ECLI:NL:RBAMS:2023:1320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
10101435 CV EXPL 22 11924
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een overeenkomst tussen een payrollbedrijf en een inlener

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 10 maart 2023, staat de vraag centraal of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [bedrijf], een payrollonderneming, en [gedaagde 1], een inlener. De curator van [bedrijf] vordert betaling van vier facturen, die samen een bedrag van € 7.709,58 bedragen, van [gedaagde 1]. De curator stelt dat de vorderingen van [bedrijf] op [gedaagde 1] zijn verpand aan ABN AMRO Commercial Finance N.V. (ABF) en dat [gedaagde 1] in verzuim is omdat zij de facturen niet heeft voldaan. [gedaagde 1] betwist echter dat er een overeenkomst met [bedrijf] is gesloten en stelt dat zij enkel facturen heeft betaald op verzoek van Smartmatch, een uitzendbureau dat als tussenpersoon fungeerde.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst bestaat tussen [bedrijf] en [gedaagde 1] en dat [gedaagde 1] geen contact heeft gehad met [bedrijf]. De rechter concludeert dat de vorderingen van [bedrijf] op [gedaagde 1] niet bestaan, omdat er geen overeenkomst tot stand is gekomen. De vordering van de curator wordt afgewezen, evenals de verzoeken om verklaringen voor recht. De curator c.s. wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 10101435 / CV EXPL 22 11924
Uitspraak: 10 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:

1. [curator] (in zijn hoedanigheid van curator van [bedrijf] BV)

wonende te [woonplaats 1] ,

2. ABN AMRO Asset Based Finance NV

gevestigd te Utrecht,
eisers,
gemachtigde mr. A.L.M. van Rooij,
t e g e n

1.[gedaagde 1] VOF,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,

3. [gedaagde 3] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. M. Wevers.
Partijen worden hierna aangeduid als de curator c.s. en [gedaagden] Eisers worden afzonderlijk aangeduid als de curator en ABF. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 augustus 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 28 november 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bevolen,
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 7 februari 2023 met de daarin vermelde stukken, te weten de akte aanvullende producties van de zijde van de curator c.s.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten en omstandigheden

1.1.
Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.2.
[bedrijf] was een payrollonderneming.
1.3.
[bedrijf] had haar vorderingen op derden verpand aan ABN AMRO Commercial Finance N.V.
1.4.
[gedaagde 1] exploiteert een [soort bedrijf] in de Foodhallen in Amsterdam. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn vennoten van [gedaagde 1] .
1.5.
[gedaagde 1] heeft in augustus 2017 contact gekregen met uitzendbureau Smartmatch B.V. (hierna: Smartmatch) voor het vinden van personeel. Via Smartmatch kwam er personeel bij [gedaagde 1] werken. Dit personeel was niet in dienst bij [gedaagde 1] . Smartmatch heeft aan [gedaagde 1] verzocht om facturen afkomstig van [bedrijf] te voldoen aan [bedrijf] voor het personeel dat bij [gedaagde 1] aan het werk was. Dat heeft [gedaagde 1] gedaan.
1.6.
Bij de stukken bevinden zich vier facturen van [bedrijf] aan [gedaagde 1] . Het gaat om de volgende facturen
- de factuur van week 27 van 10 juli 2019, met het nummer [fact.nr. 3] , ter hoogte van € 1.829,45,
- de factuur van week 27 van 10 juli 2019, met het nummer [fact.nr. 4] , ter hoogte van € 1.886,92,
- de factuur van week 28 van 17 juli 2019, met het nummer [fact.nr. 1] , ter hoogte van € 2.558,69,
- de factuur van week 28 van 17 juli 2019, met het nummer [fact.nr. 2] , ter hoogte van € 1.434,52.
Onderaan de facturen staat telkens het volgende vermeld: “De vordering is verpand aan ABN AMRO Commercial Finance N.V. en is derhalve uitsluitend betaalbaar op NL59ABNA0470497998 t.n.v. ABN AMRO Commercial Finance N.V. Alleen deze betaling geldt als kwijting.”.
1.7.
Halverwege juli 2019 heeft [gedaagde 1] vernomen dat een personeelslid niet betaald had gekregen. [gedaagde 3] heeft op 22 juli 2019 de heer [naam 1] van Smartmatch een WhatsApp-bericht gestuurd met de vraag of het klopt dat een personeelslid nog niet betaald heeft gekregen. De heer [naam 1] heeft daarop op 23 juli 2019 laten weten dat er een probleem is vanuit ‘onze payrollbedrijf’ ( [bedrijf] ) en heeft aan [gedaagde 3] gevraagd de facturen die reeds verstuurd zijn niet te voldoen. Tevens heeft hij medegedeeld dat er een e-mail zou volgen met uitleg en verheldering voor zowel de klanten van Smartmatch als de inleners.
1.8.
Op 24 juli 2019 heeft [gedaagde 1] een tweetal creditfacturen ontvangen van [bedrijf] over week 28.
1.9.
Op 25 juli 2019 heeft [gedaagde 1] van Smartmatch medegedeeld gekregen dat de personeelsleden die ten behoeve van [gedaagde 1] werkzaamheden verrichten met ingang van week 28 (8 juli 2019) werkzaam zullen zijn vanuit One Payroll B.V. (hierna: One Payroll).
1.10.
Op 30 juli 2019 ontving [gedaagde 1] van Smartmatch het bericht dat het loon van week 28, 29 en 30 aan het personeel is voldaan en dat de salarissen van de personeelsleden vanaf nu weer keurig op tijd voldaan zullen worden.
1.11.
Op 4 augustus 2019 heeft [gedaagde 1] een factuur ontvangen van One Payroll, waarin One Payroll onder meer aanspraak maakt op betaling van de factuur over week 28.
De heer [naam 1] van Smartmach heeft op 8 augustus 2019 een e-mail gestuurd aan [gedaagde 1] / [gedaagde 3] dat de facturen vanaf week 28 zullen worden ontvangen door [gedaagde 1] vanuit One Payroll. Ook zat bij die e-mail een vervangende factuur over week 27 van Smartmatch aan [gedaagde 1] .
Op 9 augustus 2019 heeft [gedaagde 1] de vervangende factuur van Smartmatch betaald aan Smartmatch. Het zijn twee facturen over week 27 van 24 juli 2019 met de factuurnummers 201907-322 en 201907-323 respectievelijk ter hoogte van € 1.829,46 en € 1.886,92.
Op 12 augustus 2019 heeft [gedaagde 1] de factuur over week 28 van One Payroll voldaan.
1.12.
De facturen van [bedrijf] onder 1.6, die samen totaal € 7.709,58 bedragen, heeft [gedaagde 1] niet voldaan.
1.13.
Op 13 augustus 2019 is het faillissement van [bedrijf] uitgesproken door de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de heer [curator] als curator is aangesteld (hierna: de curator).
1.14.
Ceres Legal is door de curator c.s. ingeschakeld ten behoeve van de debiteurenincasso van [bedrijf] . De curator en ABF hebben onderling afgesproken iedere opbrengst van de incasso van de vorderingen van [bedrijf] bij helfte onder hen te verdelen.
1.15.
Bij brief van 9 november 2020 van Ceres Legal namens de curator c.s. is [gedaagde 1] aangeschreven met het verzoek om tot betaling over te gaan van de vier facturen (zie 1.6).
1.16.
Bij e-mail van 9 november 2020 uur heeft [gedaagde 3] als reactie aan [naam 2] van Ceres Legal het volgende bericht gestuurd:
“(…) Wij hebben in deze tijd met Smart match gewerkt en zij werkte met dit Payroll bedrijf.
Er waren wat wisselingen in deze tijd qua pay roll bedrijf bij hen.
Wij hebben wel alles betaald in ieder geval. Zie hieronder de creditfacturen en de betalingen gedaan aan Smart match zelf. (…)”.
1.17.
Bij e-mail van 13 november 2020 heeft de heer [naam 2] van Ceres Legal
aan [gedaagde 3] het volgende geantwoord:
“(…) Dank voor de rekeningafschriften en creditfacturen, dat maakt voor ons duidelijk hoe de situatie er voor u uitziet.
Ik maak eruit dat uw verweer tweeledig is. Enerzijds zouden de facturen [fact.nr. 1] en [fact.nr. 2] zijn gecrediteerd. Wij zullen dit nakijken. Anderzijds zijn de facturen [fact.nr. 3] en [fact.nr. 4] betaald aan Smart Match. Graag ontvangen wij een toelichting waarom de facturen, anders dan op de betaalinstructie op de facturen aangeeft, zijn betaald aan Smart Match. (…)”.
1.18.
Bij e-mail van 16 november 2020 heeft [gedaagde 3] aan de heer [naam 2] van Ceres Legal geantwoord dat zij van Smartmatch de opdracht heeft gekregen om de betalingen aan Smartmatch te doen en de betalingen aan [bedrijf] te stoppen. Verder schrijft zij in die e-mail ‘wij hebben alleen gedaan wat Smart Match van ons vroegen omdat wij het personeel via hen inhuurden. Alleen de facturatie ging via [bedrijf] .’.
1.19.
Daarop is door de heer [naam 2] gereageerd per e-mail op 20 november 2020. Hij heeft geschreven dat [gedaagde 1] met de betaling van de facturen [fact.nr. 3] en [fact.nr. 4] aan Smartmatch niet bevrijdend heeft betaald, omdat de facturen van [bedrijf] zijn verpand aan ABF. Voor wat betreft de creditering van de facturen [fact.nr. 1] en [fact.nr. 2] heeft hij geschreven dat hij namens de bank als pandhouder de creditering vernietigt op grond van artikel 3:45 BW, waardoor [gedaagde 1] de facturen [fact.nr. 1] en [fact.nr. 2] ook nog verschuldigd is.
1.20.
Bij brief van 17 december 2020 heeft Ceres Legal [gedaagde 1] opnieuw aangemaand om tot betaling over te gaan.
1.21.
Op 18 december 2020 heeft de gemachtigde van [gedaagde 1] laten weten dat [gedaagde 1] zich niet gehouden acht om de door ABN AMRO Commercial Finance N.V. gepretendeerde vordering te voldoen.
1.22.
Bij brief van 28 juli 2022 heeft de curator, mede namens ABF, de door de bestuurder van [bedrijf] gedane creditering van uren die in de weken 26, 27, 27 en 29 van 2019 waren ingevoerd in het systeem van [bedrijf] vernietigd. Verder staat in de brief dat ‘Het gevolg van de vernietiging van de kwijtschelding/creditering is dat uren die door payrollmedewerkers van [bedrijf] zijn verricht in week 26, 27, 28 en 29 alsnog aan [bedrijf] /de faillissementsboedel zijn verschuldigd.’. Deze brief is onder meer aan [gedaagde 1] gestuurd.

2.Vordering en verweer

2.1.
De curator c.s. vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
1. voor recht verklaart dat de buitengerechtelijke verklaring door de curator tot gevolg heeft gehad dat de creditering is vernietigd; en/of
2. voor recht verklaart dat de buitengerechtelijke verklaring door ABF tot gevolg heeft gehad dat de creditering is vernietigd;
en [gedaagden] primair hoofdelijk dan wel subsidiair afzonderlijk veroordeelt om aan ABF te betalen:
3. een bedrag van € 7.709,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover te rekenen primair per openstaand factuurbedrag, steeds vanaf de dag na de vervaldatum van de betreffende factuur tot aan de dag der daadwerkelijke voldoening en subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 760,48, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der voldoening;
5. de proces- en nakosten, te vermeerderen met de rente.
2.2.
De curator c.s. legt – kort gezegd – aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [bedrijf] heeft haar vorderingen op derden verpand aan ABF. De vorderingen die [bedrijf] op [gedaagde 1] heeft, vallen ook onder dat pandrecht. Het gaat om de vorderingen die voortvloeien uit de overeenkomst die tot stand is gekomen tussen [bedrijf] en [gedaagde 1] . Smartmatch heeft als tussenpersoon [bedrijf] en [gedaagde 1] bij elkaar gebracht. [gedaagde 1] was één van de inleners waaraan [bedrijf] als payrollbedrijf jarenlang werknemers ter beschikking heeft gesteld. Voor die dienst betaalde [gedaagde 1] aan [bedrijf] . [gedaagde 1] ontving van [bedrijf] maandelijks facturen die bestonden uit het loon van de werknemer alsmede daarin verwerkt de vergoeding die de inlener voor de diensten van [bedrijf] was verschuldigd. Op de facturen van [bedrijf] aan [gedaagde 1] stond steeds vermeld dat de betreffende vordering verpand was aan ABF en op welke rekening [gedaagde 1] bevrijdend kon betalen, namelijk de bankrekening die [bedrijf] aanhield bij ABN AMRO Bank NV, zodat alleen zo bevrijdend kon worden betaald.
[gedaagde 1] heeft nagelaten de vier facturen van [bedrijf] (zie 1.6) ter hoogte van in totaal € 7.709,58 te voldoen binnen de betalingstermijnen, waardoor zij nu in verzuim is en gehouden is dit bedrag alsnog te voldoen. [gedaagde 1] heeft niet bevrijdend betaald aan Smartmatch voor de facturen over week 27 en de creditering van de facturen over week 28 heeft de curator c.s. kunnen vernietigen ex artikel 42 jo. artikel 45 Fw en artikel 3:45 BW.
Omdat [gedaagde 1] een vennootschap onder firma is, zijn de vennoten [gedaagde 2] en [gedaagde 3] op grond van artikel 7:890 BW naast de vennootschap persoonlijk en hoofdelijk verbonden voor de schulden van de vennootschap.
2.3.
[gedaagden] voert verweer tegen de vordering en voert daartoe – kort gezegd – het volgende aan. [gedaagden] betwist dat [gedaagde 1] een overeenkomst met [bedrijf] heeft gesloten op basis waarvan zij een vergoeding verschuldigd zou zijn. [gedaagde 1] heeft een overeenkomst gesloten met Smartmatch. Er is geen sprake van een vordering van [bedrijf] op [gedaagde 1] .
[gedaagde 1] betaalde alleen facturen aan [bedrijf] , omdat Smartmatch dat had verzocht.
Bovendien heeft [gedaagde 1] op uitdrukkelijk verzoek van Smartmatch, haar contractspartij, de facturen over week 27 betaald aan Smartmatch en de facturen over week 28 betaald aan One Payroll. Voor zover de kantonrechter van mening is dat er wel een overeenkomst bestond tussen [gedaagde 1] en [bedrijf] , stelt [gedaagden] dat zij ex artikel 6:34 BW bevrijdend heeft betaald aan Smartmatch en One Payroll.
De vernietiging van de creditering van de facturen over week 28 slaagt niet. Er is terecht gecrediteerd. Tot slot doet [gedaagde 1] , voor zover zij gehouden is enig bedrag te betalen, een beroep op matiging van dat bedrag tot nihil.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

3.Beoordeling

3.1.
ABF heeft een openbaar pandrecht op vorderingen van [bedrijf] op derden. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [bedrijf] een vordering heeft op [gedaagde 1] .
3.2.
De curator c.s. stelt dat dit zo is, omdat tussen [bedrijf] en [gedaagde 1] een overeenkomst tot stand is gekomen, op grond waarvan [bedrijf] een vordering heeft op [gedaagde 1] . [gedaagde 1] zou [bedrijf] opdracht hebben gegeven voor het ter beschikking stellen van werknemers van [bedrijf] aan haar.
[gedaagden] betwist dat [bedrijf] een vordering heeft op [gedaagde 1] . Tussen hen is geen overeenkomst tot stand gekomen. [bedrijf] heeft enkel een overeenkomst gesloten met Smartmatch voor het ter beschikking stellen van werknemers aan haar.
3.3.
De kantonrechter zal beoordelen of [gedaagde 1] [bedrijf] opdracht heeft gegeven voor het ter beschikking stellen van werknemers en of aldus tussen [bedrijf] en [gedaagde 1] een overeenkomst tot stand is gekomen.
3.4.
De kantonrechter stelt in dit verband voorop dat een overeenkomst tot stand komt na aanbod en aanvaarding daarvan. Of hiervan sprake is, hangt – overeenkomstig de artikelen 3:33 en 3:35 BW – af van wat partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden mochten toekennen, hebben afgeleid. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, in hun onderlinge samenhang bezien.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat niet gebleken is dat [gedaagde 1] opdracht heeft gegeven aan [bedrijf] voor het ter beschikking stellen van werknemers. Dit betekent dat tussen [gedaagde 1] en [bedrijf] geen overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt. Allereerst bestaat er in dit geval geen schriftelijke overeenkomst. Dat is niet vereist, maar ook uit niets anders blijkt dat [gedaagde 1] de opdrachtgever van [bedrijf] is. [gedaagde 1] heeft onbetwist aangevoerd dat zij nog nooit contact heeft gehad met iemand van [bedrijf] en dat zij niemand kent van [bedrijf] . Bij de stukken bevindt zich ook geen enkele correspondentie tussen [bedrijf] en [gedaagde 1] . Er is dus al helemaal niet onderhandeld tussen [bedrijf] en [gedaagde 1] over de essentialia van een overeenkomst, zoals de voorwaarden van een samenwerking en de vergoeding die [bedrijf] zou krijgen van [gedaagde 1] . Van enige afspraken daarover blijkt evenmin.
Bovendien heeft [gedaagde 1] onbetwist aangevoerd dat zij wel een overeenkomst heeft gesloten met Smartmatch voor het ter beschikking stellen van werknemers. Toen [gedaagde 1] in 2017 personeel zocht voor haar [soort bedrijf] , is zij in contact gekomen met Smartmatch. Sinds augustus 2017 heeft [gedaagde 1] uitsluitend contact gehad met Smartmatch over de werving en selectie van het personeel, over de hoogte van de lonen, over de vervanging van zieke personeelsleden, over de goedkeuring van de uren, over salarisbetalingen en bij allerhande andere problemen. Als er iets niet klopte, dan nam [gedaagde 1] contact op met Smartmatch, zoals ook halverwege juli 2019 (zie 1.7).
Smartmatch heeft weliswaar aan [gedaagde 1] verzocht om facturen afkomstig van [bedrijf] te voldoen, hetgeen [gedaagde 1] heeft gedaan, maar dit enkele feit maakt in het licht van al het voorgaande nog niet dat [gedaagde 1] [bedrijf] ook opdracht heeft gegeven voor het ter beschikking stellen van werknemers. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de werknemers waarschijnlijk, zo blijkt uit de loonstrookjes, formeel in dienst waren bij [bedrijf] . Daaruit kan nog niet worden afgeleid dat tussen [gedaagde 1] en [bedrijf] de vereiste overeenstemming bestond over een opdrachtrelatie en een rechtstreekse aanspraak van [bedrijf] op [gedaagde 1] tot betaling.
Onder deze omstandigheden ligt het meer voor de hand dat [bedrijf] personeel ter beschikking heeft gesteld aan [gedaagde 1] in opdracht van Smartmatch. Ter zitting is ook toegelicht door de curator c.s. dat tussen Smartmatch en [bedrijf] een overeenkomst bestond. De uitvoering van een overeenkomst lijkt ook meer te liggen bij Smartmatch, omdat Smartmatch in het systeem van [bedrijf] de uren doorvoerde van personeel dat bij [gedaagde 1] had gewerkt. [gedaagde 1] had geen toegang tot het systeem van [bedrijf] . Verder had Smartmatch contact met [bedrijf] .
Indien de bedoeling van [bedrijf] was geweest om een contractuele relatie te doen tot stand komen met [gedaagde 1] , had het op haar weg gelegen als professionele partij om dit juist te regelen.
3.6.
Toen Smartmatch, die wel contractspartij was van [gedaagde 1] , haar verzocht om de facturen over week 27 en 28 niet te betalen (zie 1.7) en vervolgens aangaf (zie 1.11) dat de vervangende factuur over week 27 aan Smartmatch betaald diende te worden en de facturen over week 28 aan One Payroll betaald diende te worden, heeft [gedaagde 1] met de betalingen aan Smartmatch op 9 augustus en aan One Payroll op 12 augustus 2019 bevrijdend betaald.
3.7.
De vraag of de creditering van de facturen over week 28 terecht was of niet, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
De conclusie
3.8.
De conclusie is dat [bedrijf] geen vordering heeft op [gedaagde 1] (die onder het pandrecht van ABF op vorderingen van [bedrijf] op derden valt). De vordering onder 2.1.3. tot betaling van € 7.709,58 wordt dus afgewezen.
Ook de gevorderde verklaringen voor recht onder 2.1.1. en 2.1.2. worden afgewezen. Nu [gedaagden] geen partij is bij het geschil over de vraag of de curator en ABF de creditering van de facturen over week 28 bij buitengerechtelijke verklaring hebben kunnen vernietigen, heeft de curator c.s. geen belang meer bij deze verklaringen voor recht.
De proceskosten
3.9.
De curator c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op (€ 330 × 2=) € 660 aan salaris gemachtigde en € 514 aan griffierecht. De daarover gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
De nakosten
3.10.
Ook zal de curator c.s. in de nakosten worden veroordeeld op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. De daarover gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. wijst het gevorderde af,
II. veroordeelt de curator c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 1.174 inclusief eventueel verschuldigde btw, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis,
III. veroordeelt de curator c.s. in de nakosten, begroot op € 132 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening door de deurwaarder, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
IV. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. T.T. Hylkema, kantonrechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2023.
De griffier De kantonrechter