Op 22 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de Internationale Rechtsulpkamer, een beslissing genomen op een vordering ex artikel 14, derde lid, van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering was ingediend door de officier van justitie op 10 juni 2022 en betreft een verzoek om toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan. Het verzoek is afkomstig van het Kantongerecht Duisburg-Ruhrort in Duitsland en betreft een overgeleverde persoon, geboren in 1988 in Duitsland, die de Duitse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de eisen van artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Na navraag bij de verzoekende autoriteit is er een proces-verbaal van 6 december 2022 ontvangen, waaruit blijkt dat de overgeleverde persoon tijdens een verhoor uitleg heeft gekregen over de juridische situatie. De rechtbank concludeert dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken, zoals vereist door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 oktober 2021.
Gezien de toereikendheid van de voorhanden zijnde stukken en de eerbiediging van de rechten van de verdediging, heeft de rechtbank besloten het verzoek toe te wijzen. De rechtbank verleent op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming voor de tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd voor de feiten zoals vermeld in het verzoek.