ECLI:NL:RBAMS:2023:1565

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
13/299794-22 (Zaak A) en 13/286733-22 (Zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstallen en poging tot diefstal met braak met oplegging van voorwaardelijke ISD-maatregel

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1968 en momenteel gedetineerd. De zaak betreft twee diefstallen en een poging tot diefstal met braak. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld na een zitting op 10 februari 2023, waar de officier van justitie, mr. A.C. Lub, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.T. Brassé, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van diefstallen in Amsterdam op 12 en 16 november 2022, en van een poging tot diefstal met braak op 6 november 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstallen, ondanks het ontbreken van bewegende camerabeelden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten, en de rechtbank heeft een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor de duur van twee jaar, met bijzondere voorwaarden zoals verblijf in een instroomhuis van het Leger des Heils en meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [aangever 3], voor materiële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/299794-22 (Zaak A) en 13/286733-22 (Zaak B) (
ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 24 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd te: PI [plaats detentie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C. Lub en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.T. Brassé naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 10 februari 2023 als getuige-deskundige gehoord [reclasseringsmedewerker] (reclasseringsmedewerker van het Leger des Heils).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1: op 12 november 2022 een diefstal heeft gepleegd in Amsterdam;
Feit 2: op 16 november 2022 een diefstal heeft gepleegd in Amsterdam;
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1: op 6 november 2022 een diefstal met braak en/of verbreking heeft gepleegd in Amsterdam;
Feit 2, primair: op 6 november 2022 een poging heeft gedaan tot een diefstal met braak en/of verbreking in Amsterdam. Subsidiair is dit feit tenlastegelegd als een vernieling.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 in de zaak A en feit 1 en feit 2 primair in zaak B.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 in zaak A omdat de bewegende camerabeelden van de diefstal in de Jumbo niet in het dossier zitten, terwijl de aangever en de getuige hun waarneming ontlenen aan de camerabeelden. De beschrijving van de camerabeelden door twee medewerkers van de Jumbo en een verbalisant is onvoldoende. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte van zowel feit 1 als feit 2 moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. Verdachte kan zich de feiten niet meer herinneren en is pas op een later moment aangehouden. De melder heeft alleen een persoon aan een ruitje van een auto zien rommelen, maar niet gezien dat deze persoon ook het ruitje heeft ingetikt. Het is niet uit te sluiten dat de schade aan de auto al op een eerder moment was toegebracht. Verder is onduidelijk of de persoon die in de auto is gaan zitten ook daadwerkelijk spullen heeft weggenomen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.3.1
Beoordeling zaak A
Feit 1
Op 14 november 2022 constateerden twee medewerkers van de Jumbo, gevestigd op het adres de [adres 1] te Amsterdam, dat een schap waar normaal de luxe vleeswaren staan uitgestald, leeg was. De winkelmedewerkers besloten de camerabeelden te bekijken en zagen op de beelden dat op 12 november 2022 een man het schap met luxe vleeswaren leeghaalde en deze in zijn winkelmandje stopte. Vervolgens haalde de man de vleeswaren uit zijn winkelmandje en deed deze in zijn sporttas. Hierna liep hij de winkel uit zonder af te rekenen.
De persoon op deze beelden wordt door een verbalisant herkend als verdachte. Een andere verbalisant heeft verdachte herkend op basis van een still van de bewegende camerabeelden. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zichzelf ook herkent op deze still.
De rechtbank stelt vast dat er geen bewegende camerabeelden in het dossier zitten. Het beeldmateriaal is evenwel bekeken door een verbalisant en die heeft op ambtseed verklaard dat het beeldmateriaal laat zien dat een man een aantal goederen uit de koeling pakt en deze in zijn winkelmandje stopt en vervolgens in zijn sporttas stopt en zonder af te rekenen naar buiten loopt. De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor dit feit. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal waarbij hij meerdere vleeswaren heeft weggenomen. De rechtbank vindt op basis van het dossier echter niet bewezen dat er voor € 150,00 aan vleeswaren is weggenomen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging dan ook worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank vindt op grond van de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en de aangifte van [aangever 1] , bewezen dat verdachte op 16 november 2022 in Amsterdam een diefstal heeft gepleegd.
Omdat verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en de raadsvrouw ten aanzien van dit feit geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in een
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingelast. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
3.3.2
Beoordeling zaak B
Feit 1 en 2
Feiten en omstandigheden
Getuige [getuige] (hierna: getuige) zag op 6 november 2022 dat een man rondom de geparkeerde auto’s liep op het adres Amstel in Amsterdam. Zij zag vervolgens dat de man met een rode jas met zijn rug tegen de zijkant van een auto van het merk BMW ging staan. De getuige zag dat de man iets achter zijn rug hield en aan het rommelen was aan het raam van de BMW. De man ging vervolgens naar een andere auto, een Toyota, en ging met zijn rug tegen de zijkant van de auto staan en hield hierbij weer iets achter zijn rug. Vervolgens zag de getuige dat het raam aan de zijkant van de Toyota kapot was. Zij weet niet hoe de man het had gedaan, maar zag wel dat hij kracht zette. De man opende vervolgens de deur van de auto en ging in de bestuurdersstoel zitten. Na enige tijd stapte de man uit de auto, waarna hij op een racefiets met in zijn hand een rode plastic Dirk tas met witte letters wegfietste in de richting van de Prinsengracht.
Op 6 november 2022 om 07:55 uur kregen verbalisanten een melding om naar het adres Amstel te gaan. Verbalisanten troffen kort daarna op de Utrechtsedwarsstraat een man op een fiets aan met een opvallend rode jas en rode tas met in witte letters Dirk erop, die voldeed aan het door de melder doorgegeven signalement. De man werd om 8:00 uur aangehouden en blijkt later verdachte te zijn. Verbalisanten zagen dat verdachte bloed op zijn linkerhand had en tijdens de fouillering bleek dat verdachte een moersleutel, ruitentikker en combinatietang bij zich had. Een van de verbalisanten bracht vervolgens de fiets van verdachte naar de politiebus waar de getuige in gesprek was met een andere verbalisant. De getuige verklaarde dat zij de fiets herkende als de fiets waar verdachte op had gereden.
Uit de aangifte van [aangever 2] blijkt dat de raamomlijsting van zijn BMW vernield is. Uit de aangifte van [aangever 3] volgt dat haar autoruit vernield is en dat er een euromuntstuk uit de auto is weggenomen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op het korte tijdbestek tussen de melding en de aanhouding van verdachte vlakbij het adres de Amstel [perceelnummer] , het overeenkomende signalement en de aanwezigheid van bloed op zijn hand, het niet anders kan zijn dan dat het verdachte was die geprobeerd heeft om in de auto van [aangever 2] in te breken en de ruit van de auto van [aangever 3] heeft kapot gemaakt om daaruit geld weg te nemen. De rechtbank overweegt ten aanzien van de poging tot inbraak in de auto van [aangever 2] dat de handelingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht waren op het wegnemen van goederen zodat het opzet van verdachte daarop gericht moet zijn geweest. Verdachte stond namelijk met zijn rug tegen de zijkant van een auto en keek hierbij om zich heen. Ook hield hij iets achter zijn rug en was hij aan het rommelen aan het raam van de auto. Verder neemt de rechtbank mee dat verdachte kort na deze poging heeft ingebroken in de auto van [aangever 3] en daadwerkelijk een euromunt heeft weggenomen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van zaak A:
Feit 1:
op 12 november 2022 te Amsterdam, meerdere vleeswaren die aan Jumbo B.V. (locatie [adres 1] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2:
op 16 november 2022 te Amsterdam, meerdere vleeswaren en een blik drank, die aan Albert Heijn (locatie [adres 3] ), toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak B:
Feit 1:
op 6 november 2022 te Amsterdam, een euromunt, dat aan [aangever 3] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en dat weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 2:
op 6 november 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn gading, die aan [aangever 2] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, de raamomlijsting van een voertuig (BMW 540i Xdrive kenteken [kenteken] ) heeft beschadigd terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat voorwaardelijk aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke ISD-maatregel bij uitspraak dadelijk uitvoerbaar de verklaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Verdachte heeft nu een stabiele basis en een voorwaardelijke straf met het kader zoals geadviseerd door de reclassering, is nog niet eerder opgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ISD-maatregel voorwaardelijk moet worden opgelegd.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een diefstal met braak in een auto en een poging daartoe. Dit zijn vervelende feiten die schade en overlast veroorzaken voor de slachtoffers. Dit is verdachte aan te rekenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils van 6 februari 2023, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Uit het reclasseringsrapport volgt dat sprake is van een lange justitiële voorgeschiedenis. Er is sprake van een delictpatroon als het gaat om het plegen van vermogensdelicten die voortkomt uit een financieel motief en verslavingsproblematiek. Verdachte is bekend met psychische problematiek en gebruikt alcohol in combinatie met cocaïne. Hij heeft inmiddels meerdere trajecten doorlopen bij de reclassering, waaronder driemaal een ISD-maatregel. Geen van deze trajecten heeft geleid tot langdurige gedragsverandering of recidivevermindering. De kans op recidive wordt door de reclassering dan ook ingeschat als hoog. Verdachte woont sinds juli 2022 in een instroomhuis van het Leger des Heils waar hij terug kan komen als hij op korte termijn in vrijheid wordt gesteld. Vanuit daar wordt er gekeken naar een passende vervolgplek nu hij een indicatie voor de Wet Langdurige Zorg toegewezen heeft gekregen. Hij staat op dit moment op de wachtlijst voor een beschermde woonplek in Amsterdam. Een verschil met eerdere woontrajecten is dat het instroomhuis begeleiding aan verdachte kan bieden waardoor zijn medicatie en financiën na detentie op orde kunnen zijn. Bij verdachte lijkt er namelijk een patroon te zijn ontstaan dat wanneer dit niet tijdig op orde is, hij terugvalt in middelengebruik en delictgedrag. Nu deze twee factoren ondervangen lijken te kunnen worden, biedt dit voorzichtig enig perspectief op gedragsverandering en het vergroot de haalbaarheid van een dergelijk traject.
De reclassering heeft geadviseerd om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen nu is gebleken dat eerdere detenties geen afschrikwekkende werking hebben gehad op het delictgedrag van verdachte. Een voorwaardelijke ISD-maatregel kan als stevige stok achter de deur gelden. Bovendien kan verdachte dan terug naar het instroomhuis van het Leger des Heils waar nog mogelijkheden voor hem worden gezien. De reclassering adviseert bij een voorwaardelijke ISD-maatregel bijzondere voorwaarden op te leggen waaronder de voorwaarde dat verdachte moet verblijven in het instroomhuis van het Leger des Heils.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting [reclasseringsmedewerker] als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting de conclusies uit het voorgenoemde rapport bevestigd.
Voorwaarden voor het opleggen van een ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten in de zaken A en B aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 10 januari 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode 12 november 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank zal vervolgens moeten kijken of ook voldaan is aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Uit het strafblad blijkt dat verdachte alleen ten aanzien van de zaak A voldoet aan deze eisen. De verdachte voldoet dus voor de zaak A aan alle voorwaarden voor het opleggen van een ISD-maatregel.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Is de ISD-maatregel passend en geboden?
De rechtbank stelt op basis van het reclasseringsadvies over de verdachte en zijn strafblad vast dat hij al veel kansen heeft gekregen om zijn gedrag te veranderen. Eerdere interventies in het kader van voorwaardelijk opgelegde straffen of ISD-maatregelen hebben verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft echter bij de reclassering en op de zitting verklaard dat hij gemotiveerd is om zich te houden aan het plan dat de reclassering voor hem heeft opgesteld zodat hij zijn huidige woonplek kan behouden. Naar het oordeel van de rechtbank is het belangrijk dat verdachte zijn huidige woonplek in het instoomhuis kan behouden omdat hier nog mogelijkheden voor verdachte worden gezien om zijn delictpatroon te doorbreken. Nu het instroomhuis hem de begeleiding kan bieden die hij nodig lijkt te hebben, zal de rechtbank verdachte een allerlaatste kans geven en het advies van de reclassering volgen door de ISD-maatregel voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen.
De (voorwaardelijke) ISD-maatregel zal worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren en daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Het is aan verdachte om zich aan deze voorwaarden te houden. Indien hij deze voorwaarden overtreedt, zal de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel nodig zijn om de maatschappij tegen de verdachte te beschermen. Om die reden zal de rechtbank de ISD-maatregel voorwaardelijk opleggen voor de maximale duur van twee jaren en daarbij bepalen dat de tijd die de verdachte vóór tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft gezeten niet wordt afgetrokken van de duur van die maatregel.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie om de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke ISD-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren afwijzen omdat de wet niet voorziet in een dergelijke mogelijkheid.
De rechtbank zal ten aanzien van zaak B geen straf opleggen nu aan verdachte in zaak A een voorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens bijgevoegde lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zie
bijlage III, verschillende goederen in beslag genomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de goederen onttrokken moeten worden aan het verkeer nu deze goederen voor een misdrijf gebruikt kunnen worden.
De raadsvrouw heeft verzocht de goederen terug te geven aan verdachte nu deze goederen in beslag zijn genomen bij een winkeldiefstal en er geen vermoeden is dat deze goederen zijn gebruikt bij dat feit.
Oordeel rechtbank
De rechtbank zal de teruggave van de goederen aan verdachte gelasten omdat het enkele bezit daarvan niet strafbaar is en de onder feit 2 in zaak A bewezen geachte feit niet met behulp van deze goederen zijn begaan.

9.Vordering benadeelde partij [aangever 3] , ten aanzien van feit 1 zaak B

De benadeelde partij [aangever 3] vordert € 234,38 aan vergoeding van materiële schade, waarvan € 133,38 ziet op de reparatie van de autoruit en € 1,00 op het gestolen muntstuk uit de auto. De overige € 100,00 wordt gevorderd omdat de benadeelde partij twee uur niet kon werken omdat zij naar de reparateur moest om haar autoruit te laten maken. De benadeelde partij vordert de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 134,38. Voor zover de vordering tot schadevergoeding ziet op de gederfde inkomsten van de benadeelde partij, dient deze niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat deze post niet onderbouwd is. De officier van justitie vordert verder om verdachte te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde post gederfde inkomsten niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu deze niet is onderbouwd. Voor het overige deel van de vordering tot schadevergoeding heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij ontvankelijk in zijn vordering. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit 1 van zaak B rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank oordeelt dat de vordering tot vergoeding van materiële schade gedeeltelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 134,38 voor de reparatie van de autoruit en het weggenomen 1 euro muntstuk. Deze schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2022, tot aan de dag waarop deze volledig is betaald. De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren nu deze vordering onvoldoende is onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij, [aangever 3] , wordt, als extra waarborg voor de betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die [aangever 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 9a, 14a, 14b, 14c, 36f, 38m, 38n, 38p, 45, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A,:
Feit 1 en 2:
telkens: diefstal;
ten aanzien van zaak B:
Feit 1:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Feit 2:
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak A:
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel niet in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze maatregel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
De rechtbank stelt de volgende bijzondere voorwaarden vast, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich op binnen veertien dagen na het ingaan van de proeftijd bij reclassering GGZ Reclassering Inforsa Zuid-Oost op het adres [adres 4] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Begeleid/beschermd wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in het instroomhuis van het Leger des Heils of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering.
Het verblijf start direct na detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem/haar heeft opgesteld.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan middelencontrole en indien de reclassering dit noodzakelijke acht meewerken aan ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van middelen (alcohol en drugs) om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Indien de reclassering het nodig acht, dient veroordeelde zich te laten behandelen door de forensische verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start wanneer de reclassering dit nodig vindt. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn ook dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Ten aanzien van zaak B:
Verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van een straf.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
  • 1. 1 STK Schroevedraaier (Omschrijving: PL1300-2022246194-G6264219, Zwart/rood, merk: Wiha);
  • 2. 1 STK Handgereedschap (Omschrijving: PL1300-2022246194-G6264221, Zwart, merk: Wiha);
  • 3. 1 STK Handgereedschap (Omschrijving: PL1300-2022246194-G6264222, Zilverkleurig, merk: Sencys).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] gedeeltelijk toe,en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 134,38 (honderdvierendertig euro en achtendertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat € 134,38 (honderdvierendertig euro en achtendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 6 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
2 (twee) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en F.J. Lourens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2023.
[(...)]