ECLI:NL:RBAMS:2023:1689

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
AMS 22/298
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een glastuinbouwbedrijf en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van [eiseres] tegen de omgevingsvergunning die is verleend aan [derde partij] voor de bouw van een nieuw glastuinbouwbedrijf en het verbreden van een in- en uitrit op de locatie [adres 1] in [vestigingsplaats]. Het college van burgemeester en wethouders heeft de omgevingsvergunning verleend met een besluit op bezwaar van 30 november 2021. De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 behandeld, maar de uitspraak is pas op 20 maart 2023 gedaan.

De rechtbank oordeelt dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. De locatie valt onder het bestemmingsplan [bestemmingsplan], dat de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw heeft. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het beoogde bouwwerk overeenkomstig de bestemming zal worden gebruikt. [eiseres] heeft aangevoerd dat het gebouw niet geschikt is voor glastuinbouw, maar de rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft aangetoond dat de constructie voldoet aan de eisen en dat het gebouw kan worden gebruikt voor glastuinbouw.

De rechtbank concludeert dat het beroep van [eiseres] ongegrond is, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van de proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 20 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/298

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres]( [eiseres] ), uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: B.P.M. Kolk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats](het college)
(gemachtigde: mr. K. Bounaanaa).
Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen:
[derde partij]uit Aalsmeer ( [derde partij] )
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Zwinkels).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiseres] tegen de aan [derde partij] verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw glastuinbouwbedrijf en het verbreden van een in- en uitrit op de locatie [adres 1] in [vestigingsplaats] .
Het college heeft de omgevingsvergunning met een besluit op bezwaar van 30 november 2021 verleend aan [derde partij] (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2022 op zitting behandeld, gelijktijdig met het beroep in de zaak AMS 22/96. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van [eiseres] , [de persoon 1] , de gemachtigde van het college, de gemachtigde van [derde partij] en [de persoon 2] .
Bij sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en heeft partijen bericht zes weken later uitspraak te doen. Omdat de rechtbank ook die termijn niet heeft gehaald, heeft de rechtbank partijen bericht op 20 maart 2023 uitspraak te doen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1. [derde partij] heeft op 22 oktober 2020 bij het college een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een nieuw agrarisch verwerkingsbedrijf en het veranderen van de bestaande in- en uitrit op de locatie [adres 1] in [vestigingsplaats] (de locatie). Op een later tijdstip heeft [derde partij] een nieuwe aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf en het verbreden van de bestaande in- en uitrit op de locatie. Deze nieuwe aanvraag is op 2 juni 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
2. Met een besluit van 20 juli 2021 heeft het college omgevingsvergunning geweigerd voor het bouwen van een gebouw voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf op de locatie, omdat niet aannemelijk was dat het beoogde project voldeed aan de constructieve veiligheid, zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012. [derde partij] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
3. Tijdens de bezwaarprocedure heeft [derde partij] aanvullende constructieve gegevens overgelegd. Verder heeft [derde partij] op 11 november 2021 haar aanvraag gewijzigd voor wat betreft de materialisatie van het gebouw in verband met de vereiste lichtdoorlatendheid.
4. Met het bestreden besluit heeft het college alsnog een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een gebouw voor de uitoefening van een glastuinbouwbedrijf en het verbreden van de bestaande in- en uitrit op de locatie.

Ontvankelijkheid van het beroep

5. De beroepstermijn ving aan op 1 december 2021, de dag nadat het bestreden besluit is verzonden naar [derde partij] . De beroepstermijn bedraagt zes weken en eindigde op 11 januari 2022. Het beroepschrift is pas op 17 januari 2022 en dus na afloop van de beroepstermijn bij de rechtbank binnengekomen. [eiseres] heeft het beroepschrift echter niet ingediend bij de rechtbank, maar bij de gemeente [vestigingsplaats] . De gemeente heeft het beroepschrift vervolgens doorgezonden naar de rechtbank. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat in zo’n geval moet worden uitgegaan van de datum waarop het beroepschrift bij de gemeente is binnengekomen, behalve als sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [1] De gemeente heeft de rechtbank meegedeeld dat het beroepschrift op 7 januari 2022 bij hem is binnengekomen. Dit betekent dat het beroep in beginsel tijdig is ingediend.
6. [derde partij] stelt zich op het standpunt dat het beroep van [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. [derde partij] wijst er in dit verband op dat in de publicatie in het Gemeenteblad duidelijk is aangegeven dat beroep kon worden ingesteld tegen het besluit van 30 november 2021, waarbij wordt verwezen naar een webpagina van de gemeente waarop duidelijk is vermeld dat een beroepschrift moest worden ingediend bij de rechtbank. Volgens [derde partij] was de publicatie daarmee voorzien van een juiste rechtsmiddelenclausule.
7. De rechtbank volgt het betoog van [derde partij] niet. Van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht is volgens de wetsgeschiedenis van artikel 6:15 van de Awb sprake als de indiener bij herhaling willens en wetens een beroepschrift bij het verkeerde orgaan indient. [2] Dat is hier niet aan de orde. De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] het beroepschrift bij vergissing bij de gemeente heeft ingediend. Voor die situatie is de doorzendplicht in artikel 6:15 van de Awb nu juist bedoeld. Het beroep van [eiseres] is dus ontvankelijk.

Inhoudelijke beoordeling van het beroep

8. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. Op de locatie geldt het bestemmingsplan [bestemmingsplan] . Op grond van de plankaart behorende bij het bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming Agrarisch-Glastuinbouw. Uit de planregels volgt dat hier gebouwen zijn toegestaan ten behoeve van de uitoefening van het tuinbouwbedrijf, uitgezonderd bedrijfswoningen. De aanvraag van [derde partij] betreft een kas voor de uitoefening van glastuinbouw. Het bouwplan is dus niet strijd met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het college in beginsel gehouden was om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. [3]
10. [eiseres] is gevestigd op de [adres 2] , in de nabijheid van de locatie. [eiseres] voert aan dat de omgevingsvergunning weliswaar is verleend voor de bouw van een kas voor glastuinbouw, maar dat het in werkelijkheid gaat om een bedrijfsruimte zonder kas, waar geen bloemen, planten of groenten geteeld gaan worden. Volgens [eiseres] zal de bedrijfshal worden gebruikt voor de uitoefening van een agrarisch verwerkingsbedrijf. [eiseres] wijst er in dit verband op dat het gebouw geen wateropslag heeft, terwijl een glastuinbouwbedrijf over een wateropslag moet beschikken, en dat de kas onvoldoende licht doorlaat voor het kweken van planten, bloemen of groente. Verder wijst [eiseres] er op dat de gebruikte constructie niet aan de nieuwste eisen van sneeuw- en windbelasting voor een kas voldoet en dat het daarom niet voor de hand ligt dat het bouwwerk wordt gebruikt als een kas voor glastuinbouw.
11. Het college stelt zich op het standpunt dat de lichtdoorlatendheid van de kas voldoende is om daarin gewassen te telen. Het gebouw voldoet aan de definitie van het begrip kas, omdat uit de bouwtekening blijkt dat het bouwwerk grotendeels zal worden voorzien van lichtdoorlatend materiaal. Het ontbreken van een waterbassin op de tekeningen is geen concrete aanwijzing dat geen glastuinbouwbedrijf zal worden gerealiseerd. Een glastuinbouwbedrijf kan immers verschillende waterbronnen als gietwater gebruiken. Op het perceel is ook nog voldoende ruimte om een waterbassin of watersilo te plaatsen, aldus het college. Verder wijst het college er op dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de constructie van de kas voldoet aan de nieuwste eisen van wind- en sneeuwbelasting.
12. De rechtbank overweegt het volgende. Volgens vaste rechtspraak moet bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet alleen worden beoordeeld of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar moet ook worden beoordeeld of het bouwwerk met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming is als redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. [4]
13. De rechtbank ziet in hetgeen [eiseres] heeft aangevoerd geen reden om aan te nemen dat het bouwwerk niet zal worden gebruikt voor glastuinbouw. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat het ontbreken van een waterbassin niet wil zeggen dat het gebouw niet gebruikt kan worden voor glastuinbouw. Het college wijst er immers op dat een glastuinbouwbedrijf verschillende waterbronnen als gietwater kan gebruiken en dat op het perceel voldoende ruimte is om een waterbassin of watersilo te plaatsen. Verder heeft [derde partij] er in haar zienswijze op gewezen dat er voor kan worden gekozen om in de kas zelf watersilo's te plaatsen. Volgens [derde partij] is dat een gebruikelijke manier van het verzorgen van de verplichte wateropvang, terwijl dit ook nog minder ruimte kost dan een waterbassin. [eiseres] heeft dat niet gemotiveerd weersproken.
14. De rechtbank ziet verder geen grond voor het oordeel dat de kas onvoldoende licht doorlaat voor het kweken van planten, bloemen of groente. Een kas is volgens de planregels een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten. [5] [derde partij] heeft op de zitting een uitvergroting laten zien van de gegevens op een van de bijlagen bij de aanvraag, waarop is aangegeven dat het materiaal van de kas (polycarbonaat) gemiddeld voor 52% lichtdoorlatend is. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de wanden en het dak van het gebouw grotendeels bestaan uit lichtdoorlatend materiaal, zodat gelet op de definitie in de planregels sprake is van een kas. De rechtbank wijst er nog op dat [eiseres] ook geen deskundigenrapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat de kas onvoldoende licht doorlaat en daardoor niet geschikt is voor het kweken van planten, bloemen of groente.
15. De rechtbank ziet verder geen aanleiding te twijfelen aan het standpunt van het college dat de gebruikte constructie voldoet aan de nieuwste eisen van sneeuw- en windbelasting voor een kas. In het bestreden besluit staat dat de constructieve gegevens akkoord zijn bevonden door de constructeur. [eiseres] heeft geen rapport van een deskundige overgelegd waaruit blijkt dat de constructie van het gebouw niet voldoet aan de eisen van sneeuw- en windbelasting.
16. Gelet op het voorgaande heeft het college kunnen aannemen dat het beoogde bouwwerk overeenkomstig de bestemming zal worden gebruikt en met het oog daarop wordt gebouwd. Van strijd met het bestemmingsplan is daarom geen sprake.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiseres] geen gelijk krijgt. [eiseres] krijgt daarom het griffierecht niet terug en krijgt ook geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en
mr. C.A.E. Wijnker en mr. J.A.C.M. Nielen, leden, in aanwezigheid van mr. M.M. Mazurel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023.
griffier
voorzitter
De griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:15 van de Awb
2.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 1998/99, 26523, nr. 3, p. 5-6
3.Dit volgt uit artikel 10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2243.
5.Artikel 1.85 van de planregels