ECLI:NL:RBAMS:2023:1493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/752052-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot georganiseerde of gewapende diefstal

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Nordhorn in Duitsland. Het EAB, dat dateert van 23 september 2020, is gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Nederland woont en de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, maar dat dit de rechtbank niet ontslaat van haar verplichting om een beslissing te nemen.

Tijdens de zitting op 1 februari 2023 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij zich altijd heeft gemeld voor zittingen. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering onevenredig is, omdat er geen onderbouwing is voor het vluchtgevaar dat in het EAB wordt genoemd. De officier van justitie heeft echter gesteld dat er geen weigeringsgrond is voor de overlevering, aangezien de Duitse autoriteiten de opgeëiste persoon willen vervolgen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Nederlandse wetgeving en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook de garantie van de Staatsanwaltschaft Osnabrück beoordeeld, die waarborgt dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij wordt veroordeeld. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer 13/752052-20
RK nummer 21/4281
Datum uitspraak: 15 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 23 september 2020 door
het Amtsgericht Nordhorn(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1974 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 februari 2023.
Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsrouw,
mr. M.A. Lubbers, advocaat in Deventer.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een op 1 september 2020 door het
Amtsgericht Nordhornuitgevaardigd bevel tot voorlopige hechtenis met nummer 5 Gs 830 Js 8770/20 (297/20).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB [4] en in het hiervoor vermelde bevel tot voorlopige hechtenis dat ook deel uitmaakt van het dossier.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Evenredigheid

Standpunten
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de overlevering van de opgeëiste persoon naar Duitsland dient te worden geweigerd omdat deze op grond van het navolgende onevenredig is.
In het EAB staat vermeld dat sprake is van vluchtgevaar, terwijl dat op geen enkele wijze is onderbouwd of toegelicht. De opgeëiste persoon meldt zich als hij wordt opgeroepen. Zo is hij in Nederland bij elke zitting aanwezig geweest. Omdat geen sprake is van vluchtgevaar hadden de Duitse autoriteiten de opgeëiste persoon moeten uitnodigen voor verhoor of hem anderszins moeten verzoeken mee te werken aan het opsporingsonderzoek in plaats van een EAB uit te vaardigen.
Volgens de officier van justitie is niet gebleken van een weigeringsgrond. Voor het uitvaardigen van een EAB geldt niet het criterium dat sprake moet zijn van vluchtgevaar. De Duitse autoriteiten willen de opgeëiste persoon vervolgen en op grond daarvan mag een EAB worden uitgevaardigd.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid te worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. [5] Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van de opgeëiste persoon geen sprake.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
De
Staatsanwaltschaft Osnabrückheeft op 19 augustus 2021 de volgende garantie gegeven:
“(..)
Mutual judicial assistance in criminal matters with the Netherlands here:
Extradition of the Dutch national [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1974,
for the purpose of prosecution.
(..)
In reply to your mail from 18th August 2021, I hereby assure you that should the prosecuted person receive a non-appealable and non-suspended prison sentence after he has been extradited from the Netherlands, he shall be transferred to the Netherlands so that the prison sentence can be served there pursuant to the COUNCIL FRAMEWORK DECISION 2008/909/JHA of 27 November 2008 on the application of the principle of mutual recognition of judgements in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving a deprivation of liberty tor the purpose of their enforcement in the European Union.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
het Amtsgericht Nordhorn(Duitsland) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.