ECLI:NL:RBAMS:2023:177

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
13-247592-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot verkrachting in Amsterdam

Op 19 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot verkrachting en aanranding van een vrouw op 27 september 2022 in Amsterdam-Centrum. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf en een schadevergoeding van 5.000 euro aan het slachtoffer. Tijdens de zitting op 5 januari 2023 heeft de officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, de vordering gedaan, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.M.F. Opering, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw in een steeg heeft aangevallen, haar tegen een muur heeft gedrukt, haar borsten heeft aangeraakt en geprobeerd heeft haar broek open te maken. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte gericht waren op seksueel binnendringen, wat de poging tot verkrachting bevestigde. De rechtbank heeft de aanranding niet bewezen geacht, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de vrouw eerder had aangerand. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de immateriële schade die het slachtoffer had geleden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-247592-22
Datum uitspraak: 19 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd te [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra-Koops, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.M.F. Opering, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 27 september 2022 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan aanranding (feit 1) en poging tot verkrachting (feit 2) van [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage opgenomen bij dit vonnis. De tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 bewezen kan worden op grond van de aangifte van [slachtoffer] en haar herkenning van verdachte.
Feit 2 kan volgens de officier van justitie eveneens bewezen worden op grond van de aangifte, de camerabeelden die ter zitting zijn getoond, het proces-verbaal van bevindingen waarin deze camerabeelden worden omschreven door de politie en de bekennende verklaring die verdachte heeft afgelegd.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van beide tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte aangeefster heeft gedwongen ontuchtige handelingen te dulden. De verklaring van aangeefster dat verdachte haar in haar billen heeft geknepen, wordt niet ondersteund door ander bewijs. Daarom kan feit 1 niet worden bewezen.
Feit 2 kan evenmin worden bewezen. Als verdachte al de persoon op de camerabeelden is, kan daarmee nog niet worden bewezen dat hij heeft geprobeerd aangeefster te verkrachten, omdat het geweld en de handelingen van de persoon op de camerabeelden geen poging tot verkrachting opleveren. Op de beelden zijn geen handelingen te zien die naar hun uiterlijke verschijningsvorm duidelijk zijn gericht op het seksueel binnendringen van het lichaam. Uit de camerabeelden valt niet af te leiden dat verdachte heeft geprobeerd de broek van aangeefster open te maken of dat hij met zijn hand in haar broek heeft gezeten. Er is onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster op dit punt. De handelingen die wel kunnen worden vastgesteld, de worsteling en het tegen aangeefster ‘aanrijden’, leveren geen poging tot verkrachting op. Tot slot is het DNA van verdachte niet aangetroffen op de rits en de knoop van de broek van aangeefster en ook niet elders op haar kleding. Dit moet als ontlastend worden beschouwd voor verdachte.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 27 september 2022 aan het werk was bij het NH Hotel aan de [adres hotel] en dat collega’s van haar rond 22:00 uur in het trappenhuis van de nooduitgang een man aantroffen die naakt op een bed lag. De man verliet rond 23:15 uur het hotel toen er werd gezegd dat de politie zou worden gebeld. Aangeefster zag dat hij een step bij zich had. Er is toen ook een foto van de man gemaakt. Aangeefster zelf verliet het hotel rond 23:30 uur. Onderweg naar de tramhalte voelde zij op een gegeven moment dat zij in haar billen werd geknepen. Toen ze zich omdraaide zag ze van achteren een man met kort haar en stevig van postuur. Toen ze nogmaals keek, was hij weg. Toen zij op de kruising Rozenboomsteeg en de Gedempte Begijnsloot liep, zag zij een man met een step vanaf het Spui haar kant op komen. Zij herkende hem als de man die uit het hotel is gezet. In de steeg werd aangeefster door de man tegen een muur aan geduwd, waarbij zij met haar buik tegen de muur aan kwam. Toen zij daar stond heeft de man haar borsten over haar trui heen aangeraakt. Daarna werd zij door hem op de grond geduwd en kwam zij op haar buik terecht, waarop hij haar omdraaide. De man kwam toen bovenop aangeefster zitten, op haar benen. Aangeefster voelde dat hij zijn arm om haar nek legde. Zij probeerde hem van zich af te krijgen en begon te gillen. Vervolgens ging hij met zijn hand naar haar broek, hij deed de knoop en haar rits open, ging met zijn hand in haar broek en raakte haar over haar string heen aan ter hoogte van haar venusheuvel. De man stopte toen ineens en rende weg. Aangeefster stond op en zag dat er mensen aan kwamen lopen. Aangeefster heeft daarop haar collega gebeld en een foto gekregen van de man uit het hotel. Zij zag dat hij de man was die haar had aangevallen. [2]
De door aangeefster omschreven gebeurtenis in de steeg is vastgelegd op camerabeelden. De politie heeft deze beelden bekeken en hierover onder andere het volgende opgeschreven.
De verdachte parkeert zijn step aan de rechterzijde van de Rozenboomsteeg. De verdachte loopt op de vrouw af, grijpt haar ter hoogte van haar heup vast en draait haar met haar gezicht richting de Rozenboomsteeg. De verdachte gaat achter de vrouw staan, terwijl hij haar bij haar middel blijft vasthouden. Hij maakt daarbij met zijn kruis rijbewegingen tegen de vrouw haar billen. De verdachte duwt de vrouw vervolgens met haar buik tegen de muur aan de overzijde van de steeg. Hij houdt daarbij zijn armen om haar lichaam geklemd, waardoor haar armen tegen haar lichaam worden gedrukt. De vrouw probeert los te komen en beweegt zich naar de linkerzijde van de steeg, waarbij de verdachte haar in de hierboven omschreven klem blijft vasthouden. Er ontstaat een worsteling waarbij de verdachte de vrouw met een worp op de grond gooit. De verdachte gaat vervolgens op de vrouw liggen, waarbij zijn knieën op de grond steunen. Op de achtergrond staat een persoon in de Kalverstraat stil ter hoogte van de Rozenboomsteeg en kijkt in de richting van de verdachte en vrouw. Plotseling staat de verdachte op en loopt naar de step. Hij pakt de step van de grond en stept weg. [3]
Deze beelden zijn ter zitting afgespeeld en de rechtbank heeft daarop onder andere het volgende waargenomen. Aangeefster loopt door een steeg, waar een man met een step achter haar aan loopt. De man duwt de step aan de kant, loopt naar aangeefster toe, pakt haar van achteren vast en drukt zijn kruis een aantal keer tegen haar billen aan. De man gooit aangeefster op de grond, waarbij zij uiteindelijk op haar rug belandt, en gaat op haar onderlichaam zitten. Te zien is dat de man bewegingen maakt met zijn handen of armen bij het lichaam van aangeefster, maar wat de man precies doet is niet te zien. De man zit nog enige tijd op aangeefster en staat vervolgens op, pakt zijn step en gaat weg. De omstanders die in beeld verschijnen lopen naar aangeefster toe. [4]
Verdachte heeft zichzelf ter zitting herkend als de man die te zien is op de camerabeelden. [5]
3.3.1.
Feit 1: aanranding
De rechtbank vindt – anders dan de officier van justitie – de onder feit 1 tenlastegelegde aanranding niet bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat zij, nadat zij rond 23:30 uur het NH Hotel had verlaten en richting het Spui liep, in haar billen is geknepen. Toen zij zich omdraaide, zag zij een man met kort haar en een stevig postuur. Zij zag zijn achterkant. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij vermoedt dat deze man en de man die haar later heeft aangevallen in de Rozenboomsteeg dezelfde persoon zijn, maar zij verklaart dit niet expliciet. Er is ook geen ander bewijs waarmee kan worden vastgesteld dat het inderdaad om dezelfde man gaat. Nu niet is bewezen dat verdachte de man was die aangeefster in haar billen heeft geknepen, wordt verdachte vrijgesproken van deze aanranding.
3.3.2.
Feit 2: poging tot verkrachting
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot verkrachting heeft begaan. De rechtbank stelt vast dat de man op de camerabeelden verdachte is, zoals hij ook heeft bekend. De rechtbank dient te beoordelen of het handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot verkrachting. De rechtbank stelt voorop dat van een strafbare poging sprake is wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaf of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Verdachte heeft vanaf het begin van de aanval wild en herhaaldelijk zijn kruis tegen de billen van aangeefster gedrukt, waaruit onmiskenbaar een seksuele intentie blijkt. Hij heeft aangeefster tegen een muur gedrukt, vastgehouden, haar borsten (over haar kleding) aangeraakt, haar op de grond gegooid, hij is op haar onderlichaam gaan zitten, hij heeft de knoop en rits van haar broek geopend, zijn hand in haar broek gebracht en haar vagina aangeraakt. Zijn handelingen waren gewelddadig, onverhoeds en snel. Deze handelingen van verdachte zijn bij elkaar naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het seksueel binnendringen van de vagina van aangeefster met in elk geval de hand, en leveren daarmee een begin van uitvoering van verkrachting op.
Ook de handelingen die niet op de camerabeelden te zien zijn, maar waarover wel door aangeefster is verklaard, zoals het losmaken van de knoop van de broek, het openen van de rits en het aanraken van de vagina over de string, vindt de rechtbank bewezen. Er bestaat geen aanleiding aan de verklaring van aangeefster te twijfelen, gelet op het feit dat de handelingen die wél te zien zijn op de camerabeelden overeenkomen met de verklaring van aangeefster. Bovendien is op de camerabeelden weliswaar niet te zien wat er gebeurt nadat verdachte op het onderlichaam van aangeefster is gaan zitten, maar wel dát er wat gebeurt. Ook het door aangeefster optrekken van haar broek nadat verdachte is weggegaan, zoals op de camerabeelden is waargenomen door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , past in dit beeld. [6]
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het voornemen van verdachte zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard en dat sprake is van poging tot verkrachting. De omstandigheid dat het DNA van verdachte niet op (de kleding van) aangeefster is gevonden, doet daar niet aan af.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
2.
op 27 september 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
  • die [slachtoffer] onverhoeds van achteren op een step heeft benaderd en
  • zich vervolgens van achteren op die [slachtoffer] heeft gestort en
  • die [slachtoffer] tegen een muur heeft gedrukt en
  • de borsten van die [slachtoffer] over de kleding heen heeft aangeraakt en
  • vervolgens die [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en
  • die [slachtoffer] op haar rug heeft gedraaid en
  • op die [slachtoffer] is gaan zitten met zijn gewicht op haar benen en een arm om haar nek geslagen en
  • de knoop en de rits van de broek van die [slachtoffer] heeft geopend en
  • zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer] heeft gebracht en
  • de vagina van die [slachtoffer] heeft aangeraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele veroordeling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in dat geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op te leggen met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf, met een meldplicht en behandelplicht om verdachte van zijn drugsverslaving af te helpen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting van een toen drieëntwintig jarige vrouw. Aangeefster is laat op de avond, tegen de nacht, vertrokken vanuit het NH Hotel waar zij werkte in het centrum van Amsterdam en waar verdachte kort daarvoor uit was gezet. Op weg naar de tramhalte, in een steeg, is aangeefster door verdachte aangevallen. Verdachte lijkt recht op zijn doel af te zijn gegaan. Zijn aanval was plotseling, gewelddadig en snel. Verdachte heeft aangeefster onverhoeds van achteren gegrepen en zijn kruis tegen haar billen aangedrukt. Hij heeft haar borsten aangeraakt, haar op haar rug op de grond gegooid, is op haar gaan zitten, heeft de knoop en de rits van haar broek losgemaakt en heeft zijn hand in haar broek gebracht waarbij hij haar venusheuvel heeft aangeraakt. Dat het niet tot een daadwerkelijke verkrachting is gekomen is waarschijnlijk te danken aan het verzet en het schreeuwen van aangeefster, waar omstanders op af lijken te zijn gekomen.
Door op dergelijke wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. De gedragingen van verdachte hebben gevoelens van angst en onveiligheid bij aangeefster veroorzaakt, zoals onder meer blijkt uit de slachtofferverklaring die ter terechtzitting namens haar is voorgelezen. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk niet stilgestaan en heeft zijn eigen behoeften en verlangens boven de belangen van aangeefster geplaatst.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 november 2022 en stelt vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor verkrachting. Bij een voltooid delict is het uitgangspunt voor een verkrachting met een lichte mate van dwang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Voor een verkrachting met geweld is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 36 maanden. Bij een poging is het gebruikelijk dat de straf met ongeveer een derde wordt verminderd. De rechtbank is van oordeel dat in casu sprake is van strafverzwarende omstandigheden, te weten de onverhoedse aanval en de jonge leeftijd van het slachtoffer. Bovendien is sprake van dwang en geweld. Bij een voltooide verkrachting zou de rechtbank in dit geval uitkomen op een gevangenisstraf van 30 tot 36 maanden.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank vindt dat een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, meer recht doet aan deze poging tot verkrachting.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de rechtbank er vanuit gaat dat de benadeelde nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van de poging tot verkrachting en hierdoor ‘op andere wijze’ in haar persoon is aangetast.
De hoogte van de vordering is niet gemotiveerd betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 27 september 2022.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd, aangezien verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder feit 2 bewezenverklaarde feit is toegebracht aan het slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 27 september 2022.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot verkrachting
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
€ 5.000,- (vijfduizend euro)te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 september 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 60 (zestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en N.T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 januari 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal aangifte, nummer PL1300-2022204796-7 (p. 10 t/m 13) met fotobijlage (p. 19).
3.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1300-2022204796-19 (p. 35).
4.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 5 januari 2023.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 januari 2023.
6.Proces-verbaal van bevindingen, nummer PL1300-2022204796-19 (p. 35)