ECLI:NL:RBAMS:2023:1627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22-028744
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van geldbedrag in het kader van witwasonderzoek

Op 21 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een klager, die in het strafvorderlijk onderzoek betrokken was bij een inbeslagname van een geldbedrag van € 441.160,10. Dit bedrag was op 7 juli 2020 in beslag genomen bij de ABN AMRO Bank in het kader van een onderzoek naar valsheid in geschrift en witwassen. De klager, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. I.R. Rigter, verzocht om teruggave van het in beslag genomen geld, stellende dat het belang van strafvordering zich niet langer tegen teruggave verzet. De rechtbank heeft het klaagschrift behandeld in een openbare raadkamer op 7 maart 2023, waarbij de klager, zijn raadsman en de officier van justitie zijn gehoord.

De officier van justitie verzet zich tegen de teruggave, stellende dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het in beslag genomen geldbedrag later zal verbeurd verklaren. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het onderzoek naar de klager nog niet is afgerond en dat er sprake is van een grootschalig witwasonderzoek met internationale componenten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van strafvordering zich verzet tegen de teruggave van het geldbedrag, omdat het veiligstellen van de belangen waarvoor de inbeslagneming is gedaan, het voortduren van het beslag noodzakelijk maakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, met de overweging dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag en dat de voortzetting van het beslag niet disproportioneel is. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 22-028744
datum : 21 maart 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsman mr. I.R. Rigter:
[adres] ,
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 7 juli 2020 onder de derde-beslagene ABN-AMRO in het strafvorderlijk onderzoek tegen de klager een geldbedrag van € 441.160,10 in beslag is genomen.

Procedure

Het klaagschrift is op 12 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 7 maart 2023 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de klager, de raadsman, mr. I.R. Rigter, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 441.160,10.
Namens de klager is het volgende aangevoerd.
Primair verzet het belang van strafvordering zich niet langer tegen teruggave van het geldbedrag. Voortduring van het beslag is redelijkerwijs niet noodzakelijk voor het aan de dag brengen van de waarheid of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel, dan wel tot bewaring van het recht tot verhaal van een geldboete of een geldbedrag opgelegd ter ontneming van wederrechtelijk genoten voordeel. Voorts is het hoogst onwaarschijnlijk dat bovengenoemd geldbedrag verbeurd zal worden verklaard dan wel onttrokken zal worden aan het verkeer. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat voortduring van het beslag niet langer proportioneel is gelet op de duur daarvan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de klager. Het belang van strafvordering verzet zich op dit moment tegen teruggave van het beslag, aangezien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter - later oordelend - het in beslag genomen geldbedrag verbeurd zal verklaren.
Uit het door de ABN AMRO Bank verrichte onderzoek is gebleken dat gebruik is gemaakt van vervalste documenten, welke documenten enkel afkomstig kunnen zijn van de klager. Een vervalste afbeelding van de internetbankieromgeving van de klager moest als bewijs dienen dat een tweetal overboekingen was uitgevoerd, welke overboekingen echter nooit zijn uitgevoerd vanaf de rekening van de klager. Daarnaast heeft de klager op 17 februari 2020 ruim € 700.000,- ontvangen, waarbij gebruik is gemaakt van een vervalste brief van ABN AMRO Bank. De overboekingen die de klager daarna heeft uitgevoerd naar verschillende rekeningen werden vervolgens door verschillende banken geblokkeerd in verband met mogelijke fraude. In zijn verhoor, dat pas op 28 november 2022 heeft kunnen plaatsvinden, heeft de klager verklaard dat hij het bedrag van ruim € 700.000,- heeft ontvangen na de verkoop van aandelen van een op naam van de klager gesteld bedrijf aan een bedrijf genaamd [naam] . Echter, de klager kent het bedrijf waarvan hij het geldbedrag ontving niet. Tevens geeft hij in zijn verhoor aan dat hij de verkoop van die aandelen zou kunnen aantonen middels documenten. Na het verhoor is door raadsman van de klager één schriftelijk stuk overgelegd.
De politie heeft niet eerder dan sinds 28 november 2022 de gelegenheid gehad om de verklaring van de klager te verifiëren. Die verificatie en in het verlengde daarvan een nader onderzoek zijn thans nog niet gereed, zodat op dit moment nog niet duidelijk is dat het geld waarop beslag ligt niet van misdrijf afkomstig is.
In raadkamer heeft de officier van justitie toegelicht dat het gaat om een grootschalig witwasonderzoek waarbij meerdere landen zijn betrokken. In het belang van het onderzoek kan de officier van justitie niet expliciet zijn over de duur en voortgang, maar het onderzoek loopt nu nog. Afhankelijk van de resultaten zal het onderzoek korter of langer duren, maar de verwachting is dat het niet langer dan een half jaar in beslag zal nemen.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager -, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie
vatbaar is voor verbeurdverklaring.
De rechtbank dient in dit geval te beoordelen of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal uitspreken.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken.
Op 3 juli 2020 doet de ABN AMRO Bank aangifte van valsheid in geschrift en witwassen tegen de klager. Op 7 juli 2020 wordt het aanwezige tegoed van € 441.160,10 op de rekeningen van de klager in beslag genomen.
Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het in beslag genomen geldbedrag zal verbeurd verklaren. Immers, uit het strafdossier blijkt dat ten bewijze dat geldbedragen waren overgemaakt gebruik is gemaakt van vervalste betalingsbewijzen. Het betrof betalingsbewijzen van een betaalrekening bij de ABN AMRO Bank ten name van de klager. De ABN AMRO Bank stelt vast dat er op 17 februari 2020 op deze rekening een geldbedrag van ruim € 708.896,94 is ontvangen van een buitenlands bedrijf. Deze overboeking zou bestemd zijn voor een ander buitenlands bedrijf. Voor het realiseren van deze overboeking was gebruik gemaakt van een vervalste brief. Uit onderzoek van de ABN AMRO Bank bleek dat de herkomst van deze vervalste brief leidde naar de klager. Op basis van deze feiten ontstond tegen de klager de verdenking van valsheid in geschrift en witwassen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de voortzetting van het beslag thans nog niet disproportioneel is. Op 28 november 2022 is de klager door de politie op de verdenking gehoord. Naar aanleiding van de verklaring van de klager is het strafrechtelijk onderzoek voortgezet. De officier van justitie heeft toegelicht dat het onderzoek ook buitenlandse componenten omvat. Met een dergelijk witwasonderzoek is enige tijd gemoeid.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich thans verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mr. W.M.C. van den Berg en mr. E. van den Brink rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.