ECLI:NL:RBAMS:2023:1840

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
13/089296-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 29 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de overlevering is verstreken, wat de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om op het verzoek te beslissen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen wettelijke grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon.

Tijdens de zittingen op 9 en 15 maart 2023 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn verklaringen gehoord. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin wordt gesteld dat de opgeëiste persoon een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd tijdens de proeftijd van zijn voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat het EAB niet voldoende informatie bevatte over de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor het nieuwe strafbare feit, en of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen.

Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023, heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van deze weigeringsgrond, en heeft derhalve de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/089296-22
RK nummer: 22/1942
Datum uitspraak: 29 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 11 april 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 15 oktober 2020 door
the District Court in Zamość Second Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 9 maart 2023
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De zaak is voor bepaalde tijd aangehouden om de opgeëiste persoon en zijn raadsman in de gelegenheid te stellen de zaak voor te bereiden en om in het kader daarvan gelijkstellingsstukken te verzamelen.
Zitting 15 maart 2023
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 15 maart 2023 hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 9 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is wederom verschenen en bijgestaan door voornoemde raadsman, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
legally binding and enforceable judgement of the Regional Court in Zamośćvan 23 oktober 2014 met referentie II K 590/14
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is (voorwaardelijk) aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Uit onderdeel f) van het EAB blijkt dat, doordat de opgeëiste persoon een nieuw strafbaar heeft gepleegd tijdens de proeftijd,
the Regional Court in Zamośćeen beslissing heeft genomen op 7 november 2019 met referentie VIII KO 2279/19, als gevolg waarvan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar, die was opgelegd bij voormeld vonnis van 23 oktober 2014, is bevolen.
Het vonnis van 23 oktober 2014 met referentie II K 590/14 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van het vonnis II K 590/14
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van het vonnis van
the Regional Court in Zamośćvan 23 oktober 2014 met referentie II K 590/14 heeft geleid.
Ten aanzien van de beslissing VIII KO 2279/19
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het “triggerende strafbare feit”, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [5]
De rechtbank begrijpt uit het EAB dat de opgeëiste persoon tijdens de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft begaan als gevolg waarvan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is bevolen. De rechtbank kan uit het EAB echter niet afleiden of sprake is geweest van een procedure die tot een veroordeling voor dat nieuwe triggerende strafbare feit heeft geleid. Als dat het geval is en deze procedure bij verstek is gevoerd, dan dient de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon veroordeeld is voor dat nieuwe triggerende strafbare feit op grond van voormeld arrest van het HvJ EU getoetst te worden aan artikel 12 OLW.
Zoals gezegd bevat het EAB geen informatie over een uitspraak waarbij de opgeëiste persoon veroordeeld is voor het triggerende strafbare feit en, als er een verstekprocedure is geweest die tot een veroordeling heeft geleid, evenmin informatie over de vraag of sprake is van één van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12, a tot en met d, OLW. Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen met betrekking tot het nieuwe strafbare feit dat de reden voor de beslissing tot tenuitvoerlegging vormt. Zoals de rechtbank onder punt 1 heeft overwogen, is de beslistermijn inmiddels verstreken. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van de vordering om nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van artikel 12 OLW niet meer mogelijk. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de overlevering ingevolge artikel 12 OLW moet worden geweigerd.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Zamość Second Penal Division(Polen) voor de strafbare feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en B.M. Vroom-Cramer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.