ECLI:NL:RBAMS:2023:1516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/751426-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van verjaring in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Krakow, Polen. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, was in Nederland verblijvend en had meer dan vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestond voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander was voldaan. De opgeëiste persoon had rechtmatig verblijf in Nederland en de rechtbank oordeelde dat hij gelijkgesteld kon worden met een Nederlander. De officier van justitie betoogde dat de verjaring niet aan de orde was, maar de rechtbank concludeerde dat de verjaring van de tenuitvoerlegging van de straf naar Nederlands recht was verlopen. De rechtbank weigerde de overlevering op grond van artikel 9 OLW, omdat de feiten waarvoor de overlevering was verzocht, naar Pools recht waren verjaard.

De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon sinds 2008 in Nederland woonde en een nieuw leven had opgebouwd. Gezien de omstandigheden, waaronder de lange tijdsduur van de feiten en de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon, werd de overlevering geweigerd. De rechtbank kwam niet meer toe aan de beoordeling van andere weigeringsgronden, aangezien de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing was. De beslissing werd uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751426-15
RK nummer: 20/504
Datum uitspraak: 4 januari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 januari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 31 maart 2015 door de
District Court in Krakow,
Third Criminal Division(Polen), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Krakow-Huta Regional Court in Krakow Second Criminal Division van 30 augustus 2004 met kenmerk II K 1196/04/N.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd

5.Gelijkstelling

De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander. De opgeëiste persoon heeft meer dan vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verbleven. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing van het gelijkstellingsverweer onder andere bankafschriften en een verzekeringsbericht van het UWV overgelegd.
De officier van justitie is eveneens van mening dat gelijkstelling kan worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
Aan de eerste voorwaarde is naar het oordeel van de rechtbank voldaan als de opgeëiste persoon duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Uit het overgelegde verzekeringsbericht van de UWV blijkt dat de jaren vanaf 2008 als arbeidsjaar meetellen voor de duur van de uitkering van de opgeëiste persoon. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat de opgeëiste persoon in de jaren 2012 en 2013 heeft gewerkt. De status van ‘werknemer’ van de opgeëiste persoon is niet gewijzigd toen hij in 2013 in de Ziektewet belandde. Twee jaar later is de opgeëiste persoon in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde Werkhervattingsuitkering Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA). De opgeëiste persoon is mitsdien tijdelijk arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 8.12, tweede lid, aanhef en onder a, Vb. Daarom heeft hij de status van werknemer en daarmee zijn rechtmatig verblijf behouden.
Dit betekent dat het rechtmatige verblijf van de opgeëiste persoon als werknemer niet door langdurige arbeidsongeschiktheid is geëindigd en dat de opgeëiste persoon gedurende vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Aan de eerste voorwaarde is dan ook voldaan.
Het antwoord op de vraag over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, beoordeelt de rechtbank aan de hand van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND). Uit de brief van 23 november 2022 van de IND volgt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen ten gevolge van de opgelegde straf.
Ook aan de tweede voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.

6.Verjaring; artikel 9 OLW

Standpunt van de verdediging
De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard omdat vervolging voor de strafbare feiten, die dateren van 2002 en 2003, naar Pools recht is verjaard.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat verjaring niet aan de orde is, nu de uitvaardiging van het EAB in 2015 stuitende werking heeft gehad. De tenuitvoerlegging is in Polen niet verjaard, zo blijkt uit het A-formulier bij het EAB. De overlevering moet worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW kan de overlevering van de opgeëiste persoon worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
De rechtbank dient dan ook eerst de vraag te beantwoorden of naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
Op grond van artikel 7, eerste lid en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt de rechtbank vast dat Nederland met terugwerkende kracht rechtsmacht had over het in Polen gepleegde feit waarvoor de opgeëiste persoon is veroordeeld. De rechtbank stelt op basis van hetgeen onder 4 is overwogen vast dat de opgeëiste persoon zich volgens het EAB schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 311 Sr. Dit is een misdrijf. Op overtreding van artikel 311 Sr staat een maximale vrijheidsstraf van zes jaar. De rechtbank heeft verder in rechtsoverweging 5 geoordeeld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld wordt met een Nederlander in de zin van artikel 6 OLW.
Aan de orde is de tenuitvoerlegging van een vonnis. De verjaring van de tenuitvoerlegging dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht. De tenuitvoerleggingstermijn is blijkens artikel 6:1:22 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering. Ingevolge artikel 70, eerste lid, onder 3, Sr verjaart het recht tot strafvordering voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld, in twaalf jaren. Dit betekent dat de totale verjaringstermijn 16 jaar bedraagt. Het vonnis is onherroepelijk geworden op 7 september 2004. Dit zou naar Nederlands recht inhouden dat de tenuitvoerleggingstermijn op 7 september 2020 is verlopen. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat deze verjaringstermijn is gestuit. Het uitvaardigen van een EAB heeft slechts stuitende werking voor de termijn van de vervolgingsverjaring. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is de overlevering te weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW.
De rechtbank ziet in dit geval geen reden om af te zien van weigering van de overlevering. De opgeëiste persoon woont sinds 2008 in Nederland en staat sinds 2009 ingeschreven in de Nederlandse Basisregistratie Personen. Niet kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon zich schuil heeft willen houden voor de Poolse autoriteiten. De opgeëiste persoon heeft een nieuw leven opgebouwd in Nederland en het gaat om zeer oude feiten. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon leidt aan een posttraumatische stressstoornis en al enige tijd arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon aangegeven dat hij absoluut niet aan Polen wil worden overgeleverd omdat hij al vanaf 2008 in Nederland is en zijn leven hier heeft.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden zal de rechtbank de overlevering weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef onder f, OLW.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 9 OLW van toepassing is en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond, wordt de overlevering geweigerd. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de beoordeling van de overige weigeringsgronden.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 9 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]de
District Court in Krakow,
Third Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.