ECLI:NL:RBAMS:2023:134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
13/047213-22 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor opzettelijke brandstichting en wederspannigheid tegen politieagenten

Op 11 januari 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een 34-jarige man veroordeeld voor opzettelijke brandstichting en wederspannigheid tegen twee politieagenten. De man stichtte op 22 februari 2022 brand in zijn woning, wat leidde tot gemeen gevaar voor omliggende woningen en levensgevaar voor buurtbewoners. De rechtbank oordeelde dat de man opzettelijk de brand heeft gesticht, gezien zijn gedrag en de omstandigheden rondom de brand. Hij had eerder die avond 112 gebeld met een valse melding over een brand, en toen de politie arriveerde, was er daadwerkelijk brand in zijn woning. De rechtbank concludeerde dat de man de brand zelf had aangestoken, ondanks zijn ontkenning. Daarnaast heeft hij zich verzet tegen de politie door te schoppen en te bijten, wat resulteerde in een bijtverwonding bij een van de agenten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 597 dagen, waarvan 360 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de man, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en ADHD.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/047213-22 (Promis)
Datum uitspraak: 11 januari 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 25 mei 2022, 21 juli 2022, 30 september 2022 en 21 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Willemsen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Mul, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de deskundige [persoon] , verbonden aan Reclassering Nederland, ter terechtzitting gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 22 en 23 februari 2022 te [plaats] heeft schuldig gemaakt aan:
opzettelijke brandstichting waarbij gemeen gevaar voor omliggende woningen en/of buurtbewoners te duchten was,
subsidiairten laste gelegd als brandstichting die aan zijn schuld te wijten is geweest;
wederspannigheid tegen twee politieagenten, wat een bijtverwonding ten gevolge heeft gehad.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.
Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, primair en feit 2. Gelet op de omstandigheden zoals die in het dossier naar voren komen, kan het niet anders dan dat verdachte de brand zelf opzettelijk heeft gesticht. Daarnaast heeft verdachte bij zijn aanhouding onder meer geprobeerd om verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te trappen en bijten. Hij heeft uiteindelijk verbalisant [verbalisant 2] in zijn hand gebeten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de brand heeft gesticht. De rapporten van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) geven geen uitsluitsel of sprake is geweest van brandstichting. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich – kort gezegd – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feit 1: brandstichting
De rechtbank neemt op basis van de bewijsmiddelen het volgende aan.
Verdachte belt op 22 februari 2022 om 18:37 uur naar 112 en wenst doorverbonden te worden met de brandweer. Hij zegt dat er een raam uit zijn woning aan de [adres 2] is gewaaid. De meldkamer maakt verdachte duidelijk dat dit geen noodgeval is waarin de brandweer een rol kan spelen en verbreekt de verbinding. Twee minuten later, om 18:39 uur, belt verdachte nogmaals naar 112. Verdachte zegt nu dat zijn woning aan de [adres 2] in brand staat. De meldkamer laat verdachte weten dat hij geen valse meldingen mag doen en verbreekt wederom de verbinding.
Diezelfde avond krijgen verbalisanten rond 23:00 uur opdracht om naar de woning aan de [adres 2] te [plaats] te gaan omdat daar een woninginbraak zou plaatsvinden. Ter plaatse lijkt van een woninginbraak geen sprake. Wel zien de aanwezige verbalisanten dat verdachte erg agressief en opgefokt overkomt. Als verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] vervolgens rond 23:10 uur bij de woning aankomen, bevindt verdachte zich buiten de woning. Zij proberen hem aan te spreken, maar verdachte gaat zonder iets te zeggen door de voordeur naar binnen en gooit die deur achter zich dicht. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] horen eerst het geluid van spullen die worden verplaatst en daarna een knisperend geluid. Tegelijkertijd zien zij grijze rook onder de voordeur vandaan komen en ruiken zij een brandlucht. Nadat de voordeur van de woning een klein stukje open gaat, zien de verbalisanten oranje vlammen en veel rook in de hal van de woning. Verdachte gooit vervolgens de deur weer dicht. Terwijl de hal van het appartementencomplex zich vult met grijze rook, beginnen de verbalisanten het pand te evacueren.
Verbalisant [verbalisant 2] loopt daarna naar het balkon van de woning, die zich aan de andere zijde van het pand bevindt. Hij hoort verdachte zeggen dat hij moet oprotten. Ook zegt verdachte dat hij boos is op woningcorporatie [naam woningcorporatie] , omdat zijn balkonraam stuk was gegaan en [naam woningcorporatie] het raam niet had gerepareerd. De verbalisant ziet ondertussen dat de woonkamer van de woning van verdachte zich ook vult met grijze rook. Terwijl verdachte op zijn balkon staat, gooit hij een keukentrapje en een stuk hout naar de politie.
Verdachte heeft steeds gezegd niet te weten hoe de brand is ontstaan, maar dat er misschien sprake was van brand door een sigarettenpeuk of kortsluiting. Hij ontkent de brand te hebben aangestoken. Hij wilde de deur niet opendoen voor de verbalisanten, omdat er dan zuurstof bij de brand zou komen. Daarnaast zou hij de brand zelf al met twee emmers water hebben geblust.
Opzettelijke brandstichting
De rechtbank stelt vast dat op 22 februari 2022 in de woning van verdachte op de [adres 2] een brand heeft gewoed. De brand heeft zich beperkt tot de gang van de woning. In die gang stond een poef, waarop een tafelkoelkast stond. In de gang werden op de grond een luciferdoosje en diverse peuken van filtersigaretten aangetroffen. Uit het forensisch onderzoek plaats delict blijkt dat de brandschade en inwerking van de hitte van de brand bij de poef en de koelkast het heftigste zijn geweest. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat - gelet op het aantreffen van brandbaar materiaal en ontstekingsmiddelen - brandstichting een scenario kan zijn. Er kon echter niet worden uitgesloten dat de brand is ontstaan door een technische oorzaak of ongeluk.
Er is vervolgens door het NFI aanvullend onderzoek verricht naar de koelkast en het verlengsnoer waarop die koelkast was aangesloten. Daarbij zijn de volgende hypotheses geformuleerd:
Hypothese 1: Er was een technisch defect in de koelkast.
Hypothese 2: Er is een ontstekingsbron bij de poef gebracht, zoals open vuur.
Het NFI concludeert dat de resultaten van het uitgevoerde onderzoek ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer hypothese 1 waar is, als wanneer hypothese 2 waar is. Dit onderzoek geeft dus geen uitsluitsel over de oorzaak van de brand, maar sluit brandstichting niet uit.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte ruim vier uur vóór het ontstaan van de brand via 112 aan de meldkamer van de brandweer heeft verteld dat er een brand zou woeden in de woning. De rechtbank acht het onaannemelijk dat er vanaf 18:39 uur tot in ieder geval 23:10 uur brand in de woning heeft gewoed, gelet op het knisperende geluid dat de verbalisanten plotseling horen als zij rond 23:10 uur voor de voordeur staan, de vlammen en rook die zij vanaf dat moment in de woning zien en daarvoor niet hebben waargenomen, en de rook die vervolgens de hal van het appartementencomplex vult. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de brand moet zijn ontstaan omstreeks het moment dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor de voordeur van verdachte stonden, namelijk rond 23:10 uur. Verdachte is de enige die kort voor de brand in de woning aanwezig was en hij heeft de brand uren vóór het ontstaan daarvan aangekondigd. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte boos was op zijn woningcorporatie. Hij heeft zich agressief tegen de verbalisanten gedragen en vertoonde verward gedrag.
In het licht van deze omstandigheden, elk apart en in samenhang bezien, acht de rechtbank de kans dat een technisch defect in de koelkast of het verlengsnoer tot de brand heeft geleid zo verwaarloosbaar klein, dat het niet anders kan dan dat verdachte op 22 februari 2022 brand heeft gesticht in de gang van zijn woning. De rechtbank acht daarbij bewezen dat er sprake was van opzet bij verdachte op het stichten van de brand. Verdachte heeft in een bepaalde verwarde en agressieve toestand verkeerd, waarin zijn handelen er kennelijk die avond op was gericht om brand te stichten.
Er is daarbij geen enkele aanwijzing dat bij de brandstichting aceton is gebruikt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit deel van het ten laste gelegde.
Gevaar voor goederen en personen
Op grond van de conclusies uit het onderzoek naar de brand, stelt de rechtbank vast dat de brand zich had kunnen verplaatsen naar aangrenzende woningen en ook voor die woningen gevaar opleverde. Ook was er levensgevaar of gevaar voor zwaar letsel voor personen. Er waren meerdere buurtbewoners thuis ten tijde van het ontstaan van de brand, waaronder een buurman die slecht ter been is en een buurvrouw die op dat moment zwanger was. De bewoners van de aangrenzende woningen liepen gevaar doordat de brand zich had kunnen verplaatsen naar de aangrenzende woningen of door de rookontwikkeling. Nadat de hal van het appartementencomplex zich vulde met rook heeft de politie de bewoners van de omringende woningen in het appartementencomplex moeten evacueren.
Conclusie
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de brand in de woning opzettelijk heeft gesticht en dat daarbij gemeen gevaar voor omliggende woningen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor buurtbewoners te duchten was.
4.3.2.
Feit 2: wederspannigheid
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederspannigheid tegen politieambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] door in de politiebus onder meer schoppende en bijtende bewegingen in hun richting te maken. Hij heeft verbalisant [verbalisant 2] tot bloedens toe in zijn rechterhand gebeten.
Gezien het standpunt van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere uitleg.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1, primair:
op 22 februari 2022 te [plaats] , opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een poef en/of een koelkast, in elk geval met goederen, in de hal van de woning gelegen aan [adres 2] , ten gevolge waarvan brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor omliggende woningen en levensgevaar voor buurtbewoners of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor buurtbewoners te duchten was;
feit 2:
op 23 februari 2022 te [plaats] en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en bedreiging met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [verbalisant 2] , brigadier bij de politie eenheid Amsterdam, en [verbalisant 1] , hoofdagent bij de politie eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten de aanhouding en overbrenging van de aangehouden verdachte naar het cellencomplex,
door in de politiebus te schoppen in de richting van het gezicht van [verbalisant 2] en te proberen op te staan in de politiebus en bijtende bewegingen te maken in de richting van de rechterhand van [verbalisant 1] en zijn, verdachtes, benen in te trekken en nogmaals te schoppen in de richting van het hoofd van [verbalisant 2] en te bijten in de rechterhand van [verbalisant 2] ,
terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een bijtverwonding in de rechterhand bij die [verbalisant 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 597 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 360 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd die door de reclassering zijn geadviseerd. Ook heeft de officier van justitie gevorderd het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De officier van justitie heeft ter onderbouwing van de strafeis gewezen op de ernst van de feiten, de richtlijnen van het openbaar ministerie, de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportage gaat de officier van justitie uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte voor beide feiten.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die naar voren komen in de conclusies van de Pro Justitia rapportage en de reclasseringsrapportages.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Dit is een ernstig en zeer gevaarlijk feit door de potentiële onbeheersbaarheid en onberekenbaarheid van branden. De bewoners van het appartementencomplex hebben hierdoor groot gevaar gelopen. Verdachte mag van geluk spreken dat de brand zich heeft beperkt tot de gang van zijn woning.
Vervolgens heeft verdachte zich na zijn aanhouding in de politiebus hevig verzet. Verdachte heeft meermalen getracht om verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] te schoppen en te bijten, waarbij hij uiteindelijk verbalisant [verbalisant 2] in zijn hand heeft gebeten. Door zo te handelen heeft verdachte blijk gegeven zich weinig aan wettelijk gezag gelegen te laten liggen en heeft hij geen respect getoond voor de lichamelijke integriteit van de verbalisanten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 oktober 2022. Hieruit blijkt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan brandstichting. In de afgelopen vijf jaren heeft hij zich niet schuldig gemaakt aan geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het psychiatrisch rapport van 12 juli 2022, waarin de deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en ADHD. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het delict en hebben zijn gedragingen beïnvloed. De deskundige adviseert verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport van 28 juli 2022. De conclusies van deze deskundigen komen in grote lijnen overeen met de conclusies uit het psychiatrisch rapport. De deskundigen in het psychologisch rapport kunnen echter niet vaststellen of voornoemde stoornissen van invloed zijn geweest op de brandstichting.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op de reclasseringsrapportages van 17 augustus 2022 en 7 december 2022. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen, met als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, klinische behandeling, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname, begeleid wonen, meewerken aan middelencontrole, inzicht geven in zijn financiële situatie en/of budgetbeheer en meewerken aan begeleiding vanuit HVO Querido en gemeente [gemeente]. De voorlopige hechtenis van verdachte is op 17 oktober 2022 geschorst, waarbij verdachte volgens de opgelegde voorwaarden ten behoeve van klinische behandeling is opgenomen in de forensische kliniek de [naam forensische kliniek]. Uit het reclasseringsrapport van 7 december 2022 blijkt dat verdachte zich in enige mate, maar voldoende behandelbaar en begeleidbaar opstelt.
Op de zitting is [persoon] van de reclassering als deskundige gehoord. Indien verdachte wordt veroordeeld en de rechtbank de bijzondere voorwaarden overneemt, zal bij de kliniek kunnen worden gestart met het opstellen van een behandelplan. Er wordt momenteel in de kliniek ingezet op spanningsregulatie en emotie-regulatie. Er moet nog meer onderzoek worden verricht, maar er zou bij verdachte sprake kunnen zijn van een posttraumatische stressstoornis.
De rechtbank neemt, net als de officier van justitie en de raadsman, de conclusies van voornoemde rapportages over en volgt het advies. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor beide feiten verminderd toerekeningsvatbaar is en houdt hiermee rekening bij de strafoplegging. Voorts legt de rechtbank aan verdachte de geadviseerde bijzondere voorwaarden op. Het is in het belang van verdachte en de samenleving dat er een pakket maatregelen van kracht wordt waarbij de achterliggende problematiek die bij verdachte speelt wordt aangepakt. Hierdoor zal de kans op herhaling afnemen. Deze kans op herhaling schat de rechtbank in als reëel als er geen behandeling plaats vindt.
Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste vrijheidsstraf passend en geboden. De rechtbank zal verdachte dan ook conform die eis veroordelen, inclusief oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank daarbij geen aanleiding om die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te gelasten.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de koelkast, het verlengsnoer van de koelkast, een sigarettendoos, flessen alcohol en wasbenzine, en verbrand textiel in beslag genomen.
Nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven afstand te doen van voornoemde goederen, hoeft de rechtbank daarover niet meer te beslissen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 157, 180 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1, primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
feit 2:
wederspannigheid,
en:
wederspannigheid, terwijl het gepleegde misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
597 (vijfhonderdzevenennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
360 (driehonderdzestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering of op een andere, door de reclassering bepaalde locatie. De reclassering bepaalt hoe vaak en hoe lang dat nodig is;
  • Veroordeelde laat één of meer vingerafdrukken afnemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen;
  • Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
Klinische behandeling
Veroordeelde wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in een nader te bepalen zorginstelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
Veroordeelde laat zich behandelen door een nog nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na afronding van de klinische behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Veroordeelde laat zich bij terugval in middelengebruik en/of verslechtering van psychische gesteldheid tijdens het behandeltraject opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, na goedkeuring van de rechter. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
  • Veroordeelde geeft inzicht in zijn financiële situatie en werkt zo nodig mee aan budgetbeheer;
  • Veroordeelde werkt mee aan de begeleiding van HVO Querido of een soortgelijke instelling voor begeleid wonen;
  • Veroordeelde werkt mee aan begeleiding vanuit de Gemeente [gemeente].
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiewel, voorzitter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2023.
[...]
[...]
[...]