ECLI:NL:RBAMS:2023:1562

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
13/299778-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel voor een veelpleger na winkeldiefstal

Op 24 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 november 2022 een winkeldiefstal heeft gepleegd in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1998 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op de zitting van 10 februari 2023 gehoord. De officier van justitie, mr. S.J. Wirken, vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor een laatste kans zonder deze maatregel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en het bewijs van de diefstal, dat werd ondersteund door een aangifte van de Lidl.

De rechtbank overwoog dat de verdachte een veelpleger was met een sterk oplopende recidive en dat alternatieven voor de ISD-maatregel niet volstonden. De verdachte had in de afgelopen zes maanden slechts drie weken in vrijheid doorgebracht. De rechtbank nam ook kennis van een rapport van de reclassering, dat de hoge kans op recidive bevestigde. De rechtbank besloot uiteindelijk om de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op te leggen, met een tussentijdse toetsing na zes maanden. De rechtbank benadrukte dat de maatregel noodzakelijk was voor de bescherming van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De beslissing werd genomen in het belang van de samenleving, gezien de overlast die de verdachte had veroorzaakt en zijn onvermogen om zelfstandig te functioneren in de Nederlandse samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/299778-22 (Promis)
Datum uitspraak: 24 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.J. Wirken en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.T. Pittau naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft op de terechtzitting als getuige-deskundige gehoord [persoon] (reclasseringsmedewerker van het Leger des Heils).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat hij op 16 november 2022 in Amsterdam een winkeldiefstal heeft gepleegd.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegd feit bewezen kan worden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt op grond van de bekennende verklaring van verdachte op de zitting en het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van de Lidl bewezen dat verdachte op 16 november 2022 een diefstal heeft gepleegd.
Omdat verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan ingevolge artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen, die zijn opgenomen in
bijlage IIdie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingelast. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 16 november 2022 te Amsterdam, een fles wijn en een granaatappel, die aan winkelbedrijf Lidl (locatie: [adres] ) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

5.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren. Er wordt voldaan aan de harde en de zachte criteria. Verdachte is een zeer actieve veelpleger. Er is sprake van een sterk oplopende recidive; in de afgelopen zes maanden heeft verdachte slechts drie weken in vrijheid doorgebracht wegens gevangenisstraffen voor winkeldiefstallen. Gelet hierop zullen alternatieven niet volstaan.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte nog een laatste kans te geven en verzocht om geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wil namelijk met hulp naar [land] vertrekken waar zijn oma woont. Zij is bereid hem financiële steun en onderdak te verlenen, en verdachte kan daar gaan werken. De ISD-maatregel dient als uiterst redmiddel te gelden en de oplegging daarvan is nog niet aangewezen. Er zijn andere strafmodaliteiten mogelijk zoals het opleggen van een stevige voorwaardelijke straf of een voorwaardelijke ISD-maatregel.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de persoon en de omstandigheden van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een hinderlijk feit. Hij heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de overlast die hij door zijn handelen heeft veroorzaakt. Dit is verdachte aan te rekenen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils van 7 februari 2023, opgemaakt door [persoon] . Uit het rapport volgt dat er is sprake van een delictpatroon en verdachte aan zowel de harde als zachte ISD-criteria voldoet. Verdachte is sinds twee jaren in Nederland voor betaald werk en is sinds dat hij zijn werk en huisvesting verloor meerdere malen met justitie in aanraking gekomen. Verdachte was ten tijde van het delict onder invloed van middelen. Hij lijkt middelen te gebruiken om zijn problemen te vergeten. Verdachte verkeert in een onstabiele leefsituatie, maar mist probleembesef. Verder lijkt het psychosociaal functioneren een risicoverhogende factor. Verdachte heeft in Nederland verblijfsrecht, maar kan geen aanspraak maken op sociale rechten en hulpverlening omdat hij niet lang genoeg ingeschreven staat op een adres in Nederland. Hij kan hierdoor dan ook niet re-integreren in de Nederlandse samenleving en zelfstandig lukt het hem niet om zelfvoorzienend te worden, wat noodzakelijk is om sociale rechten op te bouwen. Verdachte wil ook geen hulpverlening en niet re-integreren in de Nederlandse samenleving, maar vertrekken naar [land] of [geboorteland] . De reclassering ziet een vrijwillige terugkeer van verdachte niet als optie nu hij onduidelijk is over naar welk land hij terug wil keren. Het recidiverisico wordt door de reclassering als hoog ingeschat omdat verdachte in korte tijd veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen voor met name vermogensdelicten. De reclassering ziet gelet op het voorgaande geen andere mogelijkheid dan oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te adviseren.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting [persoon] als deskundige gehoord. De deskundige heeft ter terechtzitting aan de hand van vragen van de rechtbank het advies in het voorgenoemde rapport toegelicht.
De rechtbank verenigt zich met de conclusie uit het voornoemde rapport en neemt het advies
over.
Voorwaarden voor het opleggen van een ISD-maatregel
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 10 januari 2023 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de periode 16 november 2022 ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad blijkt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Is de ISD-maatregel passend en geboden?
Het opleggen van de ISD-maatregel is noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van recidive. Verdachte bevindt zich in Nederland, onder andere vanwege het ontbreken van aanspraak op sociale voorzieningen, in een situatie waarin de kans op recidive groot blijft. Gelet op de overlast en schade die herhaaldelijk door verdachte in een zeer korte tijdspanne wordt veroorzaakt, dient het belang van de samenleving nu voorop te staan. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat oplegging van de ISD-maatregel niet noodzakelijk is omdat verdachte op eigen initiatief naar [land] wil vertrekken. Nog daargelaten dat dit standpunt niet is onderbouwd, is de Nederlandse staat ook verplicht om andere Europese lidstaten te beschermen tegen het overlastgevende gedrag van verdachte. Die bescherming kan geboden worden door de ISD-maatregel. De rechtbank ziet dan ook geen reden een voorwaardelijke straf of maatregel op te leggen. De verdachte kan tijdens zijn ISD-maatregel (op eigen initiatief) met stichtingen samenwerken aan een vertrekplan.
Om de recidive van verdachte te beëindigen en ter bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet aanleiding om uiterlijk 6 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging te toetsen, gelet op het plan van verdachte om Nederland te verlaten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel niet in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
6 (zes) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. A.S. Dogan en F.J. Lourens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 februari 2023.
[…]
[…]

1.[…]