ECLI:NL:RBAMS:2023:167

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2023
Zaaknummer
13/712855
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake bewijsopdracht in civiele procedure over geldlening en betaling voor overname horecaonderneming

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is een tussenvonnis uitgesproken op 25 januari 2023 in de zaak tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over een geldlening van € 5.000 en een betaling van € 31.000 voor de overname van een horecaonderneming. [gedaagde] heeft zich contractueel verbonden om het bedrag van € 31.000 aan [eiser] te betalen, maar voert verweer dat hij bevrijdend heeft betaald aan [naam 1], de ex-partner van [eiser]. De rechtbank heeft in het tussenvonnis bepaald dat [gedaagde] zijn verweer moet concretiseren en dat bewijslevering aan de orde zal zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en dat zijn verweer onvoldoende concreet is. Daarom zal hij in het eindvonnis worden veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast is er een bewijsopdracht aan [eiser] gegeven met betrekking tot de gestelde lening van € 5.000. [eiser] moet bewijzen dat zij dit bedrag aan [gedaagde] heeft geleend, en zij kan dit doen door bewijsstukken over te leggen of getuigen te horen. De rechtbank heeft de verdere procedure bepaald, waarbij [eiser] de gelegenheid krijgt om bewijs te leveren en [gedaagde] in de gelegenheid wordt gesteld om tegenbewijs te leveren. De zaak zal op 22 februari 2023 weer op de rol komen voor uitlating door [eiser] over de wijze van bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/712855 / HA ZA 22-75
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D.M. Schouten-Hennen te Heerhugowaard,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Ruinerworld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 september 2022
- de akte van [eiser] .
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

overnamesom
2.1.
[gedaagde] heeft zich contractueel verbonden om € 31.000 aan [eiser] te betalen voor overname van een horecaonderneming. [gedaagde] voert verweer dat hij bevrijdend heeft betaald aan [naam 1] , de ex-partner van [eiser] . Het was de rechtbank niet duidelijk of [gedaagde] met dit verweer bedoelde dat [naam 1] en/of de boekhouder ( [naam 2] ) bevoegd was de betaling namens [eiser] te ontvangen, of dat [gedaagde] op redelijke gronden hiervan mocht uitgaan (zie artikel 6:34 BW). In het tussenvonnis heeft de rechtbank bepaald dat [gedaagde] zijn stellingen in een akte nader dient te concretiseren, waarna [eiser] hierop bij antwoordakte mag reageren. Daarna zou beoordeeld worden of bewijslevering op dit punt aan de orde is.
2.2.
De zaak is naar de rol van 12 oktober 2022 verwezen zodat [gedaagde] een akte kon nemen. Dat heeft [gedaagde] toen niet gedaan. Hij heeft wel een verzoek om uitstel gedaan, maar dat is afgewezen. [eiser] heeft daarna nog een akte ingediend.
2.3.
De rechtbank komt tot de volgende conclusie. [gedaagde] moest € 31.000 aan [eiser] betalen en heeft dat niet gedaan. Zijn verweer dat hij aan een ander bevrijdend heeft betaald is onvoldoende concreet geworden en wordt dan ook verworpen. Bewijslevering is dus niet aan de orde. Dat betekent dat [gedaagde] in het eindvonnis zal worden veroordeeld om € 31.000 aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf iedere overeengekomen vervaltermijn tot aan de datum van volledige voldoening.
lening
2.4.
In het tussenvonnis is al bepaald dat [eiser] na de aktewisseling een bewijsopdracht zal krijgen over de gestelde lening. [eiser] stelt dat zij € 5.000 aan [gedaagde] heeft geleend en dat haar zoon dit geldbedrag destijds aan [gedaagde] in contanten heeft overhandigd. Dit bedrag zou na de verbouwing van het restaurant aan haar moeten worden terugbetaald. [gedaagde] erkent dat hij € 5.000 heeft ontvangen, maar hij heeft dit bedrag ontvangen van [naam 1] en hoefde dit bedrag niet terug te betalen (aan [eiser] ).
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [eiser] de bewijslast van haar stellingen. Zij zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat zij € 5.000 aan [gedaagde] heeft geleend. [eiser] mag zelf bepalen hoe zij bewijs wil leveren. Dat kan bijvoorbeeld door het overleggen van bewijsstukken of door het horen van getuigen. Als zij van de mogelijkheid tot bewijslevering gebruik maakt, mag daarna [gedaagde] tegenbewijs leveren.
2.5.
Als [eiser] niet slaagt in haar bewijsopdracht dan zal dit deel van de vordering worden afgewezen. Als [eiser] wel slaagt, dan zal [gedaagde] in het eindvonnis worden veroordeeld om ook dit deel van de vordering te betalen aan [eiser] .
2.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat zij € 5.000 aan [gedaagde] heeft geleend,
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 22 februari 2023voor uitlating door [eiser] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
3.3.
bepaalt dat, als [eiser] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moet brengen,
3.4.
bepaalt dat, als [eiser]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
maarttot en met
juni 2023dan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van een nog aan te wijzen rechter van deze rechtbank, in het gerechtsgebouw te Amsterdam, Parnassusweg 280,
3.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.M.J.A. Crul en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.