In deze zaak vordert de vennootschap onder firma OBA DÖNER GROOTHANDEL V.O.F. (hierna: Döner) betaling van openstaande facturen door de vennootschap onder firma [gedaagde 1], die tevens h.o.d.n. [handelsnaam] is, en haar vennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 3]. De kantonrechter heeft op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in deze civiele procedure, waarin Döner stelt dat [gedaagden] een totaalbedrag van € 9.208,73 aan facturen verschuldigd is, waarvan na eisvermindering nog € 8.529,17 openstaat. Döner voert aan dat [gedaagden] ten onrechte een aantal facturen onbetaald heeft gelaten, terwijl [gedaagden] betwist dat zij de volledige bedragen verschuldigd is, met het argument dat een aantal facturen al contant is betaald en dat niet alle bestelde producten zijn geleverd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagden] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar verweer dat zij contante betalingen heeft gedaan. De drie overgelegde verklaringen waren niet concreet genoeg om de betalingen te onderbouwen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagden] niet heeft aangetoond dat niet alle bestelde producten zijn geleverd. Hierdoor zijn de verweren van [gedaagden] afgewezen en is de vordering van Döner toegewezen.
De kantonrechter heeft [gedaagden] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag van € 8.529,17, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 17 februari 2022. Tevens zijn buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Döner het bedrag kan incasseren, ook als [gedaagden] in hoger beroep gaat.