ECLI:NL:RBAMS:2023:1467

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
725372
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van informatie door vereffenaar aan legitimaris in erfrechtelijke geschil

In deze zaak vordert eiser, onterfd door zijn overleden vader, dat zijn zus, die als vereffenaar van de nalatenschap optreedt, documenten verstrekt die nodig zijn om de omvang van zijn legitieme portie vast te stellen. Eiser heeft recht op informatie op basis van artikel 4:78 lid 1 BW, dat legitimaris het recht geeft op inzage in de bescheiden die nodig zijn voor de berekening van zijn legitieme portie. De rechtbank oordeelt dat de vereffenaar, in dit geval de zus van eiser, verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken, waaronder bankafschriften en taxatierapporten van de onroerende zaken van de vader. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe, met uitzondering van enkele verzoeken die tot executieproblemen zouden kunnen leiden. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval de vereffenaar in gebreke blijft met het verstrekken van de informatie. Eiser krijgt ook een voorschot van € 60.000 op zijn legitieme portie toegewezen, met wettelijke rente vanaf de dagvaarding. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/725372 / HA ZA 22-949
Vonnis in incident van 22 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. A.J. van de Graaf te Amsterdam
[gedaagde]
in hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. C. Ravesteijn te Amsterdam.
Partijen worden [eiser] en [gedaagde] genoemd.
De zaak in het kort
[eiser] is onterfd door zijn in 2018 overleden vader en wil nu dat zijn zus [gedaagde] , die vereffenaar is van de nalatenschap, wordt veroordeeld om bankafschriften en andere gegevens te verstrekken. Dan kan namelijk worden vastgesteld hoe groot de legitieme portie is waar hij recht op heeft. [eiser] wil ook dat [gedaagde] alvast een voorschot betaalt van het bedrag waarop hij recht heeft. [gedaagde] geeft toe dat ze aan [eiser] bankafschriften moet verstrekken en zij wordt veroordeeld om ook nog andere gegevens aan [eiser] te geven. De rechter veroordeelt haar ook om uit de nalatenschap een voorschot van € 60.000 aan [eiser] te betalen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarin de vorderingen in het incident, met producties,
- de conclusie van antwoord betreffende de incidentele vordering ex artikel 208 Rv, met producties,
- de rolbeslissing van 21 december 2022 waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden in het incident,
- de op 1 februari 2023 bij de rechtbank ontvangen productie 32 van [eiser] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 februari 2023 met de daarin vermelde akte houdende vermeerdering incidentele vordering.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
[gedaagde] en [eiser] zijn de kinderen van [bedrijf 1] , overleden op 20 juni 2018 (hierna: [naam 2] of de vader.). [gedaagde] en [eiser] hebben een broer [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
2.2.
De laatste 25 jaar vóór het overlijden van [naam 2] was [naam 3] de levenspartner van [naam 2]
2.3.
Bij testament van 3 mei 2017 heeft [naam 2] [gedaagde] tot zijn enige erfgenaam benoemd. [eiser] en [naam 1] heeft hij onterfd. Verder worden in het testament legaten van elk € 10.000 genoemd aan twee kinderen van [gedaagde] en aan de vijf kleinkinderen van [naam 3] . Aan [naam 3] heeft [naam 2] bovendien het vruchtgebruik van een woning in Retranchement (Cadzand) en een bedrag van € 250.000,- gelegateerd met de bepaling dat zij de bevoegdheid heeft deze te vervreemden, te bezwaren en te verteren.
2.4.
[gedaagde] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. [eiser] heeft aanspraak gemaakt op zijn legitieme portie.
2.5.
De vader was eigenaar van woningen in Amstelveen, Amsterdam, Uithoorn en Retranchement. De woningen in Amstelveen, Amsterdam en Retranchement zijn na het overlijden van de vader verkocht.
2.6.
Een aangifte erfbelasting over 2018 vermeldt dat de legitieme portie van [eiser] € 216.000 bedraagt. In een bij een begeleidende brief van de belastingdienst aan [gedaagde] van 7 juni 2021 gegeven toelichting op correcties van [gedaagde] op een voorlopige aanslag erfbelasting, is onder meer sprake van:
  • een Zwitserse stichting die de vader in 2011 zou hebben opgericht en waarin hij CHF 30 miljoen zou hebben gestort,
  • aandelen van de vader in [bedrijf 1] B.V.,
  • (dubieuze) vorderingen op [eiser] ,
  • vorderingen van de vader en [bedrijf 1] B.V. op [bedrijf 2] B.V.
2.7.
In januari 2022 heeft [eiser] [gedaagde] in kort geding gedagvaard en gevorderd dat zij documenten overlegt waaruit hij kan opmaken hoe groot zijn legitieme portie is. Nadat [gedaagde] eind januari 2022 een aantal documenten had overgelegd bij de in het kort geding genomen conclusie van antwoord, heeft [eiser] het kort geding ingetrokken.
2.8.
In het dossier bevindt zich een schriftelijke stuk waarop staat dat het een overeenkomst is tussen [bedrijf 3] B.V. en [eiser] die op 6 september 1991 te Antwerpen is ondertekend en waarin onder meer is vermeld dat [eiser] instemt met verrekening met zijn erfenis na het overlijden van [naam 2] als [eiser] niet bij leven NLG 2,45 miljoen terugbetaalt. De overeenkomst vermeldt niet aan wie het bedrag zou moeten worden terugbetaald. Wel is opgenomen dat aandelen in Wessex UK Plc tot zekerheid van het door [eiser] verschuldigde in depot blijven bij [bedrijf 3] B.V.
2.9.
Een e-mail van 14 maart 2022 van de accountant van [gedaagde] aan de belastingdienst luidt, voor zover hier van belang:
“Met betrekking tot [bedrijf 3] B.V. die ca 30 jaar geleden heeft bestaan en die in 1991 leningen aan [bedrijf 1] (…) heeft uitgegeven, is bij de familie verder geen enkele informatie voorhanden. (…) De notaris heeft op verzoek van de heer [naam 2] , vlak voor zijn overlijden, een akte van depot opgesteld waarin de leningen waarvan in 1991 namens de B.V. een overeenkomst is opgesteld, zijn opgesomd. U stelt dat deze leningen door middel van (een akte van) cessie ook aan de heer [naam 2] gecedeerd kunnen zijn. Ik zou dan verwachten dat door de heer [eiser] en de notaris, behalve de leenovereenkomsten, een dergelijke akte zou zijn overgelegd of daar melding van zou zijn gemaakt in de akte van depot. De notaris heeft bij de aanlevering van stukken tbv de erfbelasting ook geen enkele melding gemaakt van een cessie op vorderingen in privé, terwijl hij wel de persoon was die zeer bekend was met het dossier van de heer [naam 2] Naar onze mening dient hierdoor geconcludeerd te worden dat er geen cessie heeft plaatsgevonden en er op het moment van overlijden derhalve geen vordering in privé bestond op de heer [bedrijf 1] jr.
(…)”
2.10.
Bij brief van 27 januari 2023 heeft het kantongerecht van deze rechtbank aan [gedaagde] geschreven dat zij niet heeft voldaan aan de in een brief van 9 november 2022 door het kantongerecht gestelde termijn om een boedelbeschrijving in te dienen.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - samengevat –
I. aan de hand van de door [gedaagde] in het incident te verstrekken bescheiden bij wijze van verklaring voor recht de omvang van de legitimaire massa en de legitieme portie van [eiser] vast te stellen;
II. de vordering van [eiser] op de nalatenschap van [naam 2] op grond van artikel 4:223 lid 2 BW vast te stellen op het onder I. vastgestelde bedrag, vermeerderd met rente en kosten;
III. [gedaagde] zowel in haar hoedanigheid van erfgenaam als in die van vereffenaar, te veroordelen om aan [eiser] het onder I. vastgestelde bedrag te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente,
IV. [gedaagde] , zowel in haar hoedanigheid van erfgenaam als in die van vereffenaar, te veroordelen om aan [eiser] € 8.197,75 incl. btw te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
V. te verklaren voor recht dat [gedaagde] in haar hoedanigheid van vereffenaar in ernstige mate tekort is geschoten in de vervulling van haar verplichtingen als zodanig, dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt en dat zij daarmee als erfgenaam verplicht is om de vorderingen van [eiser] ook ten laste van haar overig vermogen te voldoen,
VI. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[eiser] vordert na vermeerdering van eis, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. [gedaagde] , zowel in haar hoedanigheid van erfgenaam als in die van vereffenaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om binnen één maand na dit vonnis de volgende informatie aan de rechtbank en aan [eiser] te verstrekken:
a. bewijsstukken (onder meer - doch niet daartoe beperkt - notariële afrekeningen) waaruit de verkoopopbrengst van de woningen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] blijkt, alsmede kopieën van de bankafschrift(en) waaruit blijkt aan wie deze (ver)koopsom is voldaan, dan wel een taxatierapport waarin de marktwaarde van deze woningen per overlijdensdatum is getaxeerd;
b. een taxatierapport waarin de marktwaarde van de woning [adres 4] per overlijdensdatum is getaxeerd;
c. een overzicht van alle zich op overlijdensdatum in de woningen in Retranchement, Amstelveen en Uithoorn bevindende roerende zaken van erflater alsmede de taxatiewaarde daarvan per overlijdensdatum;
d. de bankafschriften van de drie ABN AMRO bankrekeningen ( [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ), waaruit de saldi van deze rekeningen op overlijdensdatum blijken;
e. een overzicht van alle betaal-, spaar- en/of beleggingsrekeningen van de vader in Nederland en in het buitenland over de periode 2013 tot en met overlijden, inclusief vermelding van de saldi op overlijdensdatum;
f. kopieën van alle bankafschriften van al de onder g. genoemde rekeningen over de periode 2013 tot en met overlijden;
g. kopieën van alle aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over de periode 2013 tot en met overlijden;
h. de (accountants)rapportage waaruit blijkt dat de aandelen van erflater in de vennootschap [bedrijf 1] B.V. per overlijdensdatum op € 649.088 zouden moeten worden getaxeerd, alsmede alle onderbouwende stukken met betrekking tot de gestelde geldlening van € 600.000 door deze vennootschap aan [bedrijf 2] B.V.;
i. alle onderbouwende stukken met betrekking tot de gestelde geldlening van € 300.000 door erflater aan [bedrijf 2] B.V.;
j. alle informatie en onderbouwende documenten waarover [gedaagde] met betrekking tot de Zwitserse Stiftung van erflater beschikt, waaronder in ieder geval - doch uitdrukkelijk niet daartoe beperkt - de naam van deze Stiftung, de adres- en contactgegevens van deze Stiftung, de oprichtingsakte en/of de statuten, de na(a)m(en) van de bestuurder(s), de namen van eventueel andere contactpersonen, alsmede de na(a)m(en) en contactgegevens van de begunstigde(n);
k. de begeleidende brief van (de accountant van) [gedaagde] aan de Belastingdienst ter toelichting op de door haar ingediende (voorlopige) aangifte erfbelasting, het door (de accountant van) [gedaagde] ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag erfbelasting inclusief alle bijlagen daarbij, alsmede alle overige correspondentie die in dit kader door (de accountant van) [gedaagde] met de Belastingdienst is gewisseld;
l. een volledige opgave van alle schenkingen die erflater bij leven heeft gedaan;
II. te bepalen dat te verbeuren dwangsommen niet als vereffeningskosten in de berekening van de legitimaire massa mogen worden betrokken;
III. voor het geval [gedaagde] , zowel in haar hoedanigheid van erfgenaam als in die van vereffenaar, verklaart niet over de onder a, d, f, g, h, j en k genoemde stukken te beschikken, de toestemming van [gedaagde] voor het opvragen van deze stukken te vervangen door die van de rechtbank zodat [eiser] deze stukken zelf kan opvragen bij respectievelijk de betreffende notaris, de betreffende bank en de belastingdienst en daarbij te bepalen dat de eventuele kosten voor het opvragen van deze bescheiden ten laste van de nalatenschap komen;
IV. [gedaagde] , in haar hoedanigheid van vereffenaar, te veroordelen om binnen 14
dagen na dit vonnis aan [eiser] een voorschot van € 200.000,= op de aan hem toekomende nog vast te stellen legitieme portie in de nalatenschap van de vader te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 december 2018, althans vanaf 23 augustus 2019, althans vanaf 23 augustus 2019, althans vanaf de datum van deze akte, tot aan de dag der algehele voldoening,
V. met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
Daartoe stelt [eiser] kort gezegd dat hij als legitimaris op grond van artikel 4:78 lid 1 BW recht heeft op informatie en gegevens om de hoogte van zijn legitieme portie te kunnen berekenen. Hij heeft meermaals gevraagd om de informatie maar [gedaagde] weigert die te verstrekken. De advocaat van [gedaagde] heeft aangegeven dat de informatie en de gegevens niet vrijwillig zullen worden verstrekt. Subsidiair grondt [eiser] zijn vordering op de artikelen 843a en 22 Rv.
Uit de thans bekende informatie kan worden afgeleid dat de legitieme massa € 4.187.138,19 bedraagt zodat de legitimaire vordering van [eiser] voorlopig op € 697.856,36 (1/6 van de legitieme massa) is te stellen. In haar ‘Opstelling berekening erfbelasting’ (die zich in het dossier bevindt als productie 9 bij de conclusie van antwoord van [gedaagde] in het kort geding in 2022, productie 13 bij dagvaarding in de onderhavige procedure) heeft [gedaagde] zelf de legitieme portie van [eiser] op € 649.411 berekend. [eiser] beschikt niet over voldoende inkomen en vermogen om behoorlijk in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien en om de kosten van de onderhavige procedure te kunnen dragen. Hij heeft daarom een spoedeisend belang bij toekenning van een voorschot op betaling van zijn legitieme portie. Het is voldoende aannemelijk dat de legitieme portie het gevraagde voorschot van € 200.000,- ruim overstijgt. De nalatenschap is toereikend om het gevraagde voorschot te voldoen en er zijn voldoende liquide middelen door de banksaldi en de verkoopopbrengst van de drie verkochte woningen in Amsterdam, Amstelveen en Retranchement.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de standpunten van partijen wordt hierna voor zover van belang ingegaan.

5.De beoordeling

Informatie
5.1.
Artikel 4:78 lid 1 BW bepaalt dat een legitimaris die niet erfgenaam is, tegenover de erfgenamen en met het beheer der nalatenschap belaste executeurs aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft; zij verstrekken hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.
[eiser] heeft op grond van dit artikel recht op de informatie die hij nodig heeft om zijn legitieme portie vast te stellen. Hij kan deze aanspraak geldend maken tegenover [gedaagde] . Zij is immers enig erfgenaam en in verband met haar beneficiaire aanvaarding op grond van artikel 4:195 lid 1 BW vereffenaar. Aldus is zij belast met het beheer van de nalatenschap en gehouden om een boedelbeschrijving te maken waarin alle bezittingen en schulden van de nalatenschap per overlijdensdatum van de vader zijn opgenomen.
5.2.
[gedaagde] heeft in deze procedure weliswaar een boedelbeschrijving per 28 oktober 2022 in het geding gebracht, maar [eiser] heeft gemotiveerd betwist dat daarin alle bezittingen en schulden van de nalatenschap althans de waarde daarvan per overlijdensdatum van de vader zijn opgenomen. Zo is een van de woningen die indertijd was gekraakt in de boedelbeschrijving van [gedaagde] opgenomen voor € 1,= en is de vermelde waarde van de woningen niet met stukken onderbouwd. Uit de brief van 27 januari 2023 van het kantongerecht van deze rechtbank kan ook worden afgeleid dat [gedaagde] geen boedelbeschrijving ter griffie van de rechtbank heeft neergelegd. Zij is in zoverre dan ook nalatig met de nakoming van haar verplichtingen als vereffenaar zoals beschreven in artikel 4:211 leden 1 en 3 BW.
De waarde van de woningen
5.3.
Uitgangspunt voor het bepalen van de waarde van de vier woningen op 20 juni 2018 ten behoeve van de legitieme portie is de onderhandse verkoopwaarde in het economisch verkeer en niet zoals [gedaagde] heeft aangevoerd de WOZ-waarde. De WOZ-waarde is immers niet altijd een accurate weergave van de waarde in het economisch verkeer van een onroerende zaak en daarom niet zonder meer bruikbaar voor de waardering in een civiele procedure.
[eiser] heeft primair gevorderd dat [gedaagde] bewijsstukken overlegt van de opbrengst van de drie verkochte woningen. Deze is in dit verband echter evenmin bruikbaar nu gesteld noch gebleken is dat daarmee de waarde per 20 juni 2018 kan worden bepaald.
[gedaagde] zal voor de boedelbeschrijving moeten laten vaststellen wat de onderhandse verkoopwaarde in het economisch verkeer is geweest van de vier woningen op 20 juni 2018. Zij zal daartoe taxatierapporten moeten laten opstellen en [eiser] heeft op grond van artikel 4:78 lid 1 BW recht op afschrift daarvan. De vorderingen van [eiser] als weergegeven in 3.1 onder I sub a en b zullen in zoverre worden toegewezen.
Inboedel
5.4.
De vordering als weergegeven in 3.1 onder I sub c om een overzicht van alle zich op overlijdensdatum in de woningen in Retranchement, Amstelveen en Uithoorn bevindende roerende zaken van erflater alsmede de taxatiewaarde daarvan per overlijdensdatum te verstrekken zal worden afgewezen. Ter zitting is namens [gedaagde] onbetwist betoogd dat onder meer kunstvoorwerpen omstreeks het overlijden van de vader uit de woning in Retranchement zijn verdwenen en dat [gedaagde] pas na het overlijden toegang had tot de woningen. Nu niet vast staat dat [gedaagde] aan deze veroordeling kan voldoen zal toewijzing ervan tot executieproblemen leiden.
Bankafschriften
5.5.
De vordering tot overlegging van bankafschriften als vermeld in 3.1 onder I sub d zal worden toegewezen als gevorderd nu [gedaagde] daartegen geen verweer heeft gevoerd.
Overzicht van alle bankrekeningen en kopieën van alle afschriften
5.6.
De vorderingen als weergegeven in 3.1 onder I sub e en f om een overzicht van alle bankrekeningen van de vader vanaf 2013 tot aan zijn overlijden over te leggen alsmede om kopieën te verschaffen van alle bankafschriften van die rekeningen, zullen worden afgewezen. Nu kan immers nog niet met zekerheid worden vastgesteld welke bankrekeningen er waren zodat ook in dit verband het risico op executieproblemen te groot is. Dat neemt overigens niet weg dat de bankafschriften van alle rekeningen van de vader uiteindelijk zullen moeten worden overgelegd ten behoeve van de boedelbeschrijving. Dat de vordering in dit verband nu niet wordt toegewezen maakt dan ook niet dat [eiser] geen recht heeft daarop.
Het voorgaande geldt niet voor de drie bankrekeningen bij ABN Amro waarvan hiervóór sprake is. Gesteld noch gebleken is dat het niet mogelijk is om van die drie rekeningen de afschriften vanaf 2013 bij ABN Amro op te vragen. In zoverre zal de vordering dus worden toegewezen.
Aangiften en aanslagen inkomstenbelasting
5.7.
De vordering tot overlegging van de in 3.1 onder I sub g genoemde kopieën van alle aangiften en aanslagen inkomstenbelasting over de periode 2013 tot en met overlijden zal worden afgewezen nu niet met zekerheid kan worden vastgesteld welke aangiften en aanslagen beschikbaar zijn. Ook hier is sprake van een risico dat executieproblemen ontstaan en ook hier wordt opgemerkt dat [gedaagde] deze stukken uiteindelijk waarschijnlijk alsnog zal moeten verstrekken opdat de omvang van de legitimaire massa kan worden vastgesteld.
Aandelen in [bedrijf 1] B.V.
5.8.
De vordering om de accountantsrapportage te overleggen waaruit blijkt dat de aandelen van de vader in [bedrijf 1] B.V. op 20 juni 2018 op € 649.088 moeten worden getaxeerd en de onderbouwende stukken daarbij zal worden afgewezen aangezien onvoldoende vast staat dat die rapportage bestaat. De vorderingen als weergegeven in 3.1 onder I sub h en i met betrekking tot de leningen van [bedrijf 1] B.V. aan [bedrijf 2] B.V. zullen ook worden afgewezen. [eiser] heeft daarbij geen belang nu [gedaagde] ter zitting heeft toegelicht dat [bedrijf 2] B.V. de leningen heeft afgelost en [eiser] dit niet heeft bestreden.
Rappel Zwitserse stichting
5.9.
De vordering als weergegeven in 3.1 onder I sub j zal in zoverre worden toegewezen dat [gedaagde] bewijs moet overleggen dat nogmaals een serieuze poging is gedaan om meer informatie over de Zwitserse stichting te bemachtigen dan nu bekend is. Mogelijk kan haar accountant, belastingadviseur of de advocaat die zich bezig houdt met haar fiscale zaken daartoe het beste een poging doen nu uit de stukken in het dossier blijkt dat de belastingdienst mogelijk informatie daarover heeft.
Correspondentie accountant
5.10.
Met betrekking tot de stukken als genoemd in 3.1 onder I sub k geldt het volgende. [gedaagde] heeft bij de conclusie van antwoord in het incident e-mails van haar accountant van maart, april en juni 2022 aan de belastingdienst overgelegd. Dit betreft niet een begeleidende brief aan de belastingdienst ter toelichting op de door haar ingediende (voorlopige) aangifte erfbelasting of bij het ingediende bezwaarschrift. Het bezwaarschrift heeft zij evenmin overgelegd. Vast staat dat deze stukken alle kunnen helpen om de legitieme massa vast te stellen en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de stukken niet kan overleggen. De vordering zal in zoverre worden toegewezen. De vordering om alle overige correspondentie die in dit kader door (de accountant van) [gedaagde] met de belastingdienst is gewisseld over te leggen zal worden afgewezen nu de vordering te onbepaald is en toewijzing daarvan tot executieproblemen kan leiden.
Opgave schenkingen
5.11.
Voor de stukken als genoemd in 3.1 onder I sub l geldt hetzelfde als voor het overzicht van alle bankrekeningen. Het is niet zeker dat dit overzicht nu al kan worden gemaakt. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Dwangsom
5.12.
Dit alles betekent dat de vorderingen als vermeld in 3.1 onder I sub a, b, d, f, j en k zoals hiervóór besproken zullen worden toegewezen. Voor zover de vorderingen worden afgewezen geldt dat gelet op wat daarover hiervoor al is geoordeeld de subsidiair aangevoerde grondslag, de exhibitieplicht van artikel 843a, evenmin tot toewijzing kan leiden.
De rechtbank acht een termijn van één maand na dit vonnis voldoende om aan de veroordelingen te voldoen. Ter zitting is immers al expliciet sprake geweest van de mogelijkheid dat deze vorderingen zouden worden toegewezen zodat [gedaagde] al voorbereidende maatregelen heeft kunnen nemen. Ook geldt dat zij een en ander al veel eerder had moeten en kunnen doen. Een dwangsom van € 1.500 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met het verstrekken van de informatie aan [eiser] komt de rechtbank gelet op de opstelling van [gedaagde] tot nu toe redelijk voor. De dwangsom zal worden gemaximeerd op € 300.000. Verbeurde dwangsommen zullen niet als vereffeningskosten kunnen worden aangemerkt en dus niet in de berekening van de legitimaire massa mogen worden betrokken
5.13.
De vordering in 3.1 onder III, om de toestemming van [gedaagde] voor het opvragen van de stukken als vermeld in 3.1 onder I sub a, d, j en k zo nodig te vervangen door die van de rechtbank zodat [eiser] deze stukken zelf kan opvragen bij de desbetreffende instantie, zal worden afgewezen. [eiser] heeft deze vordering gegrond op artikel 843a lid 2 Rv. Zonder toelichting die hij niet heeft gegeven is niet duidelijk hoe deze bepaling een rechtsgrond biedt voor toewijzing van de vordering. Gelet op de opgelegde dwangsom is ook niet duidelijk waarin het belang van [eiser] is gelegen bij toewijzing van deze vordering.
De vordering om [gedaagde] mede in privé te veroordelen om de informatie en gegevens te verschaffen zal worden toegewezen nu is voldaan aan de vereisten van artikel 4:184 lid 2 sub d BW dat [eiser] aan deze vordering ten grondslag heeft gelegd. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting kan voldoende worden afgeleid dat [gedaagde] in haar hoedanigheid van vereffenaar in de vervulling van haar verplichtingen in ernstige mate tekort schiet en dat haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt. [gedaagde] heeft deze vordering ook niet gemotiveerd betwist.
Voorschot
5.14.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter, evenals in kort geding, te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is en of een spoedeisend belang bestaat, terwijl bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico wordt betrokken (vergelijk HR 28 mei 2004, LJN: AP0263).
5.15.
[gedaagde] heeft het spoedeisende belang van [eiser] bij deze vordering niet betwist en uit wat [eiser] in dat verband heeft aangevoerd volgt voldoende dat hij dat heeft zodat daarvan wordt uitgegaan.
[gedaagde] heeft als enige verweer tegen deze vordering aangevoerd dat de nalatenschap mogelijk nog een vordering op [eiser] heeft die groter is dan de verwachte legitieme portie zodat aannemelijk is dat [eiser] geen vordering heeft op de nalatenschap.
Voor zover [gedaagde] haar stelling grondt op de overeenkomst van 6 september 1991 geldt dat daaruit niet onomstotelijk kan worden afgeleid dat de gestelde vordering van de nalatenschap een vordering van de vader privé op [eiser] was. Uit de door haar in het geding gebrachte e-mail van 14 maart 2022 van haar accountant aan de belastingdienst zoals hiervóór weergegeven in 2.9 volgt verder dat [gedaagde] zich kennelijk eerder op het standpunt heeft gesteld dat dit niet zo is. Zij heeft voor deze tegenstrijdigheid geen bevredigende verklaring gegeven. Dat de accountant in zijn mail aan de belastingdienst beoogt de omvang van de nalatenschap zo klein mogelijk te doen lijken, maakt niet dat aan de inhoud van de mail in deze procedure geen gewicht toekomt. Haar verweer tegen het gevorderde voorschot gaat daarom niet op.
Alles overwegende wordt geoordeeld dat voorshands voldoende aannemelijk is dat [eiser] een vordering heeft op de nalatenschap in verband met zijn legitieme portie en dat ook voldoende aannemelijk is dat komt vast te staan dat die legitieme portie op zijn minst € 60.000,= bedraagt zodat in zoverre is voldaan aan de in 5.14 genoemde maatstaf.
Verder geldt dat uit alles wat is aangevoerd en uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat zich in de nalatenschap voldoende middelen bevinden om een voorschot van die omvang aan [eiser] te betalen. Er zijn immers banktegoeden en [gedaagde] heeft drie woningen van de vader verkocht terwijl gesteld noch gebleken is dat de opbrengst is aangewend ter aflossing van hypothecaire leningen. Ook was er kennelijk voldoende om al € 70.000,= uit te keren aan de zeven legatarissen en is aan [naam 1] toegezegd dat hem op eerste afroep ca € 200.000,= zal worden betaald vanwege zijn legitieme. De vordering dat [gedaagde] een voorschot aan [eiser] moet betalen zal daarom worden toegewezen. Het voorschot zal gelet op alle omstandigheden worden bepaald op € 60.000,=. De gevorderde wettelijke rente is niet betwist en zal worden toegewezen vanaf de dagvaarding.
De rechtbank merkt op dat het hier gaat om een voorschot en dat mocht komen vast te staan dat [eiser] geen recht heeft op enige betaling uit de nalatenschap, hij dit bedrag zal moeten terug betalen.
5.16.
Omdat partijen broer en zus zijn, zal de rechtbank de kosten van de procedure compenseren aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt, waarbij geldt dat deze kosten in dit geval niet zullen drukken op de legitimaire massa.
in de hoofdzaak
5.17.
De zaak zal worden verwezen voor conclusie van antwoord. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

in het incident
6.1.
veroordeelt [gedaagde] in privé en in haar hoedanigheid van vereffenaar om uiterlijk één maand na dit vonnis de volgende documenten aan [eiser] te verstrekken:
taxatierapporten waarin de marktwaarde van de woningen [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] per 20 juni 2018 is getaxeerd;
de bankafschriften van de drie ABN AMRO bankrekeningen ( [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ), waaruit de saldi van deze rekeningen op 20 juni 2018 blijken;
kopieën van alle bankafschriften vanaf juni 2013 tot aan 20 juni 2018 van de drie ABN AMRO bankrekeningen van de vader ( [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ),
bewijs dat door of namens [gedaagde] navraag is gedaan bij de belastingdienst naar meer informatie over de Zwitserse stichting als genoemd in productie 5 bij de conclusie van antwoord in incident;
de begeleidende brief van (de accountant van) [gedaagde] aan de belastingdienst ter toelichting op de door haar ingediende (voorlopige) aangifte erfbelasting, het door (de accountant van) [gedaagde] ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag erfbelasting inclusief alle bijlagen daarbij;
6.2.
bepaalt dat [gedaagde] in privé een dwangsom van € 1.500,= verbeurt voor iedere dag dat zij in gebreke blijft om aan de veroordeling als vermeld in 6.1 te voldoen met een maximum van € 300.000,=;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in haar hoedanigheid van vereffenaar om binnen 14
dagen na dit vonnis aan [eiser] een voorschot van € 60.000,= te betalen op de aan hem toekomende nog vast te stellen legitieme portie in de nalatenschap van de vader, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 november 2022 tot aan de voldoening;
6.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de hoofdzaak
6.7.
verwijst de zaak naar de rol van 3 mei 2023 voor het nemen van een conclusie van antwoord in de hoofdzaak;
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.