ECLI:NL:RBAMS:2023:1714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
24 maart 2023
Zaaknummer
13/034885-22 (zaak A), 13/334900-22 (zaak B) en 13/244296-22 (zaak C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor diefstal en heling van gestolen goederen, met gebruik van valse sleutels en oplichting van oudere slachtoffers

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal en heling. De man werd veroordeeld tot 120 uur taakstraf, waarvan 40 uur voorwaardelijk, omdat hij in oktober 2021 in Amstelveen en Amsterdam samen met een ander oudere slachtoffers had opgelicht en geld had gestolen met gestolen pinpassen. De rechtbank behandelde drie zaken, aangeduid als zaak A, B en C, waarbij de verdachte in zaak A en B werd vrijgesproken van oplichting, maar wel schuldig werd bevonden aan diefstal door middel van een valse sleutel. In zaak C werd de verdachte schuldig bevonden aan heling van een bankpas die van een slachtoffer was gestolen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door gebruik te maken van de gestolen pinpassen, willens en wetens de kans had aanvaard dat deze afkomstig waren van een misdrijf. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden, en legde een taakstraf op in plaats van een gevangenisstraf. De benadeelde partij, [slachtoffer 2], kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 464,22 voor materiële schade, terwijl de vordering voor immateriële schade werd afgewezen. De rechtbank benadrukte het gebrek aan respect van de verdachte voor andermans eigendommen en zijn financiële gewin ten koste van oudere slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.034885.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/034885-22 (zaak A), 13/334900-22 (zaak B) en 13/244296-22 (zaak C)
Datum uitspraak: 23 maart 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2023.
De rechtbank heeft de drie zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.D. de Fluiter, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Zaak A:
Feit 1: oplichting, in vereniging, van [slachtoffer 1] in de periode van 2 oktober 2021 tot en met 3 oktober 2021 te Amstelveen;
Feit 2: diefstal, in vereniging, van geldbedragen van [slachtoffer 1] , door middel van een valse sleutel in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 5 oktober 2021 in Amsterdam en/of Amstelveen, dan wel heling van een pinpas.
Zaak B:
Feit 1: oplichting, in vereniging, van [slachtoffer 2] in de periode van 8 november 2021 tot en met 10 november 2021 te Amsterdam;
Feit 2: diefstal, in vereniging, van geldbedragen van [slachtoffer 2] door middel van een valse sleutel op 10 november 2021 te Amsterdam, dan wel heling van een pinpas.
Zaak C:
heling van een vijf bankpassen, twee scanners, een e.dentifier2 en een crosscall telefoon in de periode van 10 september 2022 tot en met 24 september 2022 in Amsterdam en/of Diemen dan wel verduistering van deze goederen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Het gaat in zaken A en B om oplichtingen door middel van een zogenoemde babbeltruc, waarna geldbedragen zijn opgenomen van de rekeningen van de aangeefsters met behulp van de door oplichting verkregen bankpassen en pincodes. Daarnaast wordt verdachte in zaak C van heling van verschillende goederen, waaronder bankpassen, verdacht.
3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Volgens de officier van justitie kunnen alle aan verdachte ten laste gelegde feiten worden bewezen. Ten aanzien van zaak C heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat enkel de heling van de bankpas van [slachtoffer 3] kan worden bewezen, waardoor verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de heling van de van de overige genoemde goederen. Daarvan kan niet worden vastgesteld dat deze van een misdrijf afkomstig zijn.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat – bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de zaken A en B onder 1 ten laste gelegde oplichtingen. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor deze feiten. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij aangeefsters aan de deur is geweest.
De raadsman heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de in zaken A en B onder 2 ten laste gelegde diefstal met valse sleutel, omdat het opzet daarop ontbreekt. Op basis van het dossier kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat de pinpassen gestolen waren. Mocht de rechtbank desondanks tot een bewezenverklaring van diefstal met een valse sleutel komen, dan is daarvan uitsluitend sprake voor zover dit het gebruik van de pinpassen door verdachte zelf betreft, derhalve alleen in de Christian Louboutin winkel (zaak A) en Scooter City (zaak B).
Verder heeft de raadsman aangevoerd dat in zaak C uit geen enkel bewijsmiddel volgt dat verdachte wist of had moeten weten dat de genoemde goederen van diefstal afkomstig waren en bovendien wenste verdachte deze goederen aan de rechtmatige eigenaren te retourneren. Daarom kan de heling niet worden bewezen en moet verdachte daarvan worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A en B
Diefstal door middel van een valse sleutel (feit 2)
Zaak A- diefstal [slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in de periode 3 oktober tot en met 5 oktober 2021 tezamen en in vereniging met een ander heeft gepind met de pinpas van [slachtoffer 1] .
Op donderdag 14 oktober 2021 deed mevrouw [slachtoffer 1] aangifte ter zake fraude met betaalproducten. Aangeefster verklaarde dat zij op 2 oktober 2021 werd gebeld door iemand die zei van de GGD te zijn en langs zou komen met een coronatestpakket. Op zondag 3 oktober 2021 werd er bij aangeefster aangebeld. Aangeefster zag twee jongens voor de deur met een pakketje. Deze jongens zeiden van de GGD te zijn en dat er een bedrag van € 1,50 gepind moest worden. Aangeefster heeft de pinpas aan een van de jongens gegeven en haar pincode op een apparaat ingetoetst. Op maandag 4 oktober 2021 werd aangeefster door haar zoon geïnformeerd dat er veel geldbedragen van haar rekening waren afgeschreven. In totaal gaat het om een geldbedrag van € 3.555,54.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met een ander met de pinpas van [slachtoffer 1] te hebben gepind en dat dit mogelijk tezamen het totaalbedrag van € 3.555,54 betreft . Verdachte betwist evenwel dat hij ten tijde van het pinnen wist dat deze pinpas was gestolen. Verdachte heeft verklaard dat hij werd gebeld door een goede vriend van hem, [naam goede vriend] , met de vraag of hij mee ging winkelen. Vervolgens heeft [naam goede vriend] tegen verdachte gezegd dat hij een pinpas had en dat zij gewoon konden gaan winkelen, aldus verdachte. Niet gebleken is dat verdachte vragen heeft gesteld aan [naam goede vriend] over de herkomst van de pinpas en/of het geld dat [naam goede vriend] op deze opmerkelijke wijze ter beschikking stelde voor de aanschaf van verschillende luxueuze goederen.
Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij [naam goede vriend] al jaren kende, dat hij in de veronderstelling verkeerde dat [naam goede vriend] - die ruim drie-en-een-half jaar jonger is dan verdachte en destijds 15 jaar was - een goed eigen inkomen had en dat hij om die redenen geen vraagtekens stelde bij deze gang van zaken. Vervolgens heeft hij samen met [naam goede vriend] goederen met deze pinpas aangeschaft, waaronder schoenen van Christian Louboutin, luxueuze herengeuren, een trui van Daily Paper, verschillende kledingstukken van Stone Island en twee FIFA-videospellen. Door onder deze omstandigheden en op deze wijze gebruik te maken van de door zijn vriend aan hem verstrekte pinpas, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de pinpas afkomstig was van enig misdrijf. Verdachte heeft de pinpas zelf in handen gehad en hiermee een betaling verricht. Verdachte had op dat moment kunnen en moeten zien dat de naam op de pinpas niet de naam van zijn vriend betrof. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de verklaring van verdachte, mede gezien de leeftijd van [naam goede vriend] en de door hen gedane uitgaven, ongeloofwaardig is. Daarmee kan de ten laste gelegde diefstal in vereniging door middel van een valse sleutel, via de bandbreedte van het voorwaardelijke opzet, wettig en overtuigend worden bewezen.
Zaak B- diefstal [slachtoffer 2]
De rechtbank acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 november 2021tezamen en in vereniging met een ander heeft gepind met de pinpas van [slachtoffer 2] .
Op donderdag 18 november 2021 deed [slachtoffer 2] , aangifte ter zake fraude met betaal-producten. Aangeefster verklaarde dat zij op maandag 8 november 2021 werd gebeld. De man aan de telefoon stelde zich voor als een medewerker van de GGD. Hij vertelde aangeefster dat er op de school nabij haar woning veel COVID gevallen waren geconstateerd en ze haar daarom een pakket beschermingsmiddelen wilden aanbieden. Op woensdag 10 november 2021 werd er bij aangeefster aangebeld. Aangeefster zag een jongen voor de deur staan met een pakketje. Deze jongen zei van de GGD te zijn en dat er een bedrag van € 2,- gepind moest worden. Aangeefster heeft haar pincode op een apparaat ingetoetst. Kort daarna kwam aangeefster er achter dat haar pinpas omgewisseld was voor een andere pinpas en dat er verschillende transacties waren gedaan met haar pinpas. In totaal gaat het om een bedrag van € 1.710,22.
Verdachte heeft erkend samen met een ander voor een bedrag van € 464,22 met de pinpas van [slachtoffer 2] bij Scooter City te hebben gepind. Verdachte betwist evenwel dat hij wist dat deze pinpas was gestolen. Daarnaast betwist verdachte betrokken te zijn geweest bij de opnames met de pinpas van [slachtoffer 2] van de overige bedragen. Ook in dit geval zou verdachte door [naam goede vriend] zijn gebeld ditmaal met de vraag of hij mee ging lunchen. Verdachte had toen een kapotte helm. [naam goede vriend] vroeg of hij een helm nodig had en zei dat hij ook wel een helm voor hem kon halen. Vervolgens hebben verdachte en [naam goede vriend] een helm voor verdachte gekocht. Verdachte heeft daarbij de pinpas op naam van [slachtoffer 2] ende bijbehorende pincode van [naam goede vriend] ontvangen. Vervolgens heeft verdachte met deze pinpas gepind. Net als de rechtbank ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft overwogen, had verdachte ook in dit geval redelijkerwijs moeten vermoeden dat de pinpas van een misdrijf afkomstig was. Verdachte had kunnen en moeten zien dat de naam op de pinpas wederom niet de naam van zijn vriend was. Bovendien kon verdachte weten dat het ditmaal een andere pincode betrof. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander op 10 november 2021 een bedrag van € 464,22 wederrechtelijk heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte op 10 november 2021 betrokken is geweest bij de overige pinbetalingen gedaan met de pinpas van aangeefster. Deze beschuldiging vindt onvoldoende steun in de bewijsmiddelen, omdat verdachte heeft ontkend er bij de overige pinbetalingen bij te zijn geweest en evenmin op de camerabeelden is gezien. Verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Vrijspraak oplichting (feit 1)
Zaak A- oplichting [slachtoffer 1]
Op grond van bovenstaande staat vast dat verdachte samen met een ander [slachtoffer 1] heeft bestolen voor een bedrag van € 3.555,54 door met haar pinpas te pinnen. De vraag is of uit het dossier nog andere feiten en omstandigheden volgen die maken dat hij (als medepleger) van de oplichting moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat de rol van verdachte verder ging dan voornoemde diefstal met valse sleutel. Het door [slachtoffer 1] in haar aangifte opgegeven signalement van de dader wijkt in significante mate af van het uiterlijk van verdachte. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte één van de twee mannen is geweest die aan de deur bij aangeefster is geweest Het enkele feit dat verdachte binnen het tijdsbestek van ongeveer een uur pinbetalingen heeft verricht met de pinpas van [slachtoffer 1] in de buurt van waar zij is opgelicht, is daartoe onvoldoende.
Zaak B – oplichting [slachtoffer 2]
De rechtbank acht evenmin bewezen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 2] heeft opgelicht. Er zijn onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden waarmee kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die aangeefsters heeft opgelicht. Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat er op 10 november 2021 een jongeman bij haar aan de deur heeft gestaan. Niet kan worden vastgesteld dat dit verdachte was. Het enkele feit dat verdachte binnen het tijdsbestek van ongeveer een uur pinbetalingen heeft verricht met de pinpas van [slachtoffer 2] in de buurt van waar zij is opgelicht, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank zal verdachte in zaken A en B daarom vrijspreken van feit 1.
Zaak C
Op 24 september 2022 is verdachte aangehouden na een achtervolging door de politie, waarbij verdachte (onder meer) verschillende stoptekens van de politie heeft genegeerd. Bij de aanhouding zijn in de buddyseat van de scooter van verdachte verschillende goederen aangetroffen, waaronder vijf bankpassen (op naam van vijf verschillende – voor verdachte onbekende – mensen), twee scanners, een e.dentifier2 en een croscall telefoon. Verdachte wordt van heling van deze goederen verdacht.
Om vast te kunnen stellen dat sprake is van heling dient te worden vastgesteld of de goederen van een misdrijf afkomstig zijn en zo ja, of verdachte op het moment van het verwerven/voorhanden krijgen van deze goederen wist en/of redelijkerwijs moest vermoeden dat het goederen betroffen die van een misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bankpas van [slachtoffer 3] dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde heling en overweegt daartoe het volgende. Uit het dossier volgt dat [slachtoffer 3] aangifte heeft gedaan van diefstal, waarbij onder meer haar pinpas is weggenomen. Bij een doorzoeking van de buddyseat van de scooter van verdachte is deze pinpas – samen met de andere goederen – aangetroffen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij al deze goederen in een geurzakje heeft gevonden onder een bankje in een park. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de samenstelling van deze goederen, verdachte op zijn minst redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het hier ging om de buit van een diefstal. De verklaring van verdachte dat hij voornemens was de pinpas aan de rechtmatige eigenaar te retourneren acht de rechtbank – mede bezien in het licht van de overige verdenking(en) waarvoor hij in een schorsing van de voorlopige hechtenis liep en de wijze waarop verdachte is aangehouden – ongeloofwaardig. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schuldheling door het betreffend goed te verwerven en voorhanden te hebben.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de overige goederen dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat deze goederen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat:
Zaak A:
2. primair:
hij in de periode van 3 oktober 2021 tot en met 5 oktober 2021 te Amstelveen en te Amsterdam telkens tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen van in totaal 3.555,54 euro, die geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door die geldbedragen telkens met een weggenomen pinpas te pinnen.
Zaak B:
2. primair:
hij op 10 november 2021 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een geldbedrag (van in totaal € 464,22) dat geheel aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door het geldbedrag met een weggenomen pinpas te pinnen.
Zaak C:
primair:
hij op 14 september 2021 te Amsterdam een SNS bankpas (op naam van [slachtoffer 3] ) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier is gevorderd omdat minder feiten kunnen worden bewezen dan door de officier gesteld. Verder heeft de raadsman verzocht, als stok achter de deur, een groter deel van de op te leggen straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan diefstallen waarvan flink oudere mensen het slachtoffer zijn geworden. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Ook heeft verdachte hiermee blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor andermans eigendommen en enkel gehandeld voor zijn eigen financiële gewin. Hoewel verdachte op de zitting heeft toegegeven dom en naïef te zijn geweest, heeft hij geen verantwoordelijkheid genomen voor wat hij heeft gedaan. Hij heeft de schuld met name buiten zichzelf gelegd. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een bankpas.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 9 februari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 15 december 2022, opgemaakt door reclasseringswerker J. Boonk. Hieruit volgt dat verdachte geen problemen ervaart op praktische leefgebieden en psychosociaal functioneren. Verdachte zit in het zesde jaar van het vwo. Naast zijn school heeft hij verschillende bijbaantjes.De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu verdachte blijkens het wegingskader over voldoende handelingsvaardigheden beschikt, hij geacht wordt de risico's van zijn handelen in te kunnen schatten en zijn eigen gedrag te kunnen organiseren.
Voor wat betreft het oordeel over een passende strafmodaliteit neemt de rechtbank de aard van de feiten en de concrete omstandigheden van het geval in aanmerking, evenals de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Deze factoren leiden tot het oordeel dat een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf geen passende strafvorm is en dat oplegging van een hoge taakstraf meer gepast is. Daarbij speelt met name een rol dat verdachte jong is, negentien jaar ten tijde van het plegen van het eerste feit. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte zijn leven snel en goed op de rit krijgt. Volgens het voornoemde reclasseringsrapport doet verdachte zijn best zijn leven te structureren en zit hij in het examenjaar van zijn school, zodat onderbreking daarvan door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf ongewenst is.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en de omstandigheid dat de rechtbank minder feiten bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie geëist, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting aanzienlijk af te wijken van wat door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank vindt een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.

9.Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.210,22. Dit bedrag bestaat uit € 1.710,22 materiële schade vanwege de gepinde bedragen en € 500,00 immateriële schade.
De materiële schade komt op basis van het hiervoor bewezenverklaarde voor een bedrag van in totaal € 464,22 voor vergoeding in aanmerking, omdat vaststaat dat verdachte voor dat bedrag met de pinpas van de benadeelde partij heeft gepind. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 464,22 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 november 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in gevorderde immateriële schade van € 500,00. Ter nadere onderbouwing heeft de benadeelde partij mondeling ter zitting verklaard dat zij erg geschrokken is van het voorval. . Zij is sindsdien erg onzeker, wantrouwend en angstig, heeft moeite met slapen en last van gevoelens van schuld, woede en somberheid. Hoewel de rechtbank het aannemelijk acht dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden doordat zij op 10 november 2021 is opgelicht, is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende vast komen te staan dat deze immateriële schade eveneens het gevolg is geweest van de daarop volgende diefstal door middel van het pinnen. Nu verdachte is vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde oplichting, kan daarmee niet worden vastgesteld dat de door de benadeelde partij geleden immateriële het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan ver dachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 464,22 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 9 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in
zaak A en Bonder feit 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in
zaak A en Bonder feit 2 primair en het in
zaak Cprimair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
in zaak A en B:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
in zaak C:
schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig)uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot 40 (veertig) uren, van deze taakstrafnietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Beveelt dat, als verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van € 464,22 (vierhonderdvierenzestig euro en tweeëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 november 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer 2].
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot materiële schade en immateriële schade niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 464,22 (vierhonderdvierenzestig euro en tweeëntwintig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 9 (negen) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en C.M. Mellema rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 maart 2023.