ECLI:NL:RBAMS:2023:1368

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
13/845108-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met aanzienlijke schade voor beleggers

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1955, was de enige bestuurder van een stichting die was opgericht om toezicht te houden op gelden die waren aangetrokken voor sociale woningbouwprojecten in Brazilië. Tussen 9 september 2015 en 9 april 2018 heeft de verdachte in totaal € 1.700.500,- verduisterd door gelden van beleggers over te boeken naar vennootschappen waarvan hij zelf bestuurder was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door deze handelingen, opzettelijk wederrechtelijk de gelden heeft toegeëigend, wat resulteerde in aanzienlijke schade voor de beleggers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een beroepsverbod opgelegd voor de duur van 5 jaar. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, aangezien de verdachte inmiddels failliet is verklaard. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845108-18 (Promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Staden ten Brink alsmede van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en van wat zij hierover naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging, kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het in de periode van 9 september 2015 tot en met 9 april 2018 in Nederland (samen met anderen) verduisteren van geldbedragen van in totaal € 1.792.500,00, die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij [bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) onder zich had.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.2.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier kan het volgende worden vastgesteld,
Door het [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ) zijn in Nederland obligaties uitgegeven met als doel de financiering van sociale huisvesting in Brazilië.
De obligaties zijn in Nederland aangeboden door [bedrijfsnaam 3] (hierna: [bedrijfsnaam 3] ), een 100% dochtervennootschap van de hiervoor genoemde [bedrijfsnaam 2] onder de namen [bedrijfsnaam 4] en [bedrijfsnaam 5] .
De gelden die door middel van de obligaties zijn aangetrokken zijn in Nederland ontvangen op de [bank] bankrekening van [bedrijfsnaam 1] . Deze stichting is speciaal opgericht om toezicht te houden op de ingelegde gelden en het beheren daarvan, en vormt de waarborg voor de beleggers tussen hen en [bedrijfsnaam 2] . Het via de obligatieleningen verkregen kapitaal mag uitsluitend worden vrijgegeven door de [bedrijfsnaam 1] na controle dat het project voldoet aan de doelstelling, bereik en activiteiten van de obligaties. Dit is vastgelegd in Escrow overeenkomsten tussen de partijen [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 1] .
Daarnaast zijn op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] gelden ontvangen ter zake de verkoop van certificaten van aandelen [bedrijfsnaam 6] en [bedrijfsnaam 7] .
Verdachte is vanaf de oprichting van de [bedrijfsnaam 1] op 30 maart 2015 tot 28 juni 2018 de enige bestuurder geweest en was alleen/zelfstandig bevoegd. Verdachte was ook zelfstandig bevoegd op de bankrekening van de [bedrijfsnaam 1] .
Verduistering
Op de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] werden alleen gelden gestort door beleggers in certificaten van aandelen en obligaties ten behoeve van sociale woningbouwprojecten in Brazilië, In de van toepassing zijnde escrow-overeenkomsten, obligatievoorwaarden en ‘definitions of revenue, costs and remunerations’ is bepaald dat het verkregen kapitaal uitsluitend mag worden vrijgegeven door de [bedrijfsnaam 1] na controle dat het project voldoet aan de doelstelling, bereik en activiteiten van de obligaties. Verdachte heeft verklaard dat hij bekend was met de inhoud van deze (strikte) voorwaarden en ook met de doelstelling en de taken van [bedrijfsnaam 1] .
Verdachte heeft geldbedragen van in totaal € 1.792.500,00 vanaf de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] , en dus geld van de beleggers, overgeboekt naar verschillende aan hem gelieerde vennootschappen. Verdachte heeft verklaard dat aan deze overboekingen leningsovereenkomsten ten grondslag lagen en dat de vennootschappen waaraan geld is uitgeleend een financieringsbehoefte hadden voor hun eigen activiteiten. Verdachte heeft verder verklaard dat hij in de veronderstelling was dat hij rendement moest behalen voor de beleggers. De beleggers was namelijk rente beloofd, maar er waren nog geen projecten van de grond gekomen waar rendement mee behaald kon worden. Door de gelden rentedragend uit te lenen, zou hij wel rendement kunnen behalen. Verdachte heeft erkend dat uit de tekst van de voorwaarden waaronder [bedrijfsnaam 1] het geld beheerde, niet volgt dat het behalen van rendement behoorde tot de taken van de stichting evenals dat hij geen expliciete toestemming had om het geld uit te lenen. Verdachte was echter in de veronderstelling dat hij hiertoe wel gerechtigd was.
De rechtbank overweegt dat van verduistering sprake is als men een goed dat men reeds onder zich heeft, wederrechtelijk toeëigent. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is van zich toeëigenen in de zin van artikel 321 Wetboek van Strafrecht (Sr) sprake indien een persoon, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. De toeëigening is wederrechtelijk wanneer de gedragingen van de verdachte verder gaan dan is toegestaan krachtens het recht op grond waarvan verdachte het goed onder zich heeft.
Het enkel uitlenen van een bedrag, zoals verdachte heeft gedaan, levert nog geen verduistering op. Dat is echter anders indien de teruggave van het bedrag als gevolg van de handelingen van verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.
Uit de afschriften van de leningsovereenkomsten volgt dat de leningen een looptijd hadden van 1,5 en 2,5 jaar en dat daarin geen zekerheden zijn bedongen voor het geval de aan verdachte gelieerde vennootschappen niet in staat zouden zijn de leningen terug te betalen.
De uitgeleende gelden konden in deze periode dus niet worden aangewend voor bouwprojecten in Brazilië. Ook kon niet worden voldaan aan de terugbetalingsverplichting van [bedrijfsnaam 1] aan de inleggers wanneer binnen twee jaar de gelden niet waren aangewend voor bouwprojecten. Deze terugbetalingsverplichting volgt uit de escrow-overeenkomsten waar verdachte mee bekend was.
Verdachte heeft verklaard dat de bouwprojecten in Brazilië niet van de grond kwamen en dat de bouw 1,5 jaar heeft stilgelegen. Verdachte moest dus weten dat er een aanzienlijke kans bestond dat de gelden van [bedrijfsnaam 1] ongebruikt moesten worden terugbetaald. Door tegen die achtergrond gelden van de inleggers uit te lenen om te voldoen aan de financieringsbehoefte van vennootschappen die aan verdachte gelieerd waren werd die terugbetaling aanzienlijk bemoeilijkt en daarmee bewust het risico vermeerderd dat de gelden van de beleggers, tegen alle voorwaarden in, uiteindelijk slechts ten goede zouden komen aan de aan verdachte gelieerde vennootschappen. Dat dit risico zich heeft verwezenlijkt blijkt wel uit het feit dat het grootste gedeelte van de leningen nog niet aan [bedrijfsnaam 1] is terugbetaald, terwijl dit blijkens de leningsovereenkomsten al wel gebeurd had moeten zijn. Verdachte heeft dit risico op de koop toe genomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door het verstrekken van de leningen als heer en meester over de geldbedragen is gaan beschikken en die bedragen opzettelijk wederrechtelijk heeft toegeëigend nu verdachte bewust het risico heeft aanvaard dat die bedragen niet konden worden terugbetaald.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte geldbedragen van in totaal € 1.700.500,- heeft verduisterd die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking onder zich had. De rechtbank komt tot dit lagere bedrag dan in de tenlastelegging is opgenomen, omdat zij van oordeel is dat niet kan worden bewezen dat verdachte de door [bedrijfsnaam 1] aan de vennootschappen [bedrijfsnaam 8] en [bedrijfsnaam 9] terugbetaalde bedragen van respectievelijk € 29.000,- en € 63.000,- heeft verduisterd. Evenmin blijkt uit het dossier dat verdachte de geldbedragen samen met anderen heeft verduisterd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 9 september 2015 tot en met 9 april 2018, in Nederland, opzettelijk geldbedragen van in totaal € 1.700.500,00, toebehorende aan de inleggers in of deelnemers aan [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 5] en/of [bedrijfsnaam 6] en/of [bedrijfsnaam 7] , welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] , onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een verbod wordt opgelegd om de beroepen van bestuurder van een binnenlandse- of buitenlandse vennootschap, beleggingsadviseur en/of vermogensbeheerder uit te oefenen voor de duur van 5 jaar. Tot slot moet als bijkomende straf worden opgelegd dat het vonnis van de rechtbank niet-geanonimiseerd wordt gepubliceerd.
7.2.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van € 1.700.500,-. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn positie als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] door geld dat toebehoorde aan beleggers, over te boeken naar rechtspersonen waarvan hij zelf bestuurder was, terwijl hij wist dat hij daardoor een wanbetalingsrisico nam. Hiermee heeft hij zichzelf bevoordeeld. Door het handelen van verdachte zijn beleggers benadeeld en is het nog maar zeer de vraag of zij hun geld ooit zullen terugkrijgen, laat staan met vermeerdering van beloofd rendement nu verdachte inmiddels persoonlijk failliet is verklaard. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk, zeker omdat [bedrijfsnaam 1] juist was opgericht om zekerheid te bieden aan de beleggers en om erop toe te zien dat het geld enkel zou worden overgeboekt wanneer was voldaan aan bepaalde (strikte) voorwaarden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 januari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten vermelden voor fraude bij een benadelingsbedrag van € 1.000.000,- of hoger een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 24 maanden. De hoogte van deze straf past bij de ernst van dit soort feiten. De rechtbank houdt naast de ernst van de feiten echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het dossier blijkt dat verdachte al langere tijd kampt met gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft geen precieze informatie over de actuele medische situatie van verdachte, maar gezien de informatie die zij wel heeft en hetgeen de raadsman van verdachte hierover naar voren heeft gebracht voorafgaande aan de zitting, acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte in een slechte gezondheid verkeert. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal voor verdachte daarom extra zwaar zijn. De rechtbank zal daar rekening mee houden bij het bepalen van de straf. Zij acht al met al passend een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 21 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om een langere proeftijd te bepalen, zoals de officier van justitie heeft geëist omdat tevens aan verdachte een beroepsverbod wordt opgelegd voor de duur van 5 jaar. Hiermee kan enerzijds worden voorkomen dat verdachte in de komende tijd soortgelijke strafbare feiten zal plegen, anderzijds dient dit als signaal aan de samenleving. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarbij als bijkomende straf op te leggen dat het vonnis van de rechtbank niet-geanonimiseerd openbaar wordt gemaakt.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek en de eerste vervolgingshandeling tegen verdachte (namelijk zijn eerste verhoor) al meer dan 4 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dat de zaak niet eerder dan in 2022 op zitting is gepland en uiteindelijk pas in februari 2023 is behandeld, komt echter door omstandigheden die binnen de risicosfeer van verdachte liggen, omdat hij zich vanwege zijn gezondheid niet in staat achtte om de behandeling van zijn zaak bij te wonen, terwijl hij daar wel op stond. De rechtbank stelt daarom vast dat er geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.

8.Benadeelde partijen

De volgende benadeelde partijen hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend:
  • [bedrijfsnaam 1] vordert vergoeding van € 5.000,- aan materiële schade;
  • [benadeelde partij 2] vordert vergoeding van € 109.522,- aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade;
  • [benadeelde partij 3] vordert vergoeding van € 10.000,- aan materiële schade;
  • [benadeelde partij 4] vordert vergoeding van € 10.000,- aan materiële schade;
  • [benadeelde partij 5] vordert vergoeding van € 135.000,- aan materiële schade en € 350,- aan proceskosten;
  • [benadeelde partij 6] vordert vergoeding van € 135.000,- aan materiële schade en € 350,- aan proceskosten en
  • [benadeelde partij 1] vordert vergoeding van € 250.000,- aan materiële schade.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Nu verdachte failliet is verklaard, kunnen de vorderingen van de benadeelde partijen, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 26 Faillissementswet, alleen bij de curator worden ingediend. Behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen door de rechtbank zou deze regeling in de Faillissementswet doorkruisen. Immers, een toewijzing van dergelijke vorderingen in het strafproces zou betekenen dat het beginsel van gelijkheid van schuldeisers wordt doorbroken, omdat aan benadeelde partijen een aanvullende wijze van schadeverhaal zou worden geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
21 (eenentwintig) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ontzet verdachte uit het recht tot de uitoefening van de beroepenvan bestuurder van een binnenlandse- of buitenlandse vennootschap, beleggingsadviseur en vermogensbeheerder uit te oefenen
voor de duur van 5 (vijf) jaar.
Verklaart de
benadeelde partijen:
-[bedrijfsnaam 1] ;
- [benadeelde partij 2]
- [benadeelde partij 3] ;
- [benadeelde partij 4]
- [benadeelde partij 5] ;
- [benadeelde partij 6] en
- [benadeelde partij 1]
niet-ontvankelijkin hun vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.C. Roodenburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2023.
[...]
.