In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 1 december 2022, die een vordering ex artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft toegewezen. De vordering was gericht op het verkrijgen van een machtiging voor het verwijderen van personen en voorwerpen uit een woning, in dit geval een pand in Amsterdam dat in renovatie was. De appellant, geboren in 2002, heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend. De rechtbank heeft op 7 maart 2023 het beroepsschrift behandeld in een besloten raadkamer, waarbij de appellant, haar raadsman mr. K.J. Zeegers, en de officier van justitie zijn gehoord. De verdediging stelt dat de rechter-commissaris onvoldoende kritisch heeft gekeken naar de stellingen van de eigenaar van het pand en dat er geen zelfstandig onderzoek is gedaan naar de belangen van de appellant. De officier van justitie betwist dit en stelt dat er geen verplichting is tot een dergelijk onderzoek. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende informatie is om een goede belangenafweging te maken en heropent het onderzoek in raadkamer. De rechtbank vraagt om nadere informatie over de renovatie van het pand en de veiligheidssituatie. De beslissing om het onderzoek te heropenen is genomen door de rechters op 21 maart 2023.