ECLI:NL:RBAMS:2023:1479

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/13/727923 / FA RK 23-187
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en informatieregeling voor minderjarige na langdurig contactverbod

In deze zaak verzoekt de moeder om een omgangsregeling met haar kind, [minderjarige], die zij sinds 2019 niet meer heeft gezien. De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS) verzet zich tegen dit verzoek, omdat zij van mening is dat het contactherstel niet in het belang van het kind is. De rechtbank heeft kennisgenomen van de feiten, waaronder de beëindiging van het gezag van de moeder over [minderjarige] in 2020 en de problematiek rondom het kind, waaronder hechtingsproblematiek en gedragsproblemen. De rechtbank oordeelt dat het belangrijk is dat [minderjarige] geïnformeerd wordt over zijn biologische moeder en dat hij de ruimte krijgt om haar te leren kennen. De rechtbank besluit dat de WSS statusvoorlichting aan [minderjarige] moet geven en dat de moeder maandelijks een kaartje naar hem moet sturen. De zaak wordt aangehouden voor verdere beoordeling na zes maanden.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/727923 / FA RK 23-187
Beschikking van 16 maart 2023
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. F.R.G. Drenth te Baarn,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
locatie Amsterdam,
hierna te noemen de WSS,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de moeder, ingekomen op 9 januari 2023;
  • het verweerschrift van de WSS, ingekomen op 24 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 2 maart 2023.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de WSS (telefonisch).

2.De feiten

2.1.
Uit de verbroken relatie tussen de moeder en de vader is de volgende minderjarige geboren:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2015.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 november 2020 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is de WSS met de voogdij belast.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De moeder heeft verzocht een omgangsregeling met [minderjarige] vast te stellen en tevens een informatieregeling. De moeder heeft [minderjarige] sinds 2019 niet meer gezien. Wel ontvangt moeder af en toe foto’s van [minderjarige] . De moeder heeft de WSS in september aangeschreven met het verzoek tot contactherstel. In een digitaal gesprek op 14 oktober 2022 hebben de moeder en de WSS afgesproken dat gekeken zou worden naar hoe het contact zou kunnen worden hersteld. In afwachting van nog te starten speltherapie voor [minderjarige] is afgesproken dat de moeder in ieder geval alvast kaartjes naar de WSS zou sturen, die dan aan [minderjarige] zouden worden gegeven. Op 2 december heeft een vervolggesprek plaatsgevonden, waarin bleek dat de kaarten niet aan [minderjarige] waren gegeven. Tijdens dit vervolggesprek
is afgesproken dat de WSS op 15 december 2022 met een voorstel voor de opbouw in het contact tussen de moeder en [minderjarige] zou komen. Op 16 december 2022 ontving moeder echter een bericht van de WSS dat naaktfoto’s op de iPad van [minderjarige] zouden zijn gevonden en dat hij onrustig zou worden rond het thema ‘mama’. De WSS gaf daarom aan dat het hen een slecht idee leek om over te gaan tot contactherstel. Moeder voert echter aan dat [minderjarige] in zijn vorige pleeggezin in 2019 zou zijn misbruikten daarom zo zou reageren. De moeder acht het in het belang van de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] om het contact tussen de moeder en [minderjarige] te herstellen. Tevens kan het ontbreken van dit contact zeer negatieve gevolgen voor [minderjarige] hebben. Dit contactherstel dient stapsgewijs plaats te vinden, al dan niet onder begeleiding van hulpverlening zoals therapie. Ook staat moeder open voor een traject bij het Omgangshuis.
De moeder stelt de volgende opbouwende omgangsregeling voor:
moeder stuurt een kaartje met een kort bericht naar [minderjarige] ;
moeder stuurt een videoberichtje naar [minderjarige] ;
er is een videobelgesprek tussen moeder en [minderjarige] van 10 minuten;
er vinden drie videobelgesprekken plaats in drie weken tijd waarbij de gesprekken worden uitgebreid naar 30 minuten;
er vinden elke twee weken korte fysieke bezoeken tussen moeder en [minderjarige] plaats. Deze bezoeken vinden plaats bij [minderjarige] thuis ofwel in het omgangshuis. Deze bezoeken zullen ongeveer 30 minuten duren;
na vier bezoeken vindt er een evaluatie plaats waarbij er wordt beoordeeld of er ruimte is voor een ruimere regeling.
Daarnaast wenst moeder goed geïnformeerd te worden met betrekking tot de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] . Moeder verzoekt een maandelijkse informatieregeling vast te stellen waarbij de WSS de moeder dient te informeren over het welzijn van [minderjarige] , zoals de ontwikkeling rondom zijn gezondheid en prestaties op school.
3.2.
De WSS heeft verweer gevoerd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat [minderjarige] een jongen is van zeven jaar oud en in zijn korte leven al veel heeft meegemaakt. Hij is gediagnosticeerd met het syndroom van Dose en tevens is sprake van een ernstige vorm van hechtingsproblematiek, trauma en ADHD. De moeder van [minderjarige] is gediagnosticeerd met borderline en tevens waren in het verleden vermoedens van prostitutie en drugsgebruik.
[minderjarige] is in 2017 binnen het vrijwillig kader in een pleeggezin geplaatst. Moeder had toen omgang met [minderjarige] , maar heeft hem toen tijdens een omgangsmoment alleen achtergelaten in de woning. Daar is hij door de politie aangetroffen in een vervuilde woning en met een vieze luier in een ledikant zonder matras.
Tussen 2017 en 2019 heeft [minderjarige] bij verschillende pleeggezinnen gewoond. Moeder had vermoedens van mishandeling van [minderjarige] binnen het pleeggezin, maar zij gaf geen toestemming voor een gesprek met een gedragswetenschapper, waardoor tot op heden niet duidelijk is of daadwerkelijk sprake is geweest van mishandeling.
In 2019 is [minderjarige] in het pleeggezin geplaatst waar hij tot op heden verblijft. Vanaf het moment van plaatsing tot op heden laat [minderjarige] (seksueel) grensoverschrijdend gedrag zien. Er zijn sterke vermoedens dat sprake is geweest van seksueel misbruik en/of het zien van seksuele handelingen, maar het is onduidelijk in welke situatie zich dit heeft voorgedaan.
Tijdens de dagbehandeling bij Mondriaan GGZ en tijdens de consulten van speltherapie is aandacht geweest voor het onderwerp ‘mama’. Er wordt waargenomen dat [minderjarige] het niet over dit onderwerp wil hebben. Het is echter niet duidelijk geworden of [minderjarige] de moeder of zijn voormalig pleegmoeder associeert met het woord ‘mama’.
Vanaf 2019 tot heden is geen contact geweest tussen [minderjarige] en moeder. De omgang is in 2019 stopgezet omdat moeder zich meermaals agressief opstelde jegens de jeugdzorgwerkers en de professionals die de bezoeken begeleidden.
Vanaf eind november 2022 wordt er bij [minderjarige] een enorme terugval waargenomen in zijn gedrag. Hij lijkt continu ‘aan’ te staan, is overprikkeld en vertoont agressief gedrag. Daarnaast zijn op zijn iPad foto’s gevonden waarop hij naakt poseert. De WSS en de betrokken professionals zijn van mening dat de behandeling opgeschaald dient te worden en onderzoek uitgevoerd dient te worden naar de seksuele
ontwikkeling van [minderjarige] . Voor het slagen van deze behandeling is het nodig dat sprake is van voldoende rust. Het opstarten van omgang met moeder, in welke vorm dan ook, zal schadelijk zijn voor de ontwikkeling van [minderjarige] en zal zijn behandeling verder stagneren. De WSS acht het daarom niet in het belang van [minderjarige] om de omgang op te starten.

4.De standpunten

4.1.
De moeder
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er veel zaken voor haar zijn achtergehouden, waar zij pas na indiening van het verweerschrift is achter gekomen, met name over de situatie in het pleeggezin waar [minderjarige] nu verblijft. Moeder heeft aangegeven dat zij niet meer de vrouw is die zij jaren geleden was. Zij heeft een enorme persoonlijke ontwikkeling doorgemaakt. De moeder heeft verklaard dat zij sinds 2016 clean is en dat zij ook openstaat voor urinecontroles als er een omgangsregeling wordt vastgesteld. Binnenkort zal een gezinsopname plaatsvinden van moeder met een van haar andere kinderen. Ook is bij moeder een persoonlijkheidsonderzoek afgenomen waaruit blijkt dat geen sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, maar van PTSS en ADHD. De moeder heeft voorts een vaste woning in [woonplaats] en zit in de schuldsanering, waar zij erg blij mee is.
Tot slot heeft de moeder aangevoerd dat uit het verweerschrift blijkt dat bij de pleegmoeder en de pleegvader ook sprake is van veel problematiek, maar dat bij hen wel alles uit de kast wordt gehaald om hen te ondersteunen. Moeder vindt dit erg oneerlijk.
Het is de moeder niet duidelijk geworden waarom het contact niet meer hersteld kan worden naar aanleiding van het incident met de iPad van [minderjarige] . Het is een aanname dat contactherstel zou leiden tot een verslechtering van zijn situatie.
4.2.
De WSS
De WSS heeft aangegeven dat het op dit moment niet goed gaat met [minderjarige] . Er is sprake van een belast verleden waar hij tijdens zijn dagelijks functioneren veel last van heeft. Er is sprake van agressief en seksueel overschrijdend gedrag. Het stukje ‘mama’ roept veel agressie en onbegrip bij [minderjarige] op en de zorgen hieromtrent zijn de afgelopen tijd alleen maar toegenomen. Er moet gekeken worden welke behandeling hiervoor ingezet moet worden.
Omdat [minderjarige] nu zo vastloopt in zijn dagelijks leven en op school is er nog geen aandacht geweest voor de vraag wie mama voor hem is. [minderjarige] volgt behandeling, maar is nu ook aangemeld voor individuele therapie. Het is van belang om deze behandeling voorrang te geven boven het contactherstel met de moeder.
Het klopt dat moeder kaartjes naar [minderjarige] heeft gestuurd. Deze kaartjes zijn niet aan hem gegeven omdat hij aangaf deze kaartjes niet te willen ontvangen. Er is naar aanleiding van het advies van Mondriaan eerst aan [minderjarige] gevraagd of hij de kaartjes van moeder wilde ontvangen. Het is niet duidelijk of deze vraag in enige mate samenhangt met de foto’s die op de iPad zijn aangetroffen.
De WSS is het met moeder eens dat zij beter op de hoogte moet worden gehouden rondom de situatie met [minderjarige] en waarom het niet in zijn belang is om nu over te gaan tot contactherstel.

5.De beoordeling

Informatieregeling
5.1.
Het verzoek van de moeder om een informatieregeling vast te stellen is gebaseerd op artikel 1:377c van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van dit artikel wordt de niet met het gezag belaste ouder inzake belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van het kind of diens verzorging en opvoeding betreffen daarvan op de hoogte gesteld, tenzij die derde de informatie niet op gelijke wijze zou verschaffen aan degene die met het gezag over het kind is belast, dan wel bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft of het belang van het kind zich tegen het verschaffen van informatie verzet.
5.2.
De WSS heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat moeder inderdaad beter op de hoogte moet worden gehouden rondom de situatie van [minderjarige] .
5.3.
De rechtbank zal gelet op bovenstaande het verzoek van de moeder om een informatieregeling vast te stellen toewijzen, in die zin dat de WSS de moeder maandelijks zal informeren over de ontwikkeling van [minderjarige] bij het pleeggezin, zijn medische situatie en de ontwikkelingen op school, onder toezending van een recente foto van [minderjarige] .
Omgangsregeling
5.4.
Ingevolge artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft het kind het recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind.
5.5.
De rechtbank overweegt dat de rechtbank het een ouder tijdelijk kan verbieden contact met de kinderen te hebben indien voldaan is aan de criteria genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechtbank het recht op omgang slechts indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, indien de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken of indien omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.6.
Uit het verweerschrift van de WSS blijkt dat het contactherstel tussen de moeder en [minderjarige] al gepland stond, tot het moment dat er naaktfoto’s op zijn iPad werden aangetroffen. Uit het verweerschrift en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht blijkt echter niet dat dit enig verband houdt met elkaar. Daarnaast wordt door de WSS gesteld dat het onderwerp ‘mama’ veel agressie en onbegrip oproept bij [minderjarige] . Echter is niet duidelijk wie [minderjarige] ziet als zijnde mama. [minderjarige] heeft de moeder immers sinds 2019 niet meer gezien, hij was toen vier jaar oud. Sinds 2017 verbleef [minderjarige] in een pleeggezin waar hij zijn pleegmoeder ook mama noemde.
5.7.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het van belang dat de twijfel rondom het woord ‘mama’ wordt weggenomen en dat [minderjarige] geïnformeerd wordt over zijn biologische moeder. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] de ruimte moet krijgen om zijn biologische moeder te leren kennen, zodat hij mogelijk ook een ander beeld zal krijgen bij het woord ‘mama’. Voor een gezonde identiteitsontwikkeling is het van belang dat [minderjarige] weet wie zijn moeder is. Alhoewel de rechtbank begrijpt dat [minderjarige] op dit moment problematisch gedrag laat zien, is niet vast te stellen dat dit op enige wijze samenhangt met de moeder of het contactherstel dat zou gaan plaatsvinden. De rechtbank acht het juist in het belang van de ontwikkeling van [minderjarige] dat hij weet wie zijn moeder is en dat hij weet dat zij graag weer contact met hem wil. De rechtbank zal daarom beslissen dat de WSS (eventueel samen met zijn behandelaar) [minderjarige] statusvoorlichting over zijn moeder moet geven. De rechtbank acht de termijn van één maand daarvoor passend en geboden.
5.8.
Zodra [minderjarige] is voorgelicht over wie zijn moeder is, acht de rechtbank het tevens van belang dat hij weet hoeveel zijn moeder om hem geeft en moet hij de ruimte krijgen om zijn moeder langzaamaan te leren kennen. De rechtbank zal daarom in het kader van het contactherstel tussen [minderjarige] en zijn moeder bepalen dat de moeder [minderjarige] iedere maand een kaartje zal sturen. Door de WSS zal daarbij niet, zoals eerder het geval was, aan [minderjarige] worden gevraagd of hij het kaartje wil ontvangen. De WSS, dan wel de behandelaar van [minderjarige] , dient de kaarten samen met hem bespreken.
5.9.
De rechtbank zal de beslissing voor het overige aanhouden om vinger aan de pols te houden met betrekking tot het feit of de statusvoorlichting heeft plaatsgevonden en hoe [minderjarige] reageert op de kaartjes van moeder en zijn behandeling. De rechtbank zal de zaak aanhouden voor de duur van 6 maanden.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de WSS is gehouden de moeder maandelijks, op de eerste dag van de maand, schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] ;
6.2.
bepaalt in het kader van de opbouwende voorlopige omgangsregeling dat de moeder [minderjarige] maandelijks een kaartje stuurt, met ingang van de maand mei;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
bepaalt dat de behandeling van de zaak
pro formawordt aangehouden tot 16 september 2023;
6.5.
bepaalt dat partijen voorafgaand aan deze datum de rechtbank informeren over de stand van zaken.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. E.M. Devis, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Scherphof, griffier, op 16 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).