ECLI:NL:RBAMS:2023:1489

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/752322-19 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrestant en gelijkstellingsverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2023 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Lublin, Polen, op 26 november 2019. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren in 1996 en daar is ingeschreven. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 1 februari 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon al 8 maanden in voorarrest heeft gezeten, maar dat dit geen beletsel vormt voor de overlevering. De rechtbank heeft de grondslag en inhoud van het EAB onderzocht, waarbij melding werd gemaakt van twee vonnissen van de District Court of Chelm, die vrijheidsstraffen van respectievelijk 1 jaar en 2 jaar oplegden. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zittingen die tot deze vonnissen hebben geleid, maar de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de juistheid van de informatie in het EAB te betwijfelen.

De rechtbank heeft ook het verweer van de raadsman beoordeeld, die stelde dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, omdat hij de afgelopen vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland had verbleven. De rechtbank oordeelde echter dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs boden voor een onafgebroken verblijf en dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kon worden met een Nederlander. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752322-19 (EAB I)
RK nummer: 22/5070
Datum uitspraak: 15 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 december 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 november 2019 door
the Regional Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

3.1
In het EAB wordt melding gemaakt van een tweetal vonnissen:
1.
VII K 538/14: Judgment of the District Court of Chelm dated 17 October 2014;
2.
II K 418/14: Judgment of the District Court of Chelm dated 25 November 2014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van 1 jaar voor vonnis VII K 538/14 en voor de duur van 2 jaar voor vonnis II K 418/14, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen. Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.2
Strafrestant
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon voor wat betreft de in het EAB genoemde vonnissen al 8 maanden in voorarrest heeft verbleven, terwijl in het EAB staat vermeld dat hij de aan hem opgelegde gevangenisstraffen nog volledig dient te ondergaan.
De rechtbank overweegt dat, voor zover– anders dan het EAB vermeldt - sprake zou zijn van een voorarrest dat in mindering dient te worden gebracht op de opgelegde vrijheidsstraffen, dit geen beletsel oplevert voor het toestaan van de overlevering. Er is immers niet aangevoerd noch aannemelijk geworden dat er in het geheel geen strafrestant meer is. Bij de executie van de straf in Polen zal een en ander duidelijk moeten worden.

4.Artikel 12 OLW

De opgeëiste persoon heeft ter zitting aangevoerd dat hij niet aanwezig was op de zittingen die hebben geleid tot de vonnissen zoals vermeld in het EAB.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de processen die tot bovengenoemde vonnissen VII K 538/14 en II K 418/14 hebben geleid.
De rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van deze in het EAB verstrekte informatie. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon op dit punt is daartoe onvoldoende. Artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen is gepleegd;
en
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen is gepleegd;
en
diefstal.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gedurende de laatste vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en daarom gelijkgesteld dient te worden met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan stukken aan de rechtbank overgelegd. De overlevering moet daarom worden geweigerd en de in Polen opgelegde straffen kunnen door Nederland worden overgenomen.
Standpunt officier van justitie
Op grond van de door de verdediging overgelegde stukken is onvoldoende onderbouwd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde documenten niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren in Nederland heeft verbleven. In die documenten ontbreken stukken over het inkomen van de jaren 2018 tot en met 2021. Reeds hierom kan een onafgebroken rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon over de afgelopen vijf jaar niet worden aangetoond.
Dit betekent dat aan de eerste voorwaarde van artikel 6a, negende lid, OLW niet is voldaan, zodat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lublin(Polen) voor de feiten, zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.