ECLI:NL:RBAMS:2023:1698

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
13/007230-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraffen in Polen

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Przemyślu in Polen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die wordt verdacht van het niet naleven van opgelegde vrijheidsstraffen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 maart 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, de zaak vertegenwoordigde en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten tijde van de feiten minderjarig was en dat er vragen waren over zijn verdedigingsrechten. De raadsman voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de processen die tot de vonnissen hebben geleid. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks de minderjarigheid, de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedures en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten was.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij de relevante wetsbepalingen, waaronder artikel 416 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW, in acht heeft genomen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/007230-23
RK nummer: 23/139
Datum uitspraak: 21 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 januari 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 januari 2020 door de
Sąd Okręgowy w Przemyślu (Regional Court of Przemyśl),Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 maart 2023. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:

1. enforceable judgment of the District Court of Przemyśl of 5 December 2012, reference file number: II K 1632/12, enforceable as on 13 December 2012;

2. enforceable judgment of the District Court of Przemyśl of 21 August 2014, reference file number: II K 511/14, enforceable as on 29 August 2014.

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van één jaar (II K 1632/12) en vier jaar (II K 511/14), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog vier maanden en 26 dagen (II K 1632/12) en vier jaar (II K 511/14). De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering voor vonnis 1 moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon ten tijde van het delict minderjarig was en niet is bijgestaan door een advocaat. Dat is in strijd met Richtlijn 2016/800 en artikel 6 EVRM, waaruit verplichte rechtsbijstand volgt voor minderjarigen. Ook het verplicht ondertekenen van documenten door minderjarigen zonder toezicht van ouders of een voogd, zoals een adresinstructie, is hiermee in strijd. Daarom moet de ondertekening van de adresinstructie buiten beschouwing worden gelaten. Los van de minderjarigheid blijkt niet wanneer de oproep is verzonden en of die door de voogd van de opgeëiste persoon in ontvangst is genomen. Daarover zouden nadere vragen moeten worden gesteld en misschien kan dan ook een vraag worden gesteld over de gang van zaken bij de oproep in de zaak van het tweede vonnis.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat kan worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond omdat de opgeëiste persoon niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van twee vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de processen die tot die beslissingen hebben geleid, en die - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van
2 februari 2023 volgt dat de opgeëiste persoon in de zaak van het vonnis met nummer II K 1632/12 tijdens de verhoren op 9 oktober en 19 oktober 2012 een adres heeft opgegeven. Hij is bij die gelegenheden gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, te weten dat betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig is en dat de procedure in zijn afwezigheid kan worden gevoerd. Deze instructie heeft hij op 9 oktober 2012 ondertekend, waarbij hij ook een kopie van de tenlastelegging heeft gekregen. De oproep voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
In de zaak van het vonnis met nummer II K 511/14 heeft de opgeëiste persoon ook een adres opgegeven dat gedurende het vooronderzoek niet is gewijzigd. Hij is ook hier gewezen op de verplichting om iedere adreswijziging door te geven en op de gevolgen indien hij dit niet zou doen, te weten dat betekening van de dagvaarding aan het laatst bekende adres rechtsgeldig is en dat de procedure in zijn afwezigheid kan worden gevoerd. Deze instructie heeft hij op 2 oktober 2013 ondertekend. De oproep voor de zitting is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering voor beide vonnissen geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De opgeëiste persoon was klaarblijkelijk op de hoogte van de strafprocessen en, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat de opgeëiste persoon ten tijde van het delict in het eerste vonnis minderjarig was doet hier niet aan af. De rechtbank is namelijk niet gebleken van omstandigheden die ertoe leiden dat de opgeëiste persoon niet op gelijke wijze als een volwassene aan de adresinstructie zou moeten worden gehouden. Het verweer wordt verworpen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om nadere vragen te stellen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten onder het vonnis met nummer
II K 511/14 aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit onder het vonnis met nummer II K 1632/12 niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
opzetheling.

5.Gelijkstelling

De raadsman heeft op de zitting stukken overgelegd en aangevoerd dat deze dienen om een begin te maken met het onderbouwen van het gelijkstellingsverweer. De raadsman verzoekt om aanhouding om het gelijkstellingsverweer met inkomensverklaringen van de Belastingdienst nader te onderbouwen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de stukken te laat zijn ingediend en dus buiten beschouwing moeten worden gelaten. Subsidiair kan een beroep op gelijkstelling niet slagen.
De rechtbank overweegt dat een beroep op gelijkstelling niet kan slagen. Ook al zouden de inkomensverklaringen worden afgewacht, dan nog heeft de opgeëiste persoon daarmee onvoldoende aangetoond dat hij een ononderbroken rechtmatig verblijf van vijf jaar in Nederland heeft gehad, omdat stukken over zijn verblijfadressen in Nederland ontbreken.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 416 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Przemyślu (Regional Court of Przemyśl),Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 maart 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.