ECLI:NL:RBAMS:2023:1502

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
22-024864
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing inzake bezwaarschrift tegen de weigering van de rechter-commissaris om onderzoekshandelingen te verrichten in een strafzaak

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de beslissing van de rechter-commissaris. De bezwaarden, vertegenwoordigd door hun raadsman, hadden verzocht om verschillende onderzoekshandelingen, waaronder het toevoegen van rapporten en het horen van getuigen. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen deze verzoeken. De rechter-commissaris heeft op 18 oktober 2022 een deel van de verzoeken toegewezen en een deel afgewezen. De rechtbank heeft het bezwaar op 14 februari 2023 in besloten raadkamer behandeld, waarbij de verdediging en de officieren van justitie zijn gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verzoeken van de verdediging niet voldoende onderbouwd waren en dat de gevraagde onderzoekshandelingen niet relevant waren voor de beslissingen die in de strafzaak moesten worden genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beslissing van de rechter-commissaris om de verzoeken af te wijzen op goede gronden was genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13.845058-13 en 13.845025-13
raadkamernummer : 22-024864 en 22-024866
datum : 14 maart 2023
beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 182, zesde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[bezwaarde 1] (hierna: [bezwaarde 1] ),

en

[bezwaarde 2] ,

beiden voor deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.G.J.A. Knoops, [adres] ,
hierna te noemen: de bezwaarden.

Feiten

Namens de bezwaarden heeft de raadsman op 22 januari 2022 de rechter-commissaris verzocht onderzoekshandelingen te verrichten, te weten:
  • het toevoegen van het rapport van prof.dr. [persoon 1] en de verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] aan het strafdossier;
  • het benoemen en horen als getuige-deskundige van prof. [persoon 1] ;
  • het horen als getuige van [persoon 2] en [persoon 3] en de FIOD-medewerkers [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] en [persoon 7] .
Bij brief van 20 april 2022 heeft het Openbaar Ministerie zich verzet tegen voeging van het rapport van prof. [persoon 1] en tegen zijn benoeming als deskundige en tegen het horen van de gevraagde getuigen. Het Openbaar Ministerie heeft zich niet verzet tegen het voegen van de uitwerkingen van de video-verklaringen van [persoon 2] en [persoon 3] .
Bij brief van 5 mei 2022 heeft de raadsman gepersisteerd bij zijn verzoeken en daaraan de volgende verzoeken toegevoegd:
  • de voeging van de rapporten van prof. [persoon 8] /prof. [persoon 9] en mr. [persoon 10] in het dossier;
  • het benoemen en horen als getuige-deskundige van mr. [persoon 10] ;
  • het horen als getuige van de heer [persoon 11] , FIOD-ambtenaar.
Bij schrijven van 23 augustus 2022 heeft het Openbaar Ministerie zich tegen deze aanvullende onderzoekswensen verzet.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 18 oktober 2022 de verzoeken gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 31 oktober 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 14 februari 2023 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft namens de bezwaarde [bezwaarde 1] de bestuurders [persoon 12] en [persoon 13] , de bezwaarde [persoon 14] , advocaten mr. G.G.J.A. Knoops, mr. C.J. Knoops-Hamburger en mr. F.C.R. Keijzer (hierna te noemen: de verdediging), en de officieren van justitie mr. M. Lambregts en mr. S. Minks (hierna te noemen: de officier van justitie) op zitting gehoord.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen de weigering van de rechter-commissaris de door de bezwaarden gewenste onderzoekshandelingen, te weten:
  • het voegen van de rapporten van prof. [persoon 1] , prof. [persoon 8] /prof. dr. [persoon 15] en mr. [persoon 10] ;
  • het benoemen en horen als deskundige van prof. [persoon 1] en mr. [persoon 10] ;
  • het horen als getuige van (voormalig) FIOD-medewerker [persoon 4] ;
  • het horen als getuige van de FIOD-medewerker [persoon 11] ;
te verrichten.
Namens de bezwaarden heeft de verdediging een uitgebreid bezwaarschrift ingediend dat er in de kern op neerkomt dat het geen twijfel lijdt dat het horen van de in het bezwaarschrift opgenomen personen en het voegen van de genoemde drie rapporten in het strafdossier relevant is voor de vragen ex art. 348 en 350 Sv. De verdediging heeft toegelicht dat de gevraagde onderzoekswensen niet los gezien kunnen worden van de context en de rechtspolitieke achtergrond van de zaak en dat deze dienen om de ten laste gelegde feiten in een historisch, religieus en cultureel perspectief te plaatsen.
Voorts heeft de verdediging verwezen naar vertrouwelijke stukken, 81 documenten, die zich niet in het strafdossier bevinden. Volgens de verdediging zou hier uit blijken dat sprake is van onrechtmatig handelen van opsporingsinstanties in het voorbereidend onderzoek en dat de hele zaak is opgestart op basis van valse beschuldigingen van politieke tegenstanders van [bezwaarde 1] . De verzochte deskundigen hebben kennis genomen van deze documenten en deze gebruikt bij de opstelling van hun rapporten. Daarom is kennisname van de rapporten van belang voor de rechtbank. In raadkamer heeft de verdediging betoogd dat een zestal van deze 81 documenten inmiddels in een civiele procedure ongeschoond zijn ingebracht. De verdediging wil deze zes documenten gebruiken in de strafzaak.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar en daartoe het volgende aangevoerd. De te voegen rapporten en de verklaringen van de opstellers daarover zijn niet van belang voor enige in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Centraal in deze strafzaak staan Nederlandse belastingaangiften, ingediend namens twee Nederlandse verdachten. De culturele context speelt hierbij geen rol. Ook is geen sprake van zeer complexe fiscale vraagstukken waarbij een deskundigenoordeel nodig zou zijn om inhoudelijke, feitelijke duiding te geven aan het handelen van [bezwaarde 1] . De door de verdediging naar voren gebrachte stelling dat het onderzoek zou zijn gebaseerd op valse aannames wordt door de officier van justitie betwist. Volgens de officier van justitie vist de verdediging naar bewijs om de stelling te kunnen onderbouwen dat sprake is van een verdenking op oneigenlijke gronden. De verdediging en de gevraagde deskundigen baseren zich op documenten (interne e-mailwisselingen en vertrouwelijke memo’s) waarvan de herkomst en authenticiteit niet vaststaan. De stukken bevatten tevens geheimhouders stukken, te weten correspondentie tussen advocaten en hun cliënten. Als die stukken authentiek zijn, dan schendt de verdediging door de overlegging van die stukken de vertrouwelijkheid tussen die advocaten en hun cliënten. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om expliciet te beslissen dat de betreffende stukken worden uitgesloten van het procesdossier.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan stand kan houden. De beslissing van de rechter-commissaris wordt, omdat het om een bezwaarschriftprocedure gaat, in beginsel ex tunc getoetst, dat wil zeggen dat deze wordt beoordeeld naar de feiten en omstandigheden zoals die bekend waren bij de rechter-commissaris ten tijde van het nemen van die beslissing.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat noch de genoemde 81 stukken, noch de in het pleidooi van de verdediging genoemde zestal stukken, deel uitmaken van het strafdossier. De vraag of (een deel van) deze stukken moeten worden gevoegd, ligt thans ook niet voor. De verdediging heeft de rechter-commissaris daar niet om verzocht en de rechter-commissaris heeft daar dan ook niet op beslist. De rechtbank kan en zal zich in het kader van deze procedure over deze stukken dan ook niet verder uitlaten.
Ter beoordeling ligt voor of de beschikking van de rechter-commissaris van 18 oktober 2022 voor zover daarin afwijzend is beslist op de volgende verzoeken:
  • het voegen van de rapporten van prof. [persoon 1] , prof. [persoon 8] /prof. dr. [persoon 15] en mr. [persoon 10] ;
  • het benoemen en horen van prof. [persoon 1] en mr. [persoon 10] als deskundige;
  • het horen als getuige van (voormalig) FIOD-medewerker [persoon 4] ;
  • het horen als getuige van de FIOD-medewerker [persoon 11] ;
in rechte kan standhouden.
Het voegen van drie rapporten en het horen van prof. [persoon 1] en mr. [persoon 10] als deskundigen
Zoals overwogen door de rechter-commissaris beoogt het rapport van prof. [persoon 1] een antwoord te geven op de vraag of de betrokken justitiële autoriteiten in het kader van het strafrechtelijk onderzoek conform de vigerende gedragscode hebben gehandeld. De twee rapporten van prof. dr. [persoon 8] /prof. dr. [persoon 9] betreffen de vraag of [bezwaarde 1] haar informatieplicht heeft geschonden en of zij onjuiste belasting aangiften vennootschapsbelasting heeft gedaan. Het rapport van mr. [persoon 10] handelt over onrechtmatig handelen door de overheidsinstanties. De rapporten gaan niet, zoals door de verdediging gesteld, over culturele aspecten, maar juist over punten waar de rechter, en niet een deskundige, zich uiteindelijk bij vonnis over zal moeten uitspreken. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris het verzoek om genoemde rapporten toe te voegen aan het dossier alsmede het horen van prof. [persoon 1] en mr. Teeven op goede gronden heeft afgewezen.
Het horen als getuige van de (voormalig) FIOD-medewerker [persoon 4]
De rechtbank heeft bij eerdere beslissing van 18 december 2019 de verdediging in de gelegenheid gesteld de opsporingsambtenaren [persoon 4] en [persoon 7] een aantal concrete schriftelijke vragen te stellen. De verdediging heeft (alleen) [persoon 4] zes schriftelijke vragen gesteld die door [persoon 4] op 12 november 2020 schriftelijk zijn beantwoord. De verdediging acht het noodzakelijk [persoon 4] nogmaals c.q. aanvullend te horen, ten aanzien van de inhoud van de vertrouwelijke stukken (de 81 documenten dan wel zes documenten), alsmede over een FD artikel van 18 juli 2011.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om [persoon 4] (nogmaals) te horen onvoldoende onderbouwd is, met name ten aanzien van de vraag in hoeverre inwilliging van het verzoek zou kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv in de zaak tegen de verdachte. Daarbij wil de verdediging de getuige horen op grond van stukken die geen onderdeel uitmaken van het dossier, waarvan de authenticiteit niet vaststaat en waarvan een deel geheimhouders stukken betreft. Bovendien waren de stukken al sinds de nazomer van 2019 bij de verdediging bekend. Dat er inmiddels een aantal documenten is ingebracht in een civiele procedure maakt nog niet dat deze stukken openbaar zijn, of dat het karakter ‘geheimhouding’ daarvoor niet langer zou gelden.
Het horen van FIOD-medewerker [persoon 7]
De rechtbank heeft bij beslissing van 18 december 2019 het verzoek tot het horen van [persoon 7] als getuige afgewezen. Wel heeft de rechtbank de mogelijkheid geboden aan de verdediging om een aantal concrete schriftelijke vragen te stellen. Van deze gelegenheid heeft de verdediging geen gebruik gemaakt. De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 18 oktober 2022 de verdediging wederom in de gelegenheid gesteld schriftelijke vragen te stellen die in een aanvullend proces-verbaal kunnen worden beantwoord. In raadkamer heeft de verdediging het verzoek tot het fysiek horen van [persoon 7] herhaald. De verdediging heeft gesteld aan het fysiek horen de voorkeur te geven om te voorkomen dat de getuige haar antwoorden zal afstemmen en intern zal overleggen.
De rechtbank heeft geen enkele reden om te veronderstellen dat hiervan sprake zal zijn en zal het verzoek tot het fysiek horen ongegrond verklaren.
Het horen van de Fiod- medewerker [persoon 11]
De verdediging heeft aangevoerd dat zij [persoon 11] wil horen naar aanleiding van de conclusie van het rapport van mr. Teeven. De rechtbank merkt op dat hiervoor al is geconcludeerd dat de rechter-commissaris het voegen van dit rapport aan het procesdossier op goede gronden heeft afgewezen.
Op gelijke grond als de rechter-commissaris wijst de rechtbank het verzoek tot het horen van [persoon 11] als getuige af, omdat niet voldoende is onderbouwd wat het belang van dat verhoor zou zijn voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 14 maart 2023 gegeven door de raadkamer,
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mr. C.P.E. Meewisse en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.