ECLI:NL:RBAMS:2023:1322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
13/008450-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor verhandelen van cocaïne en witwassen via EncroChat

Op 9 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van cocaïne en het witwassen van grote geldbedragen. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het tezamen en in vereniging voorhanden hebben en verhandelen van ongeveer 30 kilogram cocaïne, alsook het witwassen van bijna 1 miljoen euro via EncroChat-berichten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 23 februari 2023 gehouden, waarbij de officieren van justitie, mr. R. Bosman en E.B. Smit, de vordering tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten hebben ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.L.J. Janssen, voerde aan dat de bewijsvoering onvoldoende was en dat de verdachte vrijgesproken moest worden van enkele feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de handel in cocaïne en het witwassen van geld, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatie via EncroChat. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben, verwerken, afleveren en verstrekken van verdovende middelen, alsook aan het witwassen van geldbedragen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is er beslag gelegd op een iPhone 8, die verbeurd is verklaard, en is een iPhone 12 aan de verdachte teruggegeven. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/008450-22 (promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende op het adres [adres verdachte] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. R. Bosman en E.B. Smit en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S.L.J. Janssen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kortgezegd - ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 20 maart 2020 tot en met 13 juni 2020 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
feit 1: het tezamen en in vereniging voorhanden hebben en verhandelen van ongeveer 28 kilogram cocaïne;
feit 2: het tezamen en in vereniging voorbereiden van het verhandelen van verdovende middelen door voorwerpen en geldbedragen tot het begaan van een dergelijk misdrijf voorhanden te hebben;
feit 3: het tezamen en in vereniging witwassen van ongeveer 953.750 euro.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Vanuit het strafrechtelijk onderzoek 26Lemont naar cryptocommunicatie aanbieder EncroChat is toestemming verleend voor het gebruik van onderschepte communicatie uit dat onderzoek in het strafrechtelijk onderzoek Wilcoco. De toestemming betreft het verrichten van onderzoek naar de dataset die is begrensd door communicatie en metadata van het emailadres
[emailadres 1].
Uit onderzoek aan deze dataset is gebleken dat de gebruiker van dit e-mailadres betrokken is geweest bij de handel in cocaïne en dat de gebruiker grote geldbedragen in bezit heeft gehad. Volgens een proces-verbaal van identificatie was verdachte de gebruiker van dit e-mailadres.
3.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten. Zij hebben daartoe aangevoerd dat vastgesteld kan worden dat het e-mailadres
[emailadres 1]aan verdachte toebehoort. De gebruiker van dit e-mailadres stuurt berichten over de ontvangst van blokken cocaïne en stuurt ook foto’s van blokken cocaïne die hij onder zich heeft.
Verdachte verstuurt ook foto’s waarop het serienummer van een bankbiljet (een zogenaamd
tokendat wordt gebruikt bij de overdracht van grote sommen contant geld) is te zien en foto’s van bundels bankbiljetten.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat slechts een deel van de communicatie is opgenomen in het dossier. Daaruit volgt een gefragmenteerde en incomplete weergave van de (bepaald niet ondubbelzinnige) berichten waardoor niet duidelijk is waar het precies over gaat en bij de interpretatie van deze berichten voorzichtigheid is geboden. Uit de berichten blijkt niet duidelijk dat verdachte de verdovende middelen onder zich heeft gehad en heeft verhandeld. Verdachte moet daarom van feit 1 worden vrijgesproken. Ook komt uit de berichten niet voldoende duidelijk naar voren dat verdachte de in feit 3 onder het eerste, tweede en derde gedachtestreepje genoemde geldbedragen onder zich heeft gehad. Verdachte moet daarom ten aanzien van feit 3 gedeeltelijk worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de identificatie van verdachte, feit 2 en het in feit 3 onder het vierde gedachtestreepje genoemde geldbedrag van 138.750 euro heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij, met de verdediging, van oordeel is dat met het gebruik van PGP-berichten voor het bewijs behoedzaam moet worden omgegaan. In de berichten wordt soms versluierde taal gebruikt en het betreft gesprekken die plaatsvinden in een context die voor de gebruikers van de berichten bekend is, maar voor een buitenstaander moeilijker te duiden zijn. Ook beschikt de rechtbank niet over het volledige berichtenverkeer. Een en ander impliceert dat een interpretatie vereist is om iets over de betekenis van de berichten te zeggen. De rechtbank is zich daarvan bewust en is om deze redenen van oordeel dat bij de interpretatie voorzichtigheid is geboden. Aan de andere kant is voor de bewijswaarde relevant dat personen die de encrypte berichtendienst gebruikten zich onbespied waanden. Ook dat neemt de rechtbank in aanmerking. De enkele mogelijkheid dat de PGP-berichten gefragmenteerde informatie kunnen bevatten, maakt niet dat de bewijswaarde beperkt is.
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Identificatie verdachte
In het strafrechtelijk onderzoek Wilcoco is onderzoek gedaan naar de communicatie van het e-mailadres
[emailadres 1]. Uit de communicatie is gebleken dat de gebruiker van dit e-mailadres een conversatie voert over het aanbetalen van een scooter van zijn zoon en over een boete. Daarbij wordt een foto van een brief van het RDW meegestuurd. Op de brief is duidelijk de naam van verdachte en het adres [adres] zichtbaar. Dit is het adres waarop verdachte destijds ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP), zoals verdachte ter zitting heeft bevestigd. Verdachte heeft bovendien een zoon van (destijds) 16 jaar.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de gebruiker van het e-mailadres
[emailadres 1]is geweest.
Ten aanzien van feit 1: handel in verdovende middelen
Op 27 maart 2020 vond er een chatgesprek plaats tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] vraagt verdachte tien kilogram cocaïne in ontvangst te nemen. De volgende dag, 28 maart 2020, geeft verdachte aan tien stuks te hebben ontvangen en geeft hij cijfers aan de geur, presentatie en smaak van de blokken. [medeverdachte] concludeert dat het er dus mooi uitziet, waarop verdachte antwoordt: ‘goeie shine’.
Op 16 mei 2020 heeft verdachte een chatgesprek met [naam 1] waarin wordt gesproken over
stashenen wegleggen. [naam 1] verdachte vraagt ‘eerst even die handel allemaal aan te pakken en weg te leggen’, meldt dat de bezorger er ieder moment kan zijn en vraagt aan verdachte ‘die grote pakketten even met beleid open te snijden’. Korte tijd later stuurt verdachte een foto van tien blokken cocaïne waarop [naam 1] reageert met: ‘zijn top toch’. De rechtbank stelt hiermee vast dat de genoemde blokken cocaïne daadwerkelijk door verdachte zijn ontvangen.
Op 1 juni 2020 heeft verdachte een gesprek met de gebruiker van het e-mailadres
[emailadres 2](hierna: [naam 2] ) waarin verdachte aangeeft nu ‘de laatste’ in te pakken. Daarbij stuurt verdachte een foto van acht blokken cocaïne. De rechtbank constateert dat verdachte hiermee bedoelt dat hij het laatste blok aan het inpakken is en dat hij dus de blokken op de foto aanwezig had.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben, verwerken, afleveren en verstrekken van verdovende middelen in de periode van 28 maart 2020 tot en met 1 juni 2020.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt de rechtbank dat uit de berichten en de wijze van communiceren volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen, waarbij verdachte in de uitvoering een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd.
Ten aanzien van feit 3: witwassen
Verdachte heeft op 6 april 2020 een chatgesprek gevoerd met [naam 2] waarin verdachte hem vraagt een persoon als contact toe te voegen omdat ‘hij de papman is’. De rechtbank stelt vast dat hiermee een koerier van geld wordt bedoeld. Verdachte stuurt hierop een foto van stapels bankbiljetten en daaronder de tekst: 265. Gelet op de context stelt de rechtbank vast dat het gaat om een bedrag van 265.000 euro. Vervolgens is er communicatie of het geld gebracht wordt, waarop verdachte antwoordt dat het opgehaald moet worden. [naam 2] vraagt vervolgens waar het opgehaald moet worden, waarop verdachte antwoordt: [locatie] . Verdachte stond destijds ingeschreven in de BRP op het adres [adres] , een adres in [locatie] .
Anders dan de verdediging leidt de rechtbank hieruit af dat verdachte het tenlastegelegde geldbedrag in [locatie] voorhanden had.
Op 1 juni 2020 voert verdachte een chatgesprek met [naam 1] waarin [naam 1] verdachte vraagt hoelaat ‘die pap’ (het geld) er is. Verdachte stuurt een foto van meerdere stapels bankbiljetten en zegt dat het om 300k (300.000 euro) gaat.
Op 29 april 2020 voert verdachte een chatgesprek met [naam 3] waarin hij zegt dat er 250k binnen is. Verdachte stuurt vervolgens een foto van bundels bankbiljetten.
Verdachte stuurt op 29 maart 2020 naar de gebruiker van het e-mailadres
[emailadres 3](hierna: [naam 4] ) een bericht waarin staat dat er 5 keer een bedrag van 27.750 euro moet worden uitbetaald aan [naam club] . De volgende dag stuurt [naam 4] een bericht terug dat het geldbedrag is afgeleverd.
Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat verdachte op de in de tenlastelegging beschreven momenten de beschikking had over de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen. Uit de communicatie is op te maken dat het feit dat verdachte de geldbedragen niet (steeds) fysiek onder zich had, er niet aan afdoet dat hij de mogelijkheid had om te beslissen wat er al dan niet met die geldbedragen diende te gebeuren. Op basis van financieel onderzoek blijkt dat verdachte niet over voldoende legale inkomsten beschikt op basis waarvan de (grote) geldbedragen verklaard kunnen worden. Vastgesteld is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (voorbereiden van het) verhandelen van verdovende middelen (feiten 1 en 2). Deze omstandigheden leveren een witwasvermoeden op.
Juridisch kader witwassen uit enig misdrijf
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen afkomstig zijn van een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Echter, ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is, kan witwassen bewezen worden. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld in dit geval van misdrijf afkomstig is. Als de feiten en omstandigheden in het dossier zodanig zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Een dergelijke verklaring moet concreet en verifieerbaar zijn, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar die verklaring. Als uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft en dat het dus niet anders kan dan dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, kan het witwassen van het geld worden bewezen.
Conclusie
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van de geldbedragen. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat ook wist. Door deze geldbedragen voorhanden te hebben gehad, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Verdachte heeft daarbij nauw en bewust samengewerkt met anderen. Verdachte speelde een duidelijke rol in het geheel en heeft een bijdrage van voldoende gewicht geleverd. Er is daarom sprake van medeplegen.
Niet bewezen vindt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het maken van een gewoonte van het witwassen. Of sprake is van een gewoonte moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Verdachte heeft de tenlastegelegde geldbedragen in een korte periode (29 maart 2020 tot en met 1 juni 2020) voorhanden gehad. Gelet op die korte periode kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Verdachte zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op tijdstippen gelegen in de periode van 20 maart 2020 tot en met 13 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk
heeft verwerkt en afgeleverd en/of verstrekt:
- ( in de periode van 27 maart 2020 tot en met 28 maart 2020) ongeveer 10 kilo
cocaïne en
- ( op of omstreeks 16 mei 2020) ongeveer 10 blokken cocaïne en
- ( op of omstreeks 1 juni 2020) ongeveer 8 blokken cocaïne
althans telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2
in de periode van 20 maart 2020 tot en met 13 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en vervaardigen van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne voor te bereiden en/of te bevorderen,
- zich en anderen gelegenheid en middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en
- een of meer voorwerpen en stoffen en gelden voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten,
immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk daartoe
- een (crypto) telefoon met IMEI nummer [IMEI-nummer] voorhanden gehad
en
- op die telefoon een Encro-chatapplicatie gebruikt en
- als gebruiker van [emailadres 1] op de Encrochat-applicatie gesprekken gevoerd met anderen, over de verkoop van hoeveelheden cocaïne en het tellen en klaar leggen en overdragen van die cocaïne en
- als gebruiker van [emailadres 1] op de Encrochat-applicatie gesprekken gevoerd over de betaling van hoeveelheden cocaïne en tokens gestuurd en
- als gebruiker van [emailadres 1] op de Encrochat-applicatie foto's van hoeveelheden cocaïne gemaakt en
- vervolgens die foto's van die hoeveelheden cocaïne verzonden naar een of meer ander(en)
3
in de periode van 29 maart 2020 tot en met 1 juni 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders van een of meerdere
voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van 265.000,- euro en
- een geldbedrag van 300.000,- euro en
- een geldbedrag van 250.000,- euro en
- een geldbedrag van 138.750,- euro
voorhanden gehad terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat bovenomschreven geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hun bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft gezeten en tot een geldboete van € 25.000,00 (zegge: vijfentwintigduizend euro). Bij hun strafeis hebben de officieren van justitie de proceshouding van verdachte laten meewegen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht rekening te houden met de proceshouding en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, alsmede met het tijdsverloop sinds de tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft voorts gewezen op straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, waarbij sprake was van grotere hoeveelheden verdovende middelen. Dat zou volgens de raadsman in strafmatigende zin moeten meewegen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne en voorbereidingshandelingen daartoe. De grootschalige handel in harddrugs is zowel direct als indirect de oorzaak van vele vormen van criminaliteit en vormt daarmee een direct gevaar voor de maatschappij. Verdachte heeft met het verkopen van de drugs bijgedragen aan het in stand houden van de drugscriminaliteit en het in gevaar brengen van de gezondheid van de gebruikers.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van bijna één miljoen euro. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft bij zijn handelen enkel oog gehad voor eigen gewin en de (legale) economie aangetast.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 19 januari 2023. Hieruit volgt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken onderling hebben afgesproken in het ‘Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht’ (LOVS). Deze geven als oriëntatiepunt voor de (georganiseerde) handel in harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 50 tot 72 maanden. Gelet op de hoeveelheid verdovende middelen en de hoogte van het bedrag dat door verdachte is witgewassen zou een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast zijn. De rechtbank ziet echter aanleiding daarvan af te wijken. Verdachte heeft ter zitting in algemene bewoordingen schuld bekend en berouw getoond. Hij heeft daarmee in zekere mate verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen en heeft verklaard zijn leven een andere wending te hebben gegeven. Verdachte heeft gewerkt aan zijn drugsverslaving en heeft een klinische behandeling succesvol afgerond. Verdachte wordt gesteund door zijn gezin en wil er in de toekomst voor hen kunnen zijn. Deze proceshouding en het voornemen van verdachte voor de toekomst, dat op de rechtbank oprecht overkomt, zal de rechtbank in strafmatigende zin meewegen.
Anders dan de officieren van justitie acht de rechtbank het maken van witwassen tot een gewoonte niet bewezen en ziet om die reden aanleiding enigszins af te wijken van de eis. Zij zal daarom aan verdachte geen geldboete opleggen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. goednummer: 6262431, iPhone 8
2. goednummer: 6262432, iPhone 12
8.1.
Verbeurdverklaring
Het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten de iPhone 8 met goednummer 6262431, behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.
8.2.
Teruggave aan verdachte
Het op de beslaglijst onder 2 genoemde voorwerp, te weten de iPhone 12 met goednummer 6262432 behoort aan verdachte toe. Deze is niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en wordt daarom aan verdachte teruggegeven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, zich en een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen en voorwerpen, stoffen, gelden voorhanden heeft, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart verbeurd: goednummer: 6262431, iPhone 8.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van: goednummer: 6262432, iPhone 12.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mr. M. Wiewel en mr. M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt en M.K Raspoort, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2023.
[(...)]
.