ECLI:NL:RBAMS:2023:1745

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
13/109533-22 en 01/138091-21 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling na uitgaansgeweld in Amsterdam

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De verdachte heeft op 1 mei 2022, na een avond uit, in het centrum van Amsterdam met een mes in de richting van het slachtoffer gestoken, wat resulteerde in twee verwondingen aan de rug van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag niet bewezen kon worden, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze aanklacht, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdachte werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht, wat invloed had op de strafoplegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de samenleving, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de noodzaak van behandeling. De uitspraak is dadelijk uitvoerbaar, gezien het risico op herhaling van dergelijk geweld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/109533-22 en 01/138091-21 (TUL)
Datum uitspraak: 9 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.W. Dirkzwager, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 mei 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van poging tot doodslag. [slachtoffer] is meermalen in de rug geraakt, onder meer ter hoogte van de nier (een vitaal orgaan). Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte met kracht in de rug van de aangever heeft gestoken. Verdachte had daarmee voorwaardelijk opzet op de dood van de aangever.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de - impliciet - primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte wilde zich afweren, waarbij hij zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. Er zijn bij [slachtoffer] geen vitale organen geraakt. Op grond van de omstandigheden zoals die uit het dossier blijken, bestond er geen aanmerkelijke kans dat het mes dieper in de rug zou hebben doorgedrongen en dat daardoor mogelijk fataal letsel zou zijn ontstaan.
De raadsvrouw heeft zich wat betreft de - impliciet - subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 1 mei 2022 komt het rond 05:15 uur in een [straat 1] tot een confrontatie tussen verdachte en de aangever, [slachtoffer] . Aangever wordt daarbij uiteindelijk tweemaal in zijn rug gestoken of gesneden. Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij met een mes heeft uitgehaald in de richting van [slachtoffer] .
De vraag waar de rechtbank voor staat, is hoe dit feit gekwalificeerd dient te worden, als een poging doodslag of een poging zware mishandeling.
De rechtbank heeft op de zitting camerabeelden van een beveiligingscamera op het [straat 1] bekeken. Op de beelden is te zien dat verdachte een aantal malen fors heeft uitgehaald, onbesuisd en met enige kracht. Verdachte had in ieder geval bij de laatste uithalen het mes vast. Het mes is later vlakbij verdachte aangetroffen. De rechtbank leidt uit de foto’s van het mes af dat het lemmet ongeveer zes centimeter lang is. Het mes is door de huid van de aangever gegaan. Uit het waarneembericht van de huisartsenpost blijkt dat zijn spierlaag oppervlakkig is geraakt.
De rechtbank vindt niet dat hieruit kan worden afgeleid dat verdachte vol opzet had op de dood van [slachtoffer] . De vraag is of wel sprake is van voorwaardelijk opzet: heeft verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] aanvaard. Door het handelen van verdachte is er wel
enigekans op de dood van de aangever ontstaan, maar mede gelet op de beperkte lengte van het lemmet van het mes, de wijze van uithalen met het mes waarbij geen gerichte steekbewegingen zijn gemaakt en de geringe verwondingen van de aangever, kan niet worden vastgesteld dat er een
aanmerkelijkekans bestond dat het mes dieper in de rug van de aangever zou zijn gedrongen en dat daardoor fataal letsel zou ontstaan.
De rechtbank acht daarom, met de raadsvrouw en anders dan de officier van justitie, de ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Wel acht de rechtbank de poging tot zware mishandeling bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 1 mei 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar [slachtoffer] is toegegaan, waarna hij [slachtoffer] meermalen met een mes in de rug heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 45 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren, inclusief de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een taakstraf op te leggen van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van vier maanden.
In navolging van het reclasseringsrapport, acht de officier van justitie het onwenselijk om verdachte terug te sturen naar de gevangenis. De officier van justitie heeft daarnaast onder meer gewezen op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de conclusies uit de Pro Justitia rapportages, de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en uitspraken in vergelijkbare zaken.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en een voorwaardelijke gevangenisstraf met de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft daarnaast verzocht om de taakstraf die door de officier van justitie is gevorderd te matigen, omdat verdachte beperkt tijd heeft vanwege de intensieve EMDR therapie die hij nu via [instantie] volgt. Voorkomen moet worden dat hij wordt overvraagd, hetgeen een risico is waar de reclassering op heeft gewezen.
De raadsvrouw heeft daarbij onder meer verwezen naar de omstandigheid dat uit de Pro Justitia rapportages blijkt dat het feit in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend en de overige conclusies uit die rapportages, het reclasseringsrapport en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte wil er alles aan doen om te voorkomen dat dit nogmaals gebeurt.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld tijdens het uitgaan in de binnenstad van Amsterdam. Verdachte heeft in beschonken toestand, zonder enige aanleiding verschillende malen met een mes uitgehaald richting de aangever, waarbij een aanmerkelijke kans bestond op zwaar lichamelijk letsel. De aangever heeft daar twee verwondingen aan over gehouden, die later moesten worden gehecht. Uitgaansgeweld in de publieke ruimte zorgt in het algemeen voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft daaraan bijgedragen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 februari 2023. Hieruit blijkt dat hij in 2021 ook is veroordeeld voor geweldsdelicten. Dat weegt in het nadeel van verdachte.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Er staan forse straffen op (een poging tot) zware mishandeling.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die onder meer naar voren komen in het psychiatrisch onderzoek van 11 oktober 2022, opgemaakt door [deskundige 1] en [deskundige 2] en het psychologisch onderzoek van 24 oktober 2022, opgemaakt door [deskundige 3] . De rechtbank leidt uit deze rapporten af dat er bij verdachte sprake is van een verstoorde coping met betrekking tot agressieve impulsen, welke problematiek is ingebed in een verstoord verlopen hechting. Er lijkt de afgelopen jaren echter sprake van een positieve gedragsontwikkeling. Daarnaast is er vermoedelijk sprake van een matige stoornis in drugsgebruik. Zowel de psycholoog als de psychiater constateren dat deze omstandigheden ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van het feit.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 16 februari 2023, opgemaakt door [deskundige 4] . De reclassering acht continuïteit van de behandeling bij [instantie] de belangrijkste factor voor het terugdringen van het hoge recidiverisico. Aangezien verdachte vanaf de aanvang van de behandeling beperkte draagkracht en motivatie heeft gehad en deze pas recent zijn gestabiliseerd respectievelijk gegroeid, adviseert de reclassering om aan hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die ertoe zou leiden dat hij weer moet vastzitten. De kans wordt aanzienlijk geacht dat verdachte dit traject dan niet meer zal hervatten wegens hechtingsproblematiek en de uitwerking hiervan op zijn gedrag. De reclassering acht deze uitkomst onwenselijk en risico verhogend.
Een forse voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur is wel wenselijk.
De reclassering adviseert daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht, ambulante behandeling, een alcoholverbod en meewerken aan middelencontrole.
Verdachte heeft ter zitting van 9 maart 2023 verklaard dat hij bereid is zich aan deze voorwaarden te houden.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde rapporten van de psychiater en psycholoog, waarin de deskundigen adviseren om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring.
Alles overwegende, acht de rechtbank de volgende straf passend en geboden: een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 135 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank acht het van belang dat het gedrag van verdachte gedurende een langere periode in de gaten wordt gehouden. De rechtbank legt daarbij de bijzondere voorwaarden op zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en voegt daaraan ook een harddrugsverbod toe.
Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van twee maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de inhoud van voornoemde psychologische en psychiatrische rapportages en het reclasseringsrapport is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal zij bevelen dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 februari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 01/138091-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 11 augustus 2021, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot twee weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.1.
Standpunten ter zitting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden afgewezen. Het uitzitten van een gevangenisstraf is op dit moment geen goed idee. Dat zou de ambulante behandeling van verdachte doorkruisen, terwijl daar nu juist het zwaartepunt moet liggen. De proeftijd loopt nog een behoorlijke periode, dus als verdachte opnieuw in de fout gaat ligt deze straf nog op de plank.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen. Zij heeft verwezen naar de overwegingen van de officier van justitie.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank hierin wel aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. Met de reclassering en de officier van justitie, vindt de rechtbank het echter niet wenselijk dat verdachte opnieuw vast komt te zitten omdat dat zijn ingezette behandeling bij [instantie] zou doorkruisen.
In plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te geven, zal de rechtbank daarom gelasten dat verdachte een taakstraf van 60 uren moet verrichten, te vervangen door twee weken hechtenis.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14e, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
135 (honderdvijfendertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde dient zich binnen vijf werkdagen volgend op dit vonnis te melden bij Reclassering Nederland op het volgende adres: [straat 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door forensische polikliniek [instantie] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Alcoholverbod en harddrugsverbod (ingezet door reclassering wanneer noodzakelijk)
Veroordeelde gebruikt geen alcohol en/of harddrugs, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om het alcohol- en harddrugsverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en soft- en harddrugs om het middelengebruik te monitoren en beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de vrijheidsstraf, en gelast – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een gedeelte van de vrijheidsstraf te geven, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van de politierechter te ’s-Hertogenbosch van 11 augustus 2021, groot 2 (twee) weken – dat veroordeelde een
taakstraf van 60 (zestig) urenmoet verrichten. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) weken.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2023.
[.....]