ECLI:NL:RBAMS:2023:1488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
13/126527-22 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de identiteit en rechtsgang van de opgeëiste persoon

Op 15 februari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1996, was in Nederland verblijvend en had geen gehoor gegeven aan oproepen voor zijn rechtszaken in Polen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er sprake was van schending van zijn verdedigingsrechten tijdens de eerdere rechtsgang in Polen.

De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtsprocedures die tegen hem waren gevoerd en dat er geen gemachtigde advocaat aanwezig was tijdens deze procedures. Dit leidde tot de vraag of de overlevering op grond van artikel 12 OLW kon worden geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon niet voldoende was geïnformeerd over de rechtsgang en dat zijn verdedigingsrechten niet adequaat waren gewaarborgd. Desondanks besloot de rechtbank om de overlevering niet te weigeren, omdat de opgeëiste persoon zelf verantwoordelijk was voor zijn bereikbaarheid en het doorgeven van zijn adres aan de Poolse autoriteiten.

De rechtbank heeft ook de vraag van dubbele strafbaarheid behandeld en vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd gevraagd, ook onder Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, ondanks de bezwaren van de verdediging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/126527-22 (EAB II)
RK nummer: 22/5071
Datum uitspraak: 15 februari 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 december 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 april 2022 door
the Regional Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 februari 2023. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement of the District Court in Chelm of 25th September 2019, reference II K 45/17.Uit de aanvullende informatie van
the District Court in Chelmvan 3 januari 2023 blijkt dat op 26 februari 2020 een arrest in hoger beroep is gewezen door
the Regional Court in Lublin (reference V Ka 10/20).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Het arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Artikel 12 OLW

Standpunt van de verdediging
Uit alle aanvullende informatie kan niet worden afgeleid dat zich een van de situaties zoals genoemd in artikel 12 OLW heeft voorgedaan. De informatie over de al dan niet gemachtigde advocaat van de opgeëiste persoon is tegenstrijdig, zodat ook de omstandigheid van artikel 12 onder b OLW zich niet voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook van toepassing. De rechtbank dient niet af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon zich er niet van bewust is geweest dat in zijn zaak zowel in eerste aanleg als in hoger beroep een procedure is gevoerd. Hij was minderjarig op het moment dat hij de adresinstructie kreeg. De Poolse autoriteiten wisten bovendien kennelijk dat de opgeëiste persoon niet meer in Polen verbleef, maar hebben hem toch opgeroepen voor de zittingen op het adres dat hij ooit in Polen had opgegeven.
Standpunt van de officier van justitie
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat zowel bij het proces in eerste aanleg als in hoger beroep de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW zich voordoet. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is geweest van een gemachtigd advocaat, kan de rechtbank afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten voldoende heeft kunnen uitoefenen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullend door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat op
25 september 2019 door
the District Courteen vonnis in eerste aanleg is gewezen, waarbij over de schuld en straf van de opgeëiste persoon is geoordeeld. De
ex officioaangewezen advocaat heeft hoger beroep ingesteld dat zich heeft beperkt tot de hoogte van de opgelegde straf. In hoger beroep is de schuld van de opgeëiste persoon niet besproken.
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen – in dit geval het arrest in hoger beroep van
9 juli 2019 – relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [1]
Nu uit de verstrekte informatie naar voren komt dat het in hoger beroep niet is gegaan over de mate van schuld van de opgeëiste persoon maar wel over de aan hem opgelegde strafmaat, zal de rechtbank zowel het vonnis van
the District Court in Chelmals het arrest van
the Regional Court in Lublintoetsen aan artikel 12 OLW.
In het EAB en in de aanvullend verstrekte informatie van de Poolse autoriteiten staat niet dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij de processen die tot voormelde beslissingen hebben geleid. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet eenduidig uit het EAB en de aanvullende informatie kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon in beide instanties op de hoogte was van het voorgenomen proces en dat een gemachtigd advocaat zijn verdediging heeft gevoerd. Er wordt namelijk afwisselend gesproken over een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat en over een
ex officio, court appointedadvocaat. Uit de aanvullende informatie volgt verder dat uit het dossier van de Poolse autoriteiten niet blijkt dat de opgeëiste persoon en de
ex officioadvocaat contact met elkaar hebben gehad nadat het hoger beroep was ingesteld. Ook is niet bekend of de opgeëiste persoon wist dat er een procedure in hoger beroep werd gevoerd. Daar komt bij dat de opgeëiste persoon zowel bij de Nederlandse officier van justitie als op de zitting heeft verklaard dat hij geen raadsman heeft gemachtigd en dat hij geen hoger beroep heeft ingesteld. Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder b, OLW.
De andere in artikel 12 OLW genoemde omstandigheden doen zich evenmin voor en evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan weigeren.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
De opgeëiste persoon heeft op 6 maart 2014 tijdens het politieverhoor het [adres 2] als adres opgegeven waarnaar de correspondentie kon worden verstuurd. De opgeëiste persoon heeft tijdens dit politieverhoor een adresinstructie gekregen en daarvoor ook getekend. Naar dit opgegeven adres zijn vervolgens alle oproepingen voor zowel het proces in eerste aanleg als in hoger beroep verzonden. De opgeëiste persoon heeft geen gehoor gegeven aan de op dat adres achtergelaten afhaalberichten. De opgeëiste persoon is in de adresinstructie gewezen op zijn plicht om een adreswijziging door te geven en op de consequenties van het niet nakomen van die verplichting. Ook is hij erop gewezen dat de instructie geldt voor de gehele gerechtelijke procedure waaronder het hoger beroep. De opgeëiste persoon is vervolgens in 2015 naar Nederland vertrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De omstandigheid dat de opgeëiste persoon op het moment van voornoemde adresinstructie minderjarig was, maakt dit niet anders. De opgeëiste persoon is, zo hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat de Poolse autoriteiten volgens de raadsman moeten hebben geweten dat hij op dat moment niet meer in Polen verbleef, maakt dit evenmin anders. Het blijft immers de verantwoordelijkheid van de opgeëiste persoon om een adreswijziging door te geven aan en bereikbaar te zijn voor de Poolse autoriteiten in het kader van de strafprocedure. De verweren van de raadsman worden verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl het feit door twee of meer verenigde personen is gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gedurende de laatste vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven en daarom gelijkgesteld dient te worden met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW. De raadsman heeft ter onderbouwing hiervan stukken aan de rechtbank overgelegd.
De overlevering moet daarom worden geweigerd en de in Polen opgelegde straf kan door Nederland moeten worden overgenomen.
Standpunt officier van justitie
Op grond van de door de verdediging overgelegde stukken is onvoldoende onderbouwd dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de overgelegde documenten niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren in Nederland heeft verbleven. In de overgelegde documenten ontbreken stukken over het inkomen van de jaren 2018 tot en met 2021. Reeds hierom kan een onafgebroken rechtmatig verblijf van de opgeëiste persoon over de afgelopen vijf jaar niet worden aangetoond.
Dit betekent dat aan de eerste voorwaarde van artikel 6a, negende lid, OLW niet is voldaan, zodat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Lublin(Polen) voor het feit, zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 februari 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.