Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 4 mei 2020. De opgeëiste persoon, geboren in 1986 in Polen, had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 15 december 2022 en 7 maart 2023, waarbij de officier van justitie steeds aanwezig was, maar de opgeëiste persoon niet. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.
De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat hij de Poolse nationaliteit had. In het EAB werd melding gemaakt van een eerdere veroordeling door de District Court in Bydgoszcz, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van zes maanden had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat voldaan was aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden waren.
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon had aangevoerd dat hij gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, omdat hij meer dan 50% van de bijstandsnorm had verdiend en sinds 2018 in Nederland stond ingeschreven. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de overgelegde stukken te laat waren ingediend en niet als objectieve gegevens konden worden aangemerkt. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen waren voor de overlevering.