ECLI:NL:RBAMS:2023:1473

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/13/726238 / HA ZA 22-990
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzetprocedure inzake aansprakelijkheid bij export incasso en exoneratieclausule

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen Panda Recycling B.V. en ING Bank N.V. Panda heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis, waarin zij schadevergoeding eiste van ING vanwege vertraging in de verzending van documenten door DHL. ING verweerde zich met een beroep op de exoneratieclausule uit de Uniform Rules for Collections (URC), die volgens ING van toepassing waren op de dienstverlening. De rechtbank oordeelde dat de exoneratieclausule geldig was en dat Panda niet kon aantonen dat ING zich niet meer op deze clausule mocht beroepen. Panda's verweren, waaronder rechtsverwerking en de toepasselijkheid van de URC, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vorderingen van Panda af. Panda werd veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, die op € 5.203,00 werden begroot, met een bijkomende veroordeling in nakosten. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/726238 / HA ZA 22-990
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 9 maart 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PANDA RECYCLING B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. J.A.Th. van den Berg te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
eiseres in het verzet,
advocaat mr. E.C. Netten te Amsterdam.
Partijen worden hierna Panda en ING genoemd.
Tegenwoordig zijn mr. N.A.J. Purcell, rechter, en mr. L. Schwalb, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • de heer P. Borsje, indirect aandeelhouder en bestuurder van Panda,
  • mr. Van den Berg voornoemd,
  • de heer [naam 1] , bedrijfsjurist bij ING,
  • mevrouw [naam 2] , teammanager afdeling documentaire trade bij ING,
  • mr. Netten voornoemd,
  • mr. T.S.F. Hautvast, kantoorgenoot van mr. Netten.
In deze zaak heeft heden een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan afzonderlijk proces verbaal wordt opgemaakt. De rechter heeft bepaald dat de uitspraak mondeling zal worden gedaan.
De rechter doet de volgende uitspraak.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
ING verleent export incasso diensten aan Panda. Zij heeft in maart 2021 voor Panda vijf sets documenten verstuurd naar zogenoemde
collecting banksvan afnemers van Panda in India. Ze heeft die sets documenten aan DHL meegegeven. Vast staat dat die documenten een stuk later zijn aangekomen dan normaliter het geval was. Panda claimt nu de schade die zij - althans Panda Fiber die haar vordering heeft overgedragen aan Panda - door die vertraging heeft geleden.
1.2.
ING verweert zich onder andere met een beroep op de exoneratieclausule in artikel 14 van de
Uniform Rules for Collections(hierna: URC) van de
International Chamber of Commerce. Dat verweer slaagt. En dat betekent dat ik niet toekom aan de vraag of ING een fout heeft gemaakt, niet toekom aan de vraag of DHL een fout heeft gemaakt, niet toekom aan de vraag of ING aansprakelijk is voor een fout van zichzelf of van DHL, en niet toekom aan de vraag wat de omvang van de schade is.
1.3.
Panda heeft tegen het beroep van ING op de exoneratieclausule vier verweren aangevoerd. Het eerste verweer is een beroep op rechtsverwerking; Panda heeft gesteld dat ING zich niet of niet meer mag beroepen op dit beding omdat ING eerder aan Panda heeft gevraagd haar schade te onderbouwen. Het tweede verweer is dat de URC niet van toepassing zijn omdat onduidelijk zou zijn geformuleerd op het
remittance formdat ze van toepassing zijn. Het derde verweer is dat ING als gebruiker van een set algemene voorwaarden (de URC) deze niet ter hand heeft gesteld aan Panda zodat ING niet aan haar informatieverplichting heeft voldaan en Panda de algemene voorwaarden mag vernietigen. Het vierde verweer is dat als de URC van toepassing zijn op de dienstverlening van ING, ze geen betrekking hebben op deze situatie omdat het hier gaat om DHL die door ING is ingeschakeld en omdat de documenten fysiek zijn aangeleverd. Die verweren slagen alle vier niet, en dat zal ik nu uitleggen.
Rechtsverwerking?
1.4.
Het beroep op rechtsverwerking slaagt niet. Panda verwijst naar de e-mail van mevrouw [naam 2] van 30 maart 2022. Die schrijft daar dat ze het vervelend vindt wat er is gebeurd en dat er kennelijk kosten zijn gemaakt. Zij schrijft vervolgens:
“alvorens uw klacht en factuur verder in behandeling te kunnen nemen zou ik u willen vragen om bewijsstukken aan ons te overleggen die aantonen dat de kosten die u bij ons claimt daadwerkelijk gemaakt heeft. Wij houden de door u gestuurde factuur aan totdat wij van u de gevraagde bewijsstukken hebben ontvangen.”
1.5.
Ik vind het zeker ongelukkig dat ING eerst dit verzoek doet aan Panda en later een beroep doet op de exoneratieclausule. Zij zet Panda daarmee onnodig aan het werk. Zij vraagt haar immers haar claim beter te onderbouwen, terwijl ze net zo goed direct had kunnen zeggen dat ze wat haar betreft niets kon claimen. Maar dit kan niet meebrengen dat Panda een geslaagd beroep kan doen op rechtsverwerking. De drempel daarvoor ligt behoorlijk hoog. Om dat beroep te laten slagen zou ik in deze e-mail moeten lezen óf dat ING toezegt de schade te vergoeden óf dat zij afstand doet van haar recht om zich op de exoneratieclausule te beroepen. Dat kan ik hier simpelweg niet in lezen. ING heeft Panda slechts gevraagd haar gestelde schade nader te onderbouwen en wacht verder af.
Toepasselijkheid URC?
1.6.
Het tweede verweer van Panda gaat over de formulering op het
remittance form. Het zou niet duidelijk zijn dat de URC van toepassing zijn op de relatie tussen Panda en ING. Er staat:
“this collection is subject to the ICC Uniform Rules for Collections, latest version.”Met de bewoordingen
“subject to”is naar mijn oordeel duidelijk bepaald dat die voorwaarden van toepassing zijn en dat de URC dus deel uitmaken van de overeenkomst tussen ING en Panda.
Voorwaarden niet ter hand gesteld
1.7.
Het derde verweer van Panda gaat over terhandstelling van de URC. Met Panda ben ik van oordeel dat de URC als set algemene voorwaarden gelden en ING de gebruiker is van die algemene voorwaarden in deze relatie. De Hoge Raad heeft in het arrest Geurtzen/Kampstaal [1] overwogen dat artikel 6:234 lid 1 BW limitatief regelt hoe de gebruiker aan haar informatieverplichting voldoet. Maar, zo overweegt de Hoge Raad ook, een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van artikel 6:234 lid 1 BW brengt mee dat aan de strekking van de in die bepaling vervatte regeling eveneens recht wordt gedaan, als de wederpartij zich tegenover de gebruiker ook niet op vernietigbaarheid van een beding in algemene voorwaarden kan beroepen, wanneer hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst met dat beding bekend was of geacht kon worden daarmee bekend te zijn.
1.8.
ING stelt onbetwist dat het gebruik van deze voorwaarden tussen deze twee partijen volstrekt gebruikelijk was. Panda heeft meer dan 200 keer gebruik gemaakt van de export incassodiensten van ING via precies hetzelfde formulier waarop naar precies dezelfde voorwaarden wordt verwezen. Daar komt nog bij dat het op de markt ook volstrekt gebruikelijk is dat deze voorwaarden worden gehanteerd. ING stelt dat de URC al sinds 1956 de gouden standaard zijn. Het zijn bovendien voorwaarden die niet eenzijdig zijn opgesteld door ING. Ze zijn opgesteld door de
International Chamber of Commerce, hét instituut voor wat betreft internationale handelsrelaties. Dit alles, dus dat het gebruik van de URC zowel tussen partijen als op de markt volstrekt gebruikelijk is, maakt dat naar mijn oordeel Panda geacht kon worden met de inhoud van die voorwaarden bekend te zijn. Dat betekent dat het beroep van Panda op vernietiging van de URC niet slaagt.
Uitleg artikel 14 URC
1.9.
Het vierde en laatste verweer van Panda ziet op de uitleg van het exoneratiebeding. Het zou niet van toepassing zijn op deze situatie omdat het DHL was die de documenten heeft verstuurd of omdat het ging om fysieke documenten. De bepaling is echter duidelijk:
“banks assume no liability or responsibility for the consequences arising out of delay (…) in transit of any (…) documents.”Daar zit geen enkele beperking in waaruit volgt dat banken daar geen beroep op zouden doen als er hulppersonen in het spel zouden zijn of dat het niet zou gelden voor fysieke documenten. Dit verweer faalt dus ook.
1.10.
De vorderingen van Panda worden dus afgewezen. Het verzet is gegrond. Het verstekvonnis wordt vernietigd. Panda wordt veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding, die voor rekening blijven van ING. De kosten worden begroot op:
  • Griffierecht € 2.837,00
  • Salaris advocaat € 2.366,00 (twee punten x tarief IV € 1.183,00)
Totaal € 5.203,00
1.11.
Panda wordt veroordeeld in de nakosten zoals hierna in de beslissing vermeld.

2.De beslissing

De rechtbank
2.1.
verklaart het verzet gegrond en ontheft ING van de bij verstekvonnis van 26 oktober 2022 (723089 HA ZA 22-758) jegens haar uitgesproken veroordelingen en opnieuw rechtdoende:
2.2.
wijst de vorderingen van Panda af,
2.3.
veroordeelt Panda in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van ING begroot op € 5.203,00,
2.4.
veroordeelt Panda in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Panda niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
2.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de rechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.HR 1 oktober 1999, NJ 2000/207 m.nt. JH