4.3.1.Feit 1: brandstichting
De rechtbank neemt op basis van de bewijsmiddelen het volgende aan.
Verdachte belt op 22 februari 2022 om 18:37 uur naar 112 en wenst doorverbonden te worden met de brandweer. Hij zegt dat er een raam uit zijn woning aan de [adres 2] is gewaaid. De meldkamer maakt verdachte duidelijk dat dit geen noodgeval is waarin de brandweer een rol kan spelen en verbreekt de verbinding. Twee minuten later, om 18:39 uur, belt verdachte nogmaals naar 112. Verdachte zegt nu dat zijn woning aan de [adres 2] in brand staat. De meldkamer laat verdachte weten dat hij geen valse meldingen mag doen en verbreekt wederom de verbinding.
Diezelfde avond krijgen verbalisanten rond 23:00 uur opdracht om naar de woning aan de [adres 2] te [plaats] te gaan omdat daar een woninginbraak zou plaatsvinden. Ter plaatse lijkt van een woninginbraak geen sprake. Wel zien de aanwezige verbalisanten dat verdachte erg agressief en opgefokt overkomt. Als verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 2] vervolgens rond 23:10 uur bij de woning aankomen, bevindt verdachte zich buiten de woning. Zij proberen hem aan te spreken, maar verdachte gaat zonder iets te zeggen door de voordeur naar binnen en gooit die deur achter zich dicht. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] horen eerst het geluid van spullen die worden verplaatst en daarna een knisperend geluid. Tegelijkertijd zien zij grijze rook onder de voordeur vandaan komen en ruiken zij een brandlucht. Nadat de voordeur van de woning een klein stukje open gaat, zien de verbalisanten oranje vlammen en veel rook in de hal van de woning. Verdachte gooit vervolgens de deur weer dicht. Terwijl de hal van het appartementencomplex zich vult met grijze rook, beginnen de verbalisanten het pand te evacueren.
Verbalisant [verbalisant 2] loopt daarna naar het balkon van de woning, die zich aan de andere zijde van het pand bevindt. Hij hoort verdachte zeggen dat hij moet oprotten. Ook zegt verdachte dat hij boos is op woningcorporatie [naam woningcorporatie] , omdat zijn balkonraam stuk was gegaan en [naam woningcorporatie] het raam niet had gerepareerd. De verbalisant ziet ondertussen dat de woonkamer van de woning van verdachte zich ook vult met grijze rook. Terwijl verdachte op zijn balkon staat, gooit hij een keukentrapje en een stuk hout naar de politie.
Verdachte heeft steeds gezegd niet te weten hoe de brand is ontstaan, maar dat er misschien sprake was van brand door een sigarettenpeuk of kortsluiting. Hij ontkent de brand te hebben aangestoken. Hij wilde de deur niet opendoen voor de verbalisanten, omdat er dan zuurstof bij de brand zou komen. Daarnaast zou hij de brand zelf al met twee emmers water hebben geblust.
Opzettelijke brandstichting
De rechtbank stelt vast dat op 22 februari 2022 in de woning van verdachte op de [adres 2] een brand heeft gewoed. De brand heeft zich beperkt tot de gang van de woning. In die gang stond een poef, waarop een tafelkoelkast stond. In de gang werden op de grond een luciferdoosje en diverse peuken van filtersigaretten aangetroffen. Uit het forensisch onderzoek plaats delict blijkt dat de brandschade en inwerking van de hitte van de brand bij de poef en de koelkast het heftigste zijn geweest. In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat - gelet op het aantreffen van brandbaar materiaal en ontstekingsmiddelen - brandstichting een scenario kan zijn. Er kon echter niet worden uitgesloten dat de brand is ontstaan door een technische oorzaak of ongeluk.
Er is vervolgens door het NFI aanvullend onderzoek verricht naar de koelkast en het verlengsnoer waarop die koelkast was aangesloten. Daarbij zijn de volgende hypotheses geformuleerd:
Hypothese 1: Er was een technisch defect in de koelkast.
Hypothese 2: Er is een ontstekingsbron bij de poef gebracht, zoals open vuur.
Het NFI concludeert dat de resultaten van het uitgevoerde onderzoek ongeveer even waarschijnlijk zijn wanneer hypothese 1 waar is, als wanneer hypothese 2 waar is. Dit onderzoek geeft dus geen uitsluitsel over de oorzaak van de brand, maar sluit brandstichting niet uit.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte ruim vier uur vóór het ontstaan van de brand via 112 aan de meldkamer van de brandweer heeft verteld dat er een brand zou woeden in de woning. De rechtbank acht het onaannemelijk dat er vanaf 18:39 uur tot in ieder geval 23:10 uur brand in de woning heeft gewoed, gelet op het knisperende geluid dat de verbalisanten plotseling horen als zij rond 23:10 uur voor de voordeur staan, de vlammen en rook die zij vanaf dat moment in de woning zien en daarvoor niet hebben waargenomen, en de rook die vervolgens de hal van het appartementencomplex vult. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de brand moet zijn ontstaan omstreeks het moment dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voor de voordeur van verdachte stonden, namelijk rond 23:10 uur. Verdachte is de enige die kort voor de brand in de woning aanwezig was en hij heeft de brand uren vóór het ontstaan daarvan aangekondigd. Daarbij stelt de rechtbank vast dat verdachte boos was op zijn woningcorporatie. Hij heeft zich agressief tegen de verbalisanten gedragen en vertoonde verward gedrag.
In het licht van deze omstandigheden, elk apart en in samenhang bezien, acht de rechtbank de kans dat een technisch defect in de koelkast of het verlengsnoer tot de brand heeft geleid zo verwaarloosbaar klein, dat het niet anders kan dan dat verdachte op 22 februari 2022 brand heeft gesticht in de gang van zijn woning. De rechtbank acht daarbij bewezen dat er sprake was van opzet bij verdachte op het stichten van de brand. Verdachte heeft in een bepaalde verwarde en agressieve toestand verkeerd, waarin zijn handelen er kennelijk die avond op was gericht om brand te stichten.
Er is daarbij geen enkele aanwijzing dat bij de brandstichting aceton is gebruikt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van dit deel van het ten laste gelegde.
Gevaar voor goederen en personen
Op grond van de conclusies uit het onderzoek naar de brand, stelt de rechtbank vast dat de brand zich had kunnen verplaatsen naar aangrenzende woningen en ook voor die woningen gevaar opleverde. Ook was er levensgevaar of gevaar voor zwaar letsel voor personen. Er waren meerdere buurtbewoners thuis ten tijde van het ontstaan van de brand, waaronder een buurman die slecht ter been is en een buurvrouw die op dat moment zwanger was. De bewoners van de aangrenzende woningen liepen gevaar doordat de brand zich had kunnen verplaatsen naar de aangrenzende woningen of door de rookontwikkeling. Nadat de hal van het appartementencomplex zich vulde met rook heeft de politie de bewoners van de omringende woningen in het appartementencomplex moeten evacueren.
De rechtbank vindt op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte de brand in de woning opzettelijk heeft gesticht en dat daarbij gemeen gevaar voor omliggende woningen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor buurtbewoners te duchten was.