ECLI:NL:RBAMS:2023:1724

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
13/118712-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en vernieling

Op 24 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en vernieling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 mei 2022, waarbij de verdachte de aangever, [benadeelde partij 1], in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken kaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, wat bewezen werd door getuigenverklaringen en camerabeelden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met geweld, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze tenlastelegging. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor de vernieling van een matras van [benadeelde partij 2]. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 6 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Tevens is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de verdachte niet proportioneel had gehandeld in de gegeven situatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/118712-22 (Promis)
Datum uitspraak: 24 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedag] 1998,
wonende op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I.A. Groenendijk en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Baatenburg de Jong naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
-
primair: diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld in vereniging met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door [benadeelde partij 1] in het gezicht te slaan op 10 mei 2022 te Amsterdam;
-
subsidiair: poging tot diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld in vereniging met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door [benadeelde partij 1] in het gezicht te slaan.
feit 2:
-
primair: opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak) aan [benadeelde partij 1] op 10 mei 2022;
-
subsidiair: mishandeling van [benadeelde partij 1] terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel (een gebroken kaak) ten gevolge heeft gehad op 10 mei 2022 te Amsterdam.
feit 3:
- vernieling van een matras en een kussen van [benadeelde partij 2] op 12 mei 2022 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde. Uit het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt, al dan niet als medepleger, aan het plegen van diefstal vergezeld of gevolgd van geweld.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde. Als gevolg van het geweld is de kaak van het slachtoffer gebroken, er heeft daarvoor medisch ingrijpen plaats gevonden en tot op heden functioneert de kaak van het slachtoffer niet naar behoren. Om die reden kan worden vastgesteld dat bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Verdachte had daar ook het opzet op. Gelet daarop kan bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
Ook ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring. Zij heeft daartoe gewezen op de aangifte van [benadeelde partij 2] die wordt ondersteund door de bij de aangifte gevoegde foto’s. Daarom kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de vernieling van het aan [benadeelde partij 2] toebehorende matras en kussen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de getuigenverklaringen van [benadeelde partij 1] en [getuige] in grote mate afwijken van dat wat door verdachte is verklaard en dat wat op de camerabeelden is waar te nemen. De getuigenverklaringen zijn uiterst onbetrouwbaar en dienen daarom buiten beschouwing te worden gelaten. De camerabeelden geven een objectiever beeld en onderschrijven de verklaring van verdachte. Verdachte dient daarom van feit 1 te worden vrijgesproken.
Verdachte dient ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en van het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken nu verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Verdachte zag zich geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf waartegen hij zich moest beschermen.
Ook ten aanzien van feit 3 dient verdachte te worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het matras of het kussen heeft vernield.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet bewezen wat onder feit 1 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde diefstal met geweld. Op de camerabeelden is het gehele incident te zien, daarop zijn geen wegnemingshandelingen te zien. Voorts is op de camerabeelden te zien dat verdachte al een zonnebril op had toen hij bij de winkel aan kwam lopen.
3.3.2.
Het oordeel over het onder feit 2 primair ten laste gelegde
Uit het dossier volgt dat verdachte en aangever [benadeelde partij 1] op 10 mei 2022 op [plaats] in Amsterdam in een woordenwisseling zijn geraakt. De aangever heeft verklaard dat verdachte hem tweemaal met kracht op zijn kaak heeft geslagen, verdachte heeft dit niet betwist. De verklaring van de aangever wordt ondersteund door de camerabeelden. Door de klappen is de kaak van de aangever op twee plaatsen gebroken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Door het handelen van verdachte heeft de aangever zijn kaak op twee plaatsen gebroken. Dit stelt de rechtbank vast aan de hand van de in het dossier aanwezige en ter zitting door de raadsman van [benadeelde partij 1] per e-mail toegestuurde medische gegevens. Bij de beoordeling of dit als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Uit het dossier blijkt dat de aangever vanwege het opgelopen letsel is geopereerd om metalen platen en schroeven in zijn kaak te plaatsen zodat deze teruggezet kon worden. Uit de vordering benadeelde partij blijkt dat de aangever vanwege de fractuur aan zijn kaak een tijd lang alleen zacht voedsel heeft kunnen eten. Tot op heden ervaart de aangever pijn en krijgt zijn kiezen niet goed meer op elkaar. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het handelen van verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke zin, gericht was op het ontstaan van het zwaar lichamelijk letsel bij de aangever.
De rechtbank ziet te weinig aanknopingspunten in het dossier om te kunnen oordelen dat verdachte vol opzet heeft gehad op het ontstaan van het zwaar lichamelijk letsel. Dat betekent dat beoordeeld moet worden of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Of sprake is van bewuste aanvaarding van zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door tweemaal met kracht tegen het hoofd en de kaak van de aangever te slaan, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij bij aangever mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Uit de camerabeelden en de verklaring van de aangever volgt dat verdachte in vechtershouding klaar ging staan en met veel kracht tegen het hoofd en de kaak van de aangever heeft geslagen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte eerst met rechts uithaalt naar aangever en, direct daarna, met links uithaalt naar aangever. Daarbij wordt aangever telkens vol geraakt. Door zo te handelen is de kans dat iemand daardoor zijn kaak breekt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk. Verdachte heeft door zo te handelen de kans dat het letsel zou ook intreden bewust aanvaard.
De rechtbank vindt het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever daarom bewezen.
3.3.3.
Het oordeel over het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat op basis van de aangifte van [benadeelde partij 2] met de daarbij gevoegde foto’s in het dossier kan worden bewezen dat verdachte het matras heeft vernield. Verdachte heeft de hoes kapot gescheurd en heeft zich daarom schuldig gemaakt aan vernieling. Ten aanzien van het kussen blijkt dat onvoldoende uit het dossier, zodat verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 2 primair:
op 10 mei 2022 te Amsterdam aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op twee plaatsen gebroken kaak, heeft toegebracht door [benadeelde partij 1] tweemaal tegen de kaak te slaan;
ten aanzien van feit 3:
op 12 mei 2022 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een matras, die aan [benadeelde partij 2] , toebehoorde, heeft beschadigd.

5.Strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake was van een noodweersituatie. Verdachte is tot het moment dat hij zelf geweld gebruikte tot zesmaal toe hard geduwd en tegen het hoofd geslagen. Verdachte heeft geprobeerd het af te wenden maar kon niet weglopen uit de situatie. Verdachte heeft slechts geweld gebruikt op het moment dat hij zijn evenwicht verloor.
Mocht het beroep op noodweer niet slagen dan komt verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toe. Hij voelde zich herhaaldelijk bedreigd en heeft daaruit de aangever geslagen. Zijn reactie werd ingegeven door een hevige gemoedsbeweging waaraan hij redelijkerwijs geen weerstand kon bieden.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet kan slagen. Op de beelden is te zien dat het verdachte was die de confrontatie opzocht en na herhaaldelijke verzoeken de plaats niet verliet. Verdachte was de agressor waardoor voor hem geen sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hierdoor kan ook geen sprake zijn van noodweerexces.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces). Een geslaagd beroep op noodweer vereist een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed, waartegen noodzakelijke verdediging geboden is.
Uit het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting is vast komen te staan dat verdachte en aangever een schermutseling hadden voor de winkel. Na wat duw- en trekwerk slaat verdachte tweemaal tegen de kaak van de aangever. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een wederrechtelijke aanranding, doordat verdachte is geduwd en geslagen. Verdachte had zich van het geheel kunnen afwenden en weg had kunnen lopen. Zijn reactie om twee volle klappen te geven op de kaak was niet geboden en ook niet proportioneel. Het handelen van verdachte kan daarom niet worden gerechtvaardigd met een beroep op noodweer.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ook overigens niet aannemelijk geworden.
Ook het beroep op noodweerexces kan niet slagen. Weliswaar is door de verdediging gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de wederrechtelijke aanranding, maar heeft deze stelling op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank ziet in de verklaring van verdachte over wat er is gebeurd, en ook overigens in het dossier, geen aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake was van een dergelijke hevige gemoedsbeweging.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 276 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een straf gelijk aan het voorarrest passend is. Verdachte zit in het traject van de rechterlijke machtiging en het gaat hem daar goed af. Het traject dat is ingezet met de rechterlijke machtiging moet voort blijven duren, verdere strafoplegging dient geen doel, evenals het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever door tegen zijn kaak te slaan waardoor zijn kaak op twee plaatsen is gebroken. Door zo te handelen heeft verdachte een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de aangever. Aangever heeft hierdoor medische ingrepen moeten ondergaan en ondervindt tot op de dag van vandaag hinder. Het handelen van verdachte draagt bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onveiligheid, in het bijzonder bij degenen die van het voorval getuige waren. De mishandeling vond plaats in het openbaar. Slachtoffers van feiten als het onderhavige ervaren daarvan nog langere tijd (psychische) problemen. Dat blijkt in deze zaak temeer uit de verklaring van de aangever ter terechtzitting waaruit blijkt dat hij langere tijd angstgevoelens en onzekerheden heeft gevoeld en nog steeds voelt. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 25 januari 2023 volgt dat verdachte vaker is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het door [reclasseringsmedewerker] opgestelde reclasseringsadvies van Inforsa Reclassering van 25 juli 2022. Uit informatie van de behandelaar van verdachte binnen [detentieplaats] is gebleken dat er bij verdachte sprake is van psychiatrische problematiek in de vorm van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Verdachte heeft een licht verstandelijke beperking waar zijn gedrag door wordt beïnvloed. Daardoor is hij verminderd toerekeningsvatbaar. Verdachte was ten tijde van het incident onder invloed van drank en drugs, verdachte heeft zichzelf dus tot op zekere hoogte in deze positie gebracht. Door zijn stoornis kan zijn handelen– ook onder invloed van drank en drugs – hem in slechts verminderde mate worden toegerekend, dit zou anders zijn als van een stoornis geen sprake zou zijn geweest. Daar houdt de rechtbank in strafmatigende zin rekening mee.
Verdachte verblijft met een rechterlijke machtiging in een instelling van [locatie begeleid wonen] , waar het goed gaat met verdachte. Ter terechtzitting van 10 maart 2023 heeft [medewerker begeleid wonen] , de afdelingsmanager van [locatie begeleid wonen] , het zorgplan van verdachte toegelicht. Verdachte heeft dagbesteding en gebruikt medicatie waardoor hij structuur en regelmaat in zijn leven heeft. Verdachte is ingebed in een zorg- en hulptraject en dat gaat goed. Een voorwaardelijk strafdeel is daarom niet nodig. De rechtbank ziet daartoe op dit moment dan ook geen aanleiding en wijkt in zoverre van de eis van de officier af.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met straffen in vergelijkbare zaken en gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor strafoplegging. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en recidive. Voor het plegen van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge geven de oriëntatiepunten als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Alles afwegende vindt de rechtbank een dergelijke gevangenisstraf passend en geboden en legt op aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij

7.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 34.575,71 (zegge: vierendertigduizend vijfhonderdvijfenzeventig euro en eenenzeventig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie acht de gevorderde toekomstige schade niet toewijsbaar en heeft gevorderd dat de vordering ten aanzien van de materiële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 31.393,35 en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade moet de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 8.000,00 en voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt en om dat de vordering om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair dienen de schadeposten te worden afgewezen dan wel te worden verminderd.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De gevorderde schadevergoeding voor het materiële deel van de schade is deels voldoende onderbouwd en komt de rechtbank voor het deel groot € 547,35 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfendertig eurocent) met betrekking tot de reiskosten, opname ziekenhuis en de factuur medische info niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom (in zoverre) worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (10 mei 2022). Uit de vordering komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk naar voren dat de aangevoerde gemiste inkomsten en vergoeding voor huishoudelijke hulp in causaal verband staan met het bewezen geachte feit. Evenmin blijkt uit de stukken voldoende wel inkomsten zijn gemist, en welke kosten voor huishoudelijke hulp de benadeelde partij daadwerkelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal de vordering voor deze onderdelen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder komende kosten voor het opmaken van het rapport van [instantie] niet voor toewijzing in aanmerking komen. In het rapport wordt hoofdzakelijk verwezen naar medische stukken die eveneens zijn overlegd. Gelet hierop acht de rechtbank het niet redelijk dat deze deskundige is ingeschakeld en de daarvoor gevorderde kosten niet redelijk. De rechtbank zal de vordering daarom voor dit onderdeel afwijzen.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (10 mei 2022).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Ook hier geldt dat het een onevenredige belasting van het strafgeding zou betekenen, om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering op dit punt nader te onderbouwen.
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt, als waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
7.2.
Benadeelde partij [naam gemachtigde]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] , vordert € 487,57 (zegge: vierhonderdzevenentachtig euro en zevenenvijftig eurocent) aan vergoeding van materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu uit de vordering niet blijkt dat [naam gemachtigde] gemachtigd is de vordering namens [benadeelde partij 2] in te dienen. Subsidiair stelt de verdediging dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Uit de vordering wordt niet duidelijk welke kosten verband houden met de schade aan het matras. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2 primair:
zware mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
ten aanzien van feit 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 547,35 (zegge: vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af de vordering ter hoogte van € 1.115,70 ten behoeve van het opstellen van rapportage door [instantie] .
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 5.547,35 (zegge: vijfduizend vijfhonderdzevenenveertig euro en vijfendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 mei 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
ten aanzien van feit 3
Verklaart [benadeelde partij 2] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mr. W.M.C. van den Berg en mr. A. Briejer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2023.
[...]
.