ECLI:NL:RBAMS:2023:1521

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13.273337.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, vuurwapenbezit en bezit van verdovende middelen met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling, vuurwapenbezit en het bezit van verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het mishandelen van zijn vriendin op twee verschillende data, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs en een vuurwapen. Tijdens de zitting op 3 februari 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. L. Bertels, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.S.E. Bruinen, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling van zijn vriendin op 31 december 2020 en op 23 oktober 2022. Tevens werd vastgesteld dat de verdachte opzettelijk verdovende middelen en een vuurwapen in zijn woning had. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van deze goederen niet aannemelijk, gezien zijn rol als enige bewoner van de woning.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de persoonlijke integriteit van de aangeefster.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.273337.22
Parketnummer vordering tul: 13.301026.19
Datum uitspraak: 17 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende op het adres [adres],
thans gedetineerd te: [naam PI].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Bertels en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Mishandeling van zijn vriendin [aangeefster] op 31 december 2020 te Amsterdam;
Mishandeling van [aangeefster] op 23 oktober 2022 te Amsterdam;
Het opzettelijk aanwezig hebben van metamfetamine, MDMA, cocaïne en heroïne op 23 oktober 2022 te Amsterdam;
Het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 23 oktober 2022 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat alle feiten bewezen kunnen worden. Verdachte heeft feit 1 bekend. Feit 2 kan bewezen worden op grond van de verklaring van aangeefster direct na het incident aan de politie, het waargenomen letsel, de getuigenverklaring en de verklaring van verdachte op de zitting. Tijdens het binnentreden van de woning door de politie naar aanleiding van feit 2 gooit verdachte een tas naar buiten waar verdovende middelen in zijn aangetroffen. Ook worden in de keuken in een kastje verdovende middelen en een wapen gevonden. Verdachte zegt niets van de in de keuken aangetroffen spullen te weten, maar hij wordt als enige bewoner geacht te weten wat zich in de woning bevindt. Het wapen lag in het zicht in een doorzichtig zakje naast de verdovende middelen. De stelling dat verdachte hier niet van wist is onhoudbaar. Feiten 3 en 4 kunnen derhalve ook bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behalve voor zover ten laste is gelegd dat [aangeefster] destijds de levensgezel van verdachte was. Hiervan dient verdachte te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het tweede feit verzoekt de raadsvrouw vrijspraak voor het tweede en het laatste gedachtestreepje, omdat deze handelingen geen mishandeling opleveren. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de verdachte voor feit 3 voor het deel van de in de woning aangetroffen verdovende middelen en voor feit 4 vrij te spreken. De verdachte had geen wetenschap van de verdovende middelen en het wapen in huis. Hij maakte direct een verbaasde indruk toen de politie over de in de keuken aangetroffen goederen vertelde, er is geen DNA van verdachte aangetroffen op het vuurwapen en de goederen zijn niet gevonden op een plek waar verdachte dagelijks moest zijn. Verdachte heeft daarnaast een verklaring gegeven die aannemelijk is, namelijk dat de verdovende middelen en het wapen tijdens een huisfeest in de rommelkast kunnen zijn gelegd door anderen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [aangeefster] op 31 december 2020 heeft mishandeld. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. Daarnaast hebben aangeefster en twee getuigen verklaringen afgelegd en is de mishandeling op camerabeelden te zien. De rechtbank acht echter niet bewezen dat [aangeefster] op 31 december 2020 de levensgezel van verdachte was. Daarvoor is vereist dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid die vergelijkbaar is met een relatie tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Nu verdachte en [aangeefster] niet samenwoonden en verdachte daarnaast op de zitting heeft verklaard dat zij een knipperlichtrelatie hadden, zal verdachte van deze strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.
Feit 2
De rechtbank acht verder bewezen dat verdachte [aangeefster] op 23 oktober 2022 heeft mishandeld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij [aangeefster] meerdere klappen heeft gegeven, haar van het balkon naar binnen heeft getrokken en dat hij zijn hand voor haar mond heeft gehouden om te zorgen dat ze stil was. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte [aangeefster] aan haar haren naar binnen trok. Het voor de mond en neus leggen van de hand kwalificeert naar het oordeel van de rechtbank als mishandeling. Deze handeling levert in de context van het slaan en aan de haren naar binnen trekken pijn en/of letsel op. Dat het niet de bedoeling van verdachte was om [aangeefster] met deze handeling pijn te doen doet hier niet aan af. Verder heeft een verbalisant direct na het incident gezien dat het gezicht van aangeefster gezwollen was. In het dossier bevinden zich foto’s die de verbalisant na het incident van aangeefster heeft gemaakt. Daarop is letsel in het gezicht van [aangeefster] te zien. De rechtbank acht op basis van het voorgaande ook bewezen dat verdachte het gezicht van [aangeefster] heeft bewerkt.
Feiten 3 en 4
Ten aanzien van feit 3 en 4 oordeelt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft bekend dat hij de verdovende middelen die in de blauwe tas zijn aangetroffen, nadat verdachte deze tas naar buiten had gegooid, opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hij ontkent echter wetenschap te hebben gehad van de overige verdovende middelen en van het vuurwapen met munitie die zijn aangetroffen in een kastje in de keuken in de woning van verdachte. Verdachte is de enige bewoner van de woning en alleen hij heeft de sleutel. Onder deze omstandigheden mag van verdachte een redelijke verklaring worden verlangd voor de aanwezigheid van de verdovende middelen en het vuurwapen met munitie.
Verdachte heeft verklaard dat hij een week voor de doorzoeking een huisfeestje heeft gegeven en dat hier mensen aanwezig waren die zich mogelijk met criminele activiteiten bezig houden en dat de verdovende middelen en het vuurwapen toen door iemand in het kastje in de keuken zijn gelegd zonder dat hij hiervan wist.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet aannemelijk is. In de eerste plaats is daarbij van belang dat verdachte pas in een zeer laat stadium met deze verklaring is gekomen. Verdachte heeft tijdens verhoren bij de politie en de rechter-commissaris geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze goederen, ook niet toen hem daarnaar werd gevraagd. Ook bij de raadkamer gevangenhouding heeft verdachte geen verklaring gegeven. Pas toen het dossier rond was heeft hij een verklaring gegeven ten overstaan van de reclassering. Deze verklaring is in de gegeven omstandigheden dermate vaag dat de rechtbank hieraan voorbij gaat. Daarvoor is het volgende redengevend. Verdachte de enige bewoner is van het huis en beschikt enige over een sleutel. Het wapen is aangetroffen in een doorzichtig zakje in een keukenkastje; een plek waar een bewoner doorgaans toegang toe heeft. Daarbij komt dat op het wapen DNA van zijn neef is aangetroffen, er naast het wapen verdovende middelen zijn aangetroffen en zich elders in het huis ook verdovende middelen bevonden. Verdachte heeft over laatst genoemde middelen verklaard dat hij deze voor een ander heeft bewaard. De rechtbank acht het onaannemelijk dat de neef binnen de familiaire band niet heeft gezegd dat het vuurwapen in de woning van verdachte lag. Het is daarmee ook onaannemelijk dat iemand verdovende middelen in het keukenkastje van verdachte heeft achtergelaten zonder dat hij daarvan wist.
Nu een redelijke verklaring voor de aanwezigheid van de verdovende middelen en het wapen is uitgebleven is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van het wapen en de verdovende middelen en dat hij hierover ook heeft kunnen beschikken. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
hij op 31 december 2020 te Amsterdam [aangeefster], heeft mishandeld door [aangeefster]
- meermalen tegen haar benen te trappen of te schoppen en
- meermalen in haar gezicht en tegen haar hoofd te slaan en stompen en
- te duwen.
Ten aanzien van feit 2:
op 23 oktober 2022 te Amsterdam [aangeefster] heeft mishandeld door [aangeefster]
- meermalen tegen het lichaam te slaan en
- een hand over haar mond en neus te leggen en
- aan haar haren te trekken en
- haar gezicht te bewerken.
Ten aanzien van feit 3:
op 23 oktober 2022 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine en MDMA en cocaine en heroine, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Ten aanzien van feit 4:
op 23 oktober 2022 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1e van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Walther, type P22, kaliber .22 LR, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 9 patronen van het kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat hierbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering worden opgelegd. De officier van justitie heeft daarnaast toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gevraagd
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel niet groter is dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Voor deze feiten is het langere tijd goed gegaan met verdachte en verdachte is gemotiveerd om mee te werken met de voorwaarden en aan het werk te gaan. De raadsvrouw heeft verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, omdat slechts het eerste feit binnen de proeftijd valt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn (ex-)vriendin [aangeefster] op twee momenten. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van [aangeefster], die zich juist bij verdachte veilig zou moeten kunnen voelen. Daarnaast heeft verdachte een wapen, munitie en verdovende middelen voorhanden gehad. Wapens vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving en het voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Ook verdovende middelen zijn schadelijk voor de gezondheid en het voorhanden hebben van verdovende middelen draagt bij aan het in stand houden van drugscriminaliteit. Dit zijn zeer ernstige feiten en de rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het rapport van de reclassering van 19 januari 2023, waarin de reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bereid is zich aan de bijzondere voorwaarden te houden. De rechtbank acht het met het oog op het voorkomen van recidive ook wenselijk om een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
Gelet op de inhoud van de LOVS-oriëntatiepunten en de ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de voorlopige hechtenis onvoldoende passend. De oriëntatiepunten schrijven voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in een woning een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden voor. Voor mishandelingen in de huiselijke sfeer worden doorgaans taakstraffen opgelegd. Bij het aanwezig hebben van meer dan 100 gram harddrugs wordt een taakstraf van 240 uur voorgeschreven. In dit geval is echter sprake van recidive, waarbij geldt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een Opiumwet-delict. De rechtbank acht een taakstraf in dit geval daarom niet op zijn plaats. De rechtbank ziet in de oriëntatiepunten echter wel aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden waarbijde geadviseerde bijzondere voorwaarden zullen worden opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 5 december 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13-301026-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 maart 2020 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om deze gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, zoals door de raadsvrouw gevorderd.

10.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, opgenomen in de beslaglijst in bijlage II, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en 2
telkens:
mishandeling.
Ten aanzien van feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
negen maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
twee maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij reclassering en houden aan de aanwijzingen
Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij [reclassering]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
-
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde neemt actief deel aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
-
Diagnostiek & Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan diagnostiek en laat zich, indien nodig, behandelen door forensische polikliniek [kliniek] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft binnen een begeleid woontraject van [reclassering] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [aangeefster] (geboren [geboortedatum]) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 24 maart 2020 (parketnummer 13-301026-19), namelijk een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen, genoemd onder de nummers 1 tot en met 31 op de beslaglijst zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2023.
[…]