ECLI:NL:RBAMS:2023:1626

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
22-028618
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing van de rechter-commissaris betreffende de toewijzing vordering ex artikel 551a Sv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 1 december 2022, die een vordering ex artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft toegewezen. De vordering was gericht op het verkrijgen van een machtiging voor het verwijderen van personen en voorwerpen uit een woning, in dit geval een pand in Amsterdam dat in renovatie was. De appellant, geboren in 2002, heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend. De rechtbank heeft op 7 maart 2023 het beroepsschrift behandeld in een besloten raadkamer, waarbij de appellant, haar raadsman mr. K.J. Zeegers, en de officier van justitie zijn gehoord. De verdediging stelt dat de rechter-commissaris onvoldoende kritisch heeft gekeken naar de stellingen van de eigenaar van het pand en dat er geen zelfstandig onderzoek is gedaan naar de belangen van de appellant. De officier van justitie betwist dit en stelt dat er geen verplichting is tot een dergelijk onderzoek. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende informatie is om een goede belangenafweging te maken en heropent het onderzoek in raadkamer. De rechtbank vraagt om nadere informatie over de renovatie van het pand en de veiligheidssituatie. De beslissing om het onderzoek te heropenen is genomen door de rechters op 21 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
raadkamernummer : 22-028618
datum : 21 maart 2023
heropeningsbeslissing van de meervoudige raadkamer op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 1 december 2022 betreffende de toewijzing van de vordering ex artikel 551a Wetboek van Strafvordering in de zaak tegen:

[appellant] ,

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van haar raadsman, mr. K.J. Zeegers,
[adres 1] ,
hierna te noemen: de appellant.

Feiten

Op 23 oktober 2022 heeft de eigenaar van het pand [adres 2] aangifte gedaan van huisvredebreuk. Het pand werd door de eigenaar gerenoveerd en verkeerde in casco staat. Bij vordering van 28 november 2022 heeft de officier van justitie de rechter-commissaris verzocht een machtiging voor een bevel tot verwijdering van personen en/of voorwerpen uit een woning, besloten lokaal of erf te verlenen (artikel 551a Sv).
De vordering heeft betrekking op het verwijderen door een opsporingsambtenaar van
personen en voorwerpen die wederrechtelijk vertoeven in/op een woning, besloten lokaal of
erf, te weten het pand aan de [adres 2] te Amsterdam
dat aaneengeschakeld is met pand [adres 3] (hierna gezamenlijk: het pand).
De rechter-commissaris heeft op 1 december 2022 de vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd overeenkomstig de vordering.

Procedure

Het beroepsschrift is op 15 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 7 maart 2023 het beroepsschrift in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de appellant, de raadsman, mr. K.J. Zeegers, en de officier van justitie in raadkamer gehoord.

Standpunt van de verdediging

Het beroep richt zich tegen de machtiging ex artikel 551a Sv van 1 december 2022.
Namens de appellant is aangevoerd dat de officier van justitie en daarna de rechter-commissaris onvoldoende kritisch de stellingen van de eigenaar van het pand hebben gevolgd, zonder dat daar zelfstandig onderzoek naar is gedaan. Bovendien heeft de rechter-commissaris in zijn beschikking niet gemotiveerd gereageerd op een groot aantal namens de appellant ingenomen uitdrukkelijk gemotiveerde standpunten die de geloofwaardigheid van de stellingen van de eigenaar betwisten over zowel de op handen zijnde werkzaamheden als de onveiligheid in het pand. Een juiste weging van de namens de appellant naar voren gebrachte stellingen had moeten leiden tot een afwijzing van de vordering. Daarnaast
dient deze schending van de responsieplicht uit artikel 359 lid 2 Sv ook op zichzelf te leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. Tot slot had ook de afwezigheid van zelfstandig onderzoek van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) te doen naar zowel de belangen van de appellant als naar de stellingen van de eigenaar, moeten leiden tot afwijzing van de vordering.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat er voor het OM geen enkele plicht is om een dergelijk onderzoek te doen. Het bevragen van betrokkenen zou slechts plaats kunnen vinden in een strafrechtelijk kader, met verhoor, en al wat daarbij komt kijken. Met inachtneming van de doelstelling en het behoedzaam omgaan met beperkte politiecapaciteit zal zo’n onderzoek niet gaan plaatsvinden. Daar waar het niet een taak is van het OM, staat het de appellant vrij om alles wat voor de appellant van belang acht is in te brengen om het oordeel van de rechter-commissaris te beïnvloeden.
Van de belangen van de betrokkenen is niets toetsbaars bekend, de belangenafweging tussen geclaimd huisrecht en belangen van een rechthebbende tot het pand moet alleen om die reden al negatief uitvallen voor de appellant.
Voorts is de officier van justitie van mening dat de beslissing van de rechter-commissaris ex tunc moet worden bezien. Artikel 551a Sv ziet er expliciet op dat er een op enig moment geconstateerde onrechtmatige toestand wordt hersteld. Een oordeel in hoger beroep over “wat zou het oordeel van de rechter-commissaris zijn geweest als er op dit moment door hem een beslissing zou moeten worden genomen”, zou betekenen dat niet de eerdere beslissing wordt getoetst maar dat er een gehele nieuwe beslissing wordt genomen. De rechter-commissaris heeft juist geconstateerd dat er een rechthebbende is met concrete belangen. Het aan de vordering ten grondslag liggende dossier toont aan wie de rechthebbende is, wat de bijzondere belangen van het pand, veiligheid, verzekeringsbelangen en plannen zijn met daarbij de voorzienbare geplande uitvoering.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de rechter-commissaris een zorgvuldig gewogen afweging heeft gemaakt. Het hoger beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

Beoordeling

De rechtbank moet – kort gezegd – beoordelen of de rechter-commissaris terecht de officier van justitie heeft gemachtigd tot ontruiming van het pand aan de [adres 2] te Amsterdam.
De strafbaarstelling van kraken en de in artikel 551a Sv opgenomen ontruimingsbevoegdheid heeft als doel bescherming van het recht van de eigenaar en bescherming van de openbare orde. De eigenaar van het pand aan de [adres 2] heeft tegen de appellant aangifte gedaan van huisvredebreuk. Niet bestreden is dat de apellant zich zonder toestemming van de eigenaar wederrechtelijk in het pand bevond. Tevens staat vast dat de appellant, gelet op het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), een huisrecht toe komt en dat ontruiming een ernstige inbreuk maakt op dit recht. De vraag dient te worden beantwoord of deze inbreuk in concreto voldoet aan de eisen van artikel 8 van het EVRM.
In het kader van artikel 551a Sv dient de rechter-commissaris te beoordelen of de door de wetgever gegeven voorrang aan het belang van de openbare orde en de rechten van de eigenaar van het pand in de concrete omstandigheden proportioneel is.
In die beoordeling is van belang dat de eigenaar van het pand voldoende concreet onderbouwt dat hij een spoedeisend belang heeft bij ontruiming. Daarnaast dient de rechter-commissaris te beoordelen of er uitzonderlijke omstandigheden zijn op grond waarvan het huisrecht van de kraker dient te prevaleren boven het kraakverbod (Hoge Raad 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9880).
De rechtbank is van oordeel dat in een procedure als de onderhavige van het OM verwacht mag worden, gelet op de onomkeerbare inbreuk die wordt gemaakt op het huisrecht van de kraker, dat het zelf voldoende informatie inwint over de juistheid van het door de eigenaar/aangever gestelde ter onderbouwing van de vordering. Dit onderzoek hoeft niet zozeer in een opsporingskader plaats te vinden.
De rechtbank acht zich thans op de volgende twee punten, betrekking hebbende op het gestelde spoedeisende belang van de eigenaar, onvoldoende geïnformeerd om tot een goede belangenafweging te komen en zou de volgende vragen beantwoord willen zien:
  • Welke concrete stappen zijn er gezet met betrekking tot het renovatie- en restauratietraject van het pand sinds de door de rechter-commissaris verstrekte machtiging tot ontruiming van 1 december 2022?
  • Wat is de reactie van de eigenaar/aangever met betrekking tot de bevindingen van de door de appellant ingeschakelde [persoon] en zijn conclusies met betrekking tot de veiligheid van het gebouw en de verblijfsfunctie voor een klein aantal mensen (zie pleitnotities mr. K.J. Zeegers, zoals overgelegd bij de hoorzitting vordering 551a Sv bij de rechter-commissaris van 22 september 2022, bijlage 7)?
De rechtbank zal hiertoe het onderzoek in raadkamer heropenen met de opdracht aan de officier van justitie het verzochte onderzoek te verrichten.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek in raadkamer dat op 7 maart 2023 is gesloten;
  • schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de rechtbank, in overleg met de officier van justitie, de raadsman en de appalant, op een zo kort mogelijke termijn een nieuwe zittingsdatum zal bepalen;
  • draagt de officier van justitie op nader onderzoek te verrichten zoals overwogen in deze beslissing;
  • beveelt de oproeping van de appellant en haar raadsman tegen het tijdstip waarop het onderzoek in raadkamer wordt hervat.
Deze beslissing is gegeven door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mr. W.M.C. van den Berg en mr. E. van den Brink rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken 21 maart 2023.