15 maart 2023 is de opgeëiste persoon bijgestaan door haar raadsvrouw en een tolk. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van het proces dat heeft geleid tot het vonnis van 19 maart 2019, en dat haar verdedigingsrechten zijn geschonden. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de opgeëiste persoon een adres in Polen heeft opgegeven en op de hoogte was van haar rechten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon in staat is gesteld gebruik te maken van haar verdedigingsrechten en dat zij stilzwijgend afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen. Desondanks heeft de rechtbank geconcludeerd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet is vastgesteld wat de reden was voor de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing verklaard en de overlevering geweigerd, waarbij zij heeft verwezen naar de toepasselijke wetsbepalingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752299-21
RK nummer: 22/13
Datum uitspraak: 29 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 3 januari 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2021 door
the Regional Court in Bialystok III Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 23 februari 2023
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 februari 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. A. el Darrazi, advocaat te Tilburg, en door een tolk in de Poolse taal.
De zaak is voor bepaalde tijd aangehouden om de raadsvrouw en de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om aanvullende gelijkstellingsstukken te overleggen, omdat de opgeëiste persoon pas twee dagen voor de zitting van 23 februari 2023 is opgeroepen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]
Zitting 15 maart 2023
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 15 maart 2023 hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 23 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door haar raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgement of the Regional Court in Bialystokvan 19 maart 2019 met referentie III K 142/18.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon voorwaardelijk opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Uit onderdeel c) van het EAB blijkt dat bij beslissing van
17 december 2019 de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf van 1 jaar is bevolen.
Het vonnis van 19 maart 2019 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat niet vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon op enige manier op de hoogte was van het proces dat tot het vonnis van 19 maart 2019 heeft geleid, zodat niet is gebleken dat zij haar verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Ook kan niet worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van haar verdedigingsrechten. De opgeëiste persoon is niet bij het proces verschenen. Ook was zij niet bekend met de instructie dat zij adreswijzigingen moest doorgeven. Verder is de opgeëiste persoon – anders dan in het EAB en in de aanvullende informatie staat vermeld – niet op de hoogte gesteld van de datum van de zitting en de uitspraak op een wijze waardoor kan worden aangenomen dat zij niet in haar verdedigingsrechten is geschaad. Voorts heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de beslissing van 17 december 2019.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie van 27 december 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon een adres in Polen heeft opgegeven en een adresinstructie heeft gekregen en deze heeft ondertekend. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat zij geen adresinstructie heeft ondertekend, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Op de aanvullende informatie dient immers vertrouwd te worden. De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de beslissing van 17 december 2019 niet getoetst hoeft te worden aan artikel 12 OLW, nu die beslissing alleen ziet op de tenuitvoerlegging van het vonnis van 19 maart 2019.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vonnis III K 142/18
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Bij de beantwoording van de vraag of er aanleiding bestaat om af te zien van de bevoegdheid de overlevering op deze grond te weigeren acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 27 juli 2022 en 27 december 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon is verhoord als verdachte op 26 oktober 2017. Zij is daarbij geïnformeerd over haar rechten en plichten, is geïnstrueerd dat zij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moet brengen en is er daarbij gewezen op wat de consequenties zouden zijn als zij dat niet zou doen. Deze instructie heeft zij persoonlijk ondertekend. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven in Polen en de oproeping voor haar zaak is naar dit adres gestuurd. Verder volgt uit het EAB dat de straf aan de opgeëiste persoon is opgelegd aan de hand van een afspraak tussen haar en de Poolse officier van justitie. Dat de opgeëiste persoon ontkent de adresinstructie te hebben ontvangen is, gelet op het wederzijdse vertrouwen waarop het systeem van het EAB berust, onvoldoende om aan deze informatie te twijfelen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan zij werd verdacht, alsmede dat zij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen haar zou worden ingesteld en dat zij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat zij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van haar verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat zij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van haar recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, voor zover het
vonnis III K 142/18 betreft,af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
Ten aanzien van de beslissing van 17 december 2019
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235) blijkt dat wanneer een beslissing wordt genomen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf op grond van een nieuwe veroordeling voor een strafbaar feit, die nieuwe veroordeling onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ valt. [5] Uit het EAB blijkt echter niet wat de reden is geweest van de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf. Hierdoor is niet duidelijk:
  • of de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf is gebaseerd op een voorafgaand aan of tegelijkertijd met die beslissing gewezen veroordeling voor een nieuw strafbaar feit en, zo ja, of die veroordeling bij verstek heeft plaatsgevonden, dan wel
  • of die beslissing uitsluitend is gebaseerd op het niet naleven van voorwaarden.
In geval van een veroordeling van een nieuw strafbaar feit bij verstek moet ook de procedure die tot die veroordeling heeft geleid aan artikel 12 OLW worden getoetst. Zoals de rechtbank onder punt 1 heeft overwogen, is de beslistermijn inmiddels verstreken. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van de vordering om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van artikel 12 OLW met betrekking tot de reden van de beslissing van 17 december 2019 in deze zaak niet meer mogelijk. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de overlevering ingevolge artikel 12 OLW moet worden geweigerd.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Bialystok III Criminal Division(Polen) voor de strafbare feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.