ECLI:NL:RBAMS:2023:1520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13.010859.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van echtgenoot en kinderen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn echtgenoot en kinderen. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2023. De officier van justitie, mr. L. Bertels, heeft de verdachte vervolgd voor meerdere mishandelingen die zich hebben voorgedaan in zowel Nederland als Turkije. De tenlastelegging omvatte mishandeling van de partner en de kinderen over een periode van meer dan tien jaar.

De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld en geconcludeerd dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging, ook voor de feiten die in Turkije zijn gepleegd. De verdediging heeft betoogd dat er sprake is van ne bis in idem, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van schending van dit beginsel, aangezien de verdachte niet in Turkije is veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten.

Na beoordeling van het bewijs heeft de rechtbank enkele feiten bewezen verklaard, waaronder de mishandeling van de echtgenoot en twee van de kinderen, maar heeft zij de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.010859.21
Datum uitspraak: 17 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1968,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Bertels en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.R. Capaan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Mishandeling van zijn partner [persoon 1] in de periode van 14 januari 2009 tot en met 30 april 2019 in Turkije en Nederland;
2. Mishandeling van zijn kind [persoon 2] in de periode van 14 januari 2009 tot en met 30 april 2019 in Turkije en Nederland;
3. Mishandeling van zijn kind [persoon 3] in de periode van 14 januari 2009 tot en met 30 april 2019 in Turkije en Nederland;
4. Mishandeling van zijn kind [persoon 4] in de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 april 2019 in Turkije en Nederland;
5. Mishandeling van zijn kind [persoon 5] in de periode van 1 april 2019 tot en met 30 april 2019 in Turkije en Nederland;
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, ook voor zover het gaat om mishandelingen die in Turkije zijn gepleegd. De rechtbank is in dit kader ook bevoegd. Verdachte is een Nederlander en mishandeling is ook in Turkije strafbaar gesteld, zodat voldaan is aan het vereiste van dubbele strafbaarheid.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard moet worden voor de ten laste gelegde feiten die in Turkije zouden zijn gepleegd, omdat in Turkije geen rekening wordt gehouden met
ne bis in idemen de verdachte dus in Turkije nogmaals voor de feiten vervolgd kan worden. Ook is artikel 5 wetboek van strafrecht (Sr) niet van toepassing omdat op mishandeling geen gevangenisstraf van tenminste 8 jaren is gesteld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Artikel 7 lid 1 Sr bepaalt dat de Nederlandse strafwet van toepassing is op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Verdachte is een Nederlander en mishandeling is ook in Turkije strafbaar gesteld. Van schending van het
ne bis in idembeginsel is geen sprake, aangezien verdachte niet in Turkije is veroordeeld voor de ten laste gelegde feiten die in Turkije zouden hebben plaatsgevonden en verdachte daarvoor momenteel ook niet wordt vervolgd in Turkije. Daarmee is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van de ten laste gelegde feiten die in Turkije zouden hebben plaatsgevonden en is de rechtbank bevoegd hiervan kennis te nemen.
Ook voor het overige is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en is de officier van justitie ontvankelijk. De dagvaarding is geldig. Er zijn dan ook geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat alle feiten bewezen kunnen worden op basis van de aangiftes, de letselverklaring over het litteken van [persoon 3] , de uitwerking van de geluidsopname in Turkije en de politiemutatie uit 2019. De aangiftes zijn consistent, komen op belangrijke onderdelen overeen en zijn authentiek. Uit de letselverklaring blijkt dat de door [persoon 3] beschreven toedracht kan passen bij het letsel. De geluidsopname uit Turkije is rechtstreeks bewijs voor een deel van de tenlastelegging en onderschrijft ook de agressie voor de in Nederland gepleegde feiten. De politiemutatie geeft aan dat de kinderen zich eerder al negatief over hun vader hebben uitgelaten tegenover een derde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De aangiftes zijn functioneel geweest en hebben tot doel gehad voor zijn ex-vrouw [persoon 1] verblijfsrecht, een woning en een uitkering in Nederland te bewerkstelligen. Verdachte ontkent alle feiten. Er is door aangevers gezocht naar incidenten, maar de beschuldigingen in de aangiftes worden niet ondersteund met ander bewijs van getuigen of artsen. Een groot deel van de tenlastelegging is bovendien te onbepaald om bewezen te kunnen worden verklaard. Het gaat om qua tijd en plaats onbepaalde feiten over langdurige periodes.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde (mishandeling van zijn dochter [persoon 5] )
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 5 is ten laste gelegd. De verklaring van [persoon 1] dat verdachte zijn dochter [persoon 5] in 2019 in Turkije zou hebben geslagen, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. [persoon 5] heeft geen aangifte gedaan en de andere kinderen hebben niet gezien wat er in de gang van de woning in Turkije gebeurd is. Daarmee is er onvoldoende wettig bewijs voor dit feit. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de mishandeling van [persoon 5] .
4.3.2
Het oordeel over het onder de feiten 1 tot en met 4 ten laste gelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van functionele aangiftes die gedaan zouden zijn ter verkrijging van een verblijfsvergunning, een woning en een uitkering voor [persoon 1] .
De rechtbank acht de aangiftes betrouwbaar, zij ondersteunen elkaar maar zijn op bepaalde punten ook weer niet geheel gelijkluidend. Voorts worden zij deels ondersteund door een letselverklaring, een geluidsopname en een gedeeltelijke bekentenis van verdachte. De rechtbank betrekt bij het oordeel over de betrouwbaarheid ook de eerdere veroordeling van verdachte voor mishandeling van [persoon 1] uit 2005 en de politiemutatie van 2019 waaruit blijkt dat de kinderen toen tegen de politie hebben gezegd dat zij mishandeld en bedreigd werden door hun vader.
De rechtbank ziet echter onvoldoende bewijs voor structurele mishandeling van [persoon 1] en de kinderen. In de verklaringen van [persoon 1] en de kinderen wordt een aantal incidenten genoemd. Daarnaast verklaren zij slechts in algemene zin dat zij in de ten laste gelegde periodes dagelijks, dan wel wekelijks werden mishandeld. Steunbewijs voor structurele mishandeling gedurende een periode van tien jaar in de vorm van bijvoorbeeld getuigenverklaringen van buiten het gezin of doktersinformatie ontbreekt, met uitzondering van één incident over de mishandeling met een stuk laminaat van [persoon 3] . Een en ander is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om bewezen te kunnen verklaren dat verdachte zijn ex-vrouw en kinderen dagelijks dan wel wekelijks heeft mishandeld over een periode van tien jaar op de wijze zoals telkens onder het eerste gedachtestreepje in de tenlastelegging bij de feiten 1 tot en met 4 is weergegeven. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Ten aanzien van het bewijs van de meer specifiek in de tenlastelegging omschreven incidenten overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van feit 1 (mishandeling van zijn ex-vrouw [persoon 1] )
[persoon 1] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte haar bij haar bovenarmen heeft gepakt en tegen de toiletdeur in de woning aan [adres] heeft geduwd. Hierdoor heeft zij pijn ervaren aan haar rug, schouder en heup. Dit incident is gezien door [persoon 4] en zij heeft hierover in haar aangifte gelijkluidend verklaard. Volgens [persoon 4] heeft dit incident in de periode tussen 14 januari 2009 en 1 september 2013 in Nederland plaatsgevonden, voordat de familie in 2013 naar Turkije vertrok. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zijn ex-vrouw [persoon 1] heeft mishandeld in voornoemde periode in Amsterdam.
Ten aanzien van feit 2 (mishandeling van zijn zoon [persoon 2] )
[persoon 2] heeft verklaard dat hij in april 2019 in Turkije door verdachte in het gezicht geslagen is. [persoon 4] heeft gezien dat [persoon 2] tijdens dit incident een klap in het gezicht kreeg. Van dit incident is tevens een geluidsopname beschikbaar die door [persoon 1] is gemaakt en in een proces-verbaal is uitgewerkt. Daaruit blijkt dat op de geluidsopname meerdere klappen te horen zijn. De rechtbank acht deze geweldshandeling daarom bewezen.
[persoon 2] heeft verder verklaard dat hij in 2011 of 2012 in Nederland met zijn hoofd door verdachte in hun woning tegen de muur is gegooid. [persoon 1] heeft dit gezien en verklaart hierover gelijkluidend in haar aangifte. De rechtbank komt daarmee ook tot een bewezenverklaring van deze geweldshandeling
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zijn zoon [persoon 2] heeft mishandeld in 2011 of 2012 in Amsterdam en in april 2019 in Turkije.
Voor de overige tenlastegelegde geweldshandelingen geldt dat enkel [persoon 2] hierover verklaard heeft. Daarmee is er onvoldoende wettig bewijs. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3 (mishandeling van zijn zoon [persoon 3] )
[persoon 3] heeft verklaard dat hij door verdachte is geslagen met een houten plank waar een spijker aan zat. [persoon 1] heeft gelijkluidend verklaard en heeft verklaard dat dit heeft plaatsgevonden toen [persoon 3] tien of elf jaar oud was. De rechtbank acht deze geweldshandeling daarmee bewezen.
Verder heeft [persoon 3] verklaard dat hij in april 2019 in Turkije door verdachte met de vlakke hand in het gezicht geslagen is en dat dit pijn deed. Verdachte heeft voor dit deel van de tenlastelegging een bekennende verklaring afgelegd. [persoon 1] verklaart hierover dat verdachte [persoon 3] hierbij met zijn vuist op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank neemt ook het proces-verbaal van de geluidsopname mee als steunbewijs, nu hieruit blijkt dat er meerdere klappen zijn uitgedeeld. De rechtbank komt daarmee ook tot een bewezenverklaring voor deze geweldshandelingen.
Datzelfde geldt voor het incident met het laminaat. [persoon 3] en [persoon 1] verklaren dat verdachte een stuk laminaat naar [persoon 3] heeft gegooid, waardoor een wond boven zijn oog is ontstaan. Volgens de letselverklaring kan het litteken boven het oog van [persoon 3] zijn ontstaan door het gooien met laminaat tegen het oog. Uit de letselverklaring blijkt dat dit incident in 2012 in Amsterdam heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaart dat het stuk laminaat was gegooid naar de laminaatlegger die daar toen bezig was en dat dit stuk laminaat [persoon 3] per ongeluk heeft geraakt. Die verklaring acht de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, niet aannemelijk.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zijn zoon [persoon 3] in 2012 en 2013 of 2014 in Amsterdam en in april 2019 in Turkije heeft mishandeld.
Voor de overige tenlastegelegde geweldshandelingen geldt dat enkel [persoon 3] of enkel [persoon 1] hierover heeft verklaard. Verdachte zal daarom van die geweldshandelingen worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs.
Ten aanzien van feit 4 (mishandeling van zijn dochter [persoon 4] )
[persoon 4] heeft verklaard dat ze in april 2019 in Turkije door verdachte is geslagen tot ze op de grond viel. [persoon 2] heeft hierover verklaard dat hij na het incident een bult en blauwe plekken zag op het hoofd van [persoon 4] . [persoon 1] heeft gezien dat [persoon 4] werd geslagen en [persoon 1] heeft na het incident schrammen en rode plekken bij [persoon 4] waargenomen. De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte [persoon 4] in april 2019 in Turkije heeft mishandeld.
Voor de overige tenlastegelegde geweldshandelingen geldt dat enkel [persoon 1] hierover heeft verklaard en er dus onvoldoende wettig bewijs is. Ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde woorden die verdachte tegen [persoon 4] zou hebben gezegd, geldt dat het toevoegen van deze woorden geen mishandeling oplevert. Over het tweede gedachtestreepje heeft [persoon 4] verklaard dat alle gezinsleden deze mishandeling hebben gezien. Het incident is echter in geen van de andere aangiftes opgenomen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken ten aanzien van deze onderdelen in de tenlastelegging.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
in de periode van 14 januari 2009 tot 1 september 2013 te Amsterdam, zijn echtgenote, [persoon 1] , heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1]
- met kracht bij de bovenarm(en) te pakken en
- met kracht tegen een toiletdeur te duwen.
Ten aanzien van feit 2:
zijn kind, [persoon 2] , heeft mishandeld door voornoemde [persoon 2]
- in april 2019 in Turkije met kracht egen het gezicht te slaan en
- in 2011 of 2012 te Amsterdam een of meermalen met kracht met zijn hoofd tegen een muur te slaan en/of te smijten.
Ten aanzien van feit 3:
zijn kind, [persoon 3] , heeft mishandeld door voornoemde [persoon 3]
- met een plank met spijker erin in 2013 of 2014 in Amsterdam met kracht op de hand te slaan en
- in april 2019 in Turkije met kracht met de handen tegen het gezicht te slaan
- in 2012 in Amsterdam een stuk laminaat tegen het oog te gooien;
Ten aanzien van feit 4:
zijn kind, [persoon 4] , heeft mishandeld door voornoemde [persoon 4] in april 2019 in Turkije met kracht tegen het gezicht te slaan.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 228 uren (in plaats van 240 uur vanwege de overschrijding van de redelijke termijn), met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 114 dagen en een gevangenisstraf.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft derhalve geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandelingen van zijn vrouw en kinderen. Verdachte heeft heftig geweld toegepast op zijn gezin, ook toen de kinderen nog jong waren. Dit zijn zeer ernstig feiten. Huiselijk geweld maakt niet alleen inbreuk op de lichamelijke integriteit en de gezondheid van slachtoffers, maar de ervaring leert dat de slachtoffers hiervan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Zowel [persoon 1] als de kinderen hebben uitgebreid verklaard over de gevolgen van het huiselijk geweld op hun leven, emotionele toestand en ontwikkeling. Het gedrag van verdachte heeft grote impact op hen gehad. Het geweld heeft grotendeels plaatsgevonden in de woning van de slachtoffers, bij uitstek de plek waar zij zich veilig en geborgen behoren te kunnen voelen. Deze omstandigheden acht de rechtbank strafverzwarend.
In positieve zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte zich al ruim twee jaar netjes aan de schorsingsvoorwaarden houdt. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van minder feiten dan de officier van justitie. Daarom bestaat aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht alles afwegend een taakstraf van 120 uur met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. De rechtbank ziet, conform het advies van de reclassering, geen aanleiding om aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te verbinden.
De rechtbank houdt evenals de officier van justitie ook rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen op 12 januari 2021, toen verdachte in verzekering werd gesteld. Het eindvonnis had uiterlijk binnen twee jaar, dus op 12 januari 2023 gereed moeten zijn. De zaak is op 17 februari 2023 met een eindvonnis afgerond. De redelijke termijn is met 36 dagen overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben. De rechtbank zal de op te leggen straf matigen tot een taakstraf van 100 uur met aftrek en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en
304 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 tot en met 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
telkens: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. F.J. Lourens en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2023.
[…]