ECLI:NL:RBAMS:2023:1305

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
13/168285-22; 13/029328-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging na mishandeling van een medewerkster van het Leger des Heils

Op 8 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man, die op 4 juli 2022 een medewerkster van het Leger des Heils heeft mishandeld. De verdachte heeft de vrouw van een stenen trap geduwd, waardoor zij viel en vervolgens meermalen tegen haar hoofd en lichaam heeft geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden en tbs met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 7 maanden gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan ernstige verslavingsproblematiek en schizofrenie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een gevaar vormt voor de samenleving en dat een langdurige klinische behandeling noodzakelijk is. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer vordering tul: 13.029328.20Parketnummer: 13.168285.22 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/168285-22; 13/029328-20 (TUL)
Datum uitspraak: 8 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. van der Veen en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. K.H. Zonneveld naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Primair
Poging tot doodslag van [slachtoffer] op 4 juli 2022;
Subsidiair
Poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] ;
Meer subsidiair
Mishandeling van [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen – te weten het eerst duwen en het daarna op twee verschillende momenten met pauze meermalen hard tegen het hoofd van aangeefster aan schoppen, terwijl door meerdere personen wordt geroepen dat hij moet ophouden – kan niet anders worden geïnterpreteerd dan dat verdachte minimaal willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zou overlijden. Gelet hierop is te bewijzen dat verdachte met deze handelingen heeft gepoogd aangeefster van het leven te beroven.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft allereerst bepleit dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het schoppen tegen het hoofd van aangeefster, nu getuige [getuige 1] slechts heeft gezien dat verdachte haar vooral tegen haar buik en rug schopt wat overeenkomt met de verklaring van verdachte dat hij aangeefster niet tegen het hoofd heeft geschopt. Verder bevat het dossier geen foto’s van eventueel letsel of een medische letselverklaring waaruit blijkt dat aangeefster letsel aan haar hoofd heeft opgelopen. Verdachte dient derhalve partieel te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De raadsvrouw heeft vervolgens vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit omdat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had om aangeefster van het leven te beroven. Uit zijn handelingen kan niet worden afgeleid dat hij ten tijde van de gedraging de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood van aangeefster heeft aanvaard. De raadsvrouw heeft tevens bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde, nu uit het dossier niet blijkt dat er zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster is geconstateerd. Het geven van een duw tegen de rug van aangeefster waardoor zij zeven à acht traptreden naar beneden is gevallen met haar gezicht naar voren, kan bovendien niet tot de conclusie leiden dat verdachte daarmee (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd. Volgens de raadsvrouw kan bewezen worden dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar van de trap te duwen en te schoppen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de ochtend van 4 juli 2022 haalt aangeefster, een medewerkster van het Leger des Heils, verdachte op uit zijn kamer aan het [adres] om hem te begeleiden naar zijn dagbesteding. Volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting had hij hier geen zin in. Wanneer hij achter aangeefster aan de stenen trap afloopt, besluit hij om haar te duwen. Door de plotselinge duw in haar rug valt aangeefster naar beneden, waarbij zij tegen de radiator aan komt onderaan de trap. Vervolgens schopt verdachte haar meermalen tegen haar hoofd en lichaam. Verdachte loopt even weg, maar komt vervolgens terug en trapt opnieuw op haar in. Aangeefster heeft hierdoor een flinke bult op haar hoofd en meerdere blauwe plekken op haar lichaam.
De verklaring van aangeefster vindt ten aanzien van het duwen van de trap en het schoppen tegen haar hoofd en lichaam ondersteuning in de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 3] . De rechtbank acht deze handelingen daarom bewezen. Aangeefster heeft daardoor letsel opgelopen. De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte een telefoon tegen het hoofd van aangeefster heeft gegooid, nu aangeefster dit naar eigen zeggen niet heeft gezien en haar verklaring niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.3.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Het vallen van een trap door een voorwaartse beweging zoals een duw, kan, afhankelijk van de omstandigheden, levensgevaarlijk zijn. In deze zaak kan echter niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood bestond, zodat geen sprake is van poging tot doodslag. In het dossier ontbreekt – behalve een foto van de trap en het trappengat – nadere informatie over de situatie ter plaatse. Ook blijkt onvoldoende hoe aangeefster precies is geduwd, bijvoorbeeld met hoeveel kracht en op welke hoogte (gelet op de verschillende verklaringen daarover), en hoe zij vervolgens is gevallen. Ook het schoppen tegen het hoofd en lichaam levert niet zonder meer een aanmerkelijke kans op de dood op. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat daarvan in dit geval sprake was. Daarbij speelt een rol dat aangeefster haar hoofd met haar handen beschermde, waardoor ernstiger letsel gelukkig is voorkomen.
Omdat niet kan worden bewezen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood, wordt verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken.
3.3.3.
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Uit het dossier blijkt onder meer het volgende.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte aangeefster willens en wetens zwaar lichamelijk letsel wilde toe brengen.
Voorwaardelijk opzet
De vervolgvraag is of bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat het onverhoeds duwen in de rug van een persoon terwijl deze op een stenen trap loopt, een aanmerkelijke kans oplevert op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Er is immers gedurende een ongecontroleerde val van een stenen trap met aan weerszijden bakstenen muren een grote kans op (gecompliceerde) botbreuken en andersoortig letsel dat op zijn minst genomen tot zware verwondingen kan leiden.
Ook het met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd en het lichaam van een weerloos op de grond liggend persoon roept naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel op. Daarbij is van belang dat in het hoofd vitale functies zijn gesitueerd en dat het hoofd kwetsbare onderdelen heeft. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat verdachte ook wist althans moest weten dat door zijn handelen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ontstond.
-
Aanvaarden van de aanmerkelijke kans
Het gericht duwen van de trap en het meermaals trappen tegen het hoofd en lichaam is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweeg brengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daar komt nog bij dat verdachte op het moment van handelen zeer geïrriteerd was en op twee verschillende momenten (met een pauze) op het lichaam van aangeefster heeft ingetrapt, terwijl uit het geschreeuw van aangeefster duidelijk bleek dat zij veel pijn had en dat ook omstanders naar hem riepen dat hij moest stoppen.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster. Daarmee is bewezen dat verdachte zich op 4 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van aangeefster.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 4 juli 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] heeft geduwd van een stenen trap waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen heeft geschopt tegen het hoofd en het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het bewezenverklaarde minimaal in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, gezien de rapportages, de onderbouwing door de rapporteurs en de conclusies die zij hieraan verbinden. Zij heeft gevorderd dat verdachte voor het primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte de tbs-maatregel met dwangverpleging voor een ongemaximeerde duur op te leggen.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Indien de rechtbank overweegt een straf op te leggen, heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de straf. Wel verzoekt de verdediging aan verdachte op grond van artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (Wfz) een zorgmachtiging krachtens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) af te geven. Voorts verzet de verdediging zich tegen het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging nu deze maatregel niet proportioneel is. Er zijn voldoende andere modaliteiten en mogelijkheden voorhanden om het recidive risico terug te dringen.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, mogelijk met de gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel conform artikel 38z Sr. Verdachte is bereid zich aan de gestelde voorwaarden te houden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, te weten aan poging tot zware mishandeling van een medewerkster van het Leger des Heils, door het haar te duwen als gevolg waarvan zij van een stenen trap is gevallen en door haar vervolgens op twee momenten meerdere malen tegen haar hoofd en lichaam te schoppen. Er mag van geluk worden gesproken dat bij het slachtoffer niet ernstiger lichamelijk letsel dan blauwe plekken en een bult is geconstateerd. Met zijn handelen heeft verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, een hulpverleenster, aangetast door haar onverwachts en van achteren op grove wijze aan te vallen. Haar gevoel van veiligheid is ernstig aangetast, nu zij uit het niets op deze manier door verdachte is aangevallen. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Het strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 27 januari 2023. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten, maar niet recent..
Uitgangspunt
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en neemt als uitgangspunt het oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het schoppen/trappen tegen het hoofd, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 24 november 2022, opgemaakt door A.C. van Dijk, psychiater, en de Pro Justitia rapportage van 24 november 2022, opgemaakt door M.L. de Groot, psycholoog.
Uit deze rapportages volgt dat bij verdachte sprake is van ernstige en hardnekkige verslavingspathologie, en op de voorgrond staande negatieve en cognitieve symptomen vanuit schizofrenie op het gebied van probleemoplossend vermogen, planning en redeneren. Deze stoornissen waren eveneens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben het handelen van verdachte beïnvloed. De aanwezige pathologie heeft de mogelijkheden van verdachte tot het overzien van eigen handelen ten tijde van het tenlastegelegde beperkt. Zo ook het vermogen om alternatief te handelen. Gelet op de vastgestelde pathologie en de hieruit voortvloeiende disfuncties, wordt geadviseerd om verdachte vanuit gedragsdeskundig oogpunt het aan hem tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, de conclusies van voornoemde rapportages over en volgt het advies. De rechtbank is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en zal hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de straf die zij zal opleggen, de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Terbeschikkingstelling (tbs)
Gedragskundige rapportages
De gedragsdeskundige (psychiater) A.C. van Dijk heeft – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
  • Een klinische behandeling die gericht is op behandelen van de verslavingspathologie, voorkomen van psychotische ontregeling en hanteerbaar maken van aanwezige negatieve symptomen, wordt geadviseerd. Voorts dient behandeling zich te richten op het aanleren van meer adequate copingstrategieën en het creëren van een sociaal maatschappelijke situatie die voorziet in het voorkomen van terugval in delictgedrag. Passende dagbesteding en ondersteuningen in het creëren van een pro sociaal netwerk kan hier onderdeel van zijn. Dit alles dient plaats te vinden in een kliniek die beschikt over een afdoende beveiligingsniveau en behandelintensiteit.
  • Bij verdachte is sprake van een matige zorgprognose. Ingezette beïnvloedingsmogelijkheden bestaande uit reclasseringstoezicht, inzet van behandeling vanuit een FACT-team en langdurig verblijf in meerdere beschermd wonen settingen, hebben niet geleid tot opheffing van problematiek vanuit vastgestelde stoornissen.
Verdachte heeft laten blijken dat hij zich niet langer durend kan committeren aan opgelegde (bijzondere) voorwaarden, noch aan behandel- of verblijfsvoorwaarden.
Gezien de ernst van het huidige tenlastegelegde feit, het aanwezige gevaar voor nieuwe gebeurtenissen met een potentieel fatale afloop, het gebrekkige probleembesef en-inzicht, de marginale intrinsieke behandelmotivatie en een hoog ingeschat recidive risico, wordt geadviseerd om de geadviseerde interventie in het kader van tbs op te leggen. Afwezigheid van intrinsieke behandelmotivatie en onvermogen zich te kunnen committeren aan voorwaarden,
leidt tot het advies om de geadviseerde interventie plaats te laten vinden binnen een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege.
De gedragsdeskundige (psycholoog) M.L. de Groot heeft – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd:
- Om de kans op recidive terug te dringen is van belang dat verdachtes psychiatrische toestandsbeeld stabiel blijft. Hiertoe is het van belang dat hij ingesteld blijft op medicatie en geen drugs gebruikt. Over de afgelopen jaren is gebleken dat verdachte gebaat is bij een gestructureerde behandel- en woonomgeving. Zodra hij meer vrijheden krijgt, valt hij terug in cocaïnegebruik, waardoor de kans op agressie, al dan niet voortkomend uit psychotische ontregeling, toeneemt. Geadviseerd wordt dan ook om verdachte langdurig klinisch te behandelen binnen een behandelsetting, waar oog is voor delictrisico’s en recidivepreventie. Een forensische instelling ligt, zeker gezien het huidige ten laste gelegde, voor de hand. De reguliere GGZ is doorgaans onvoldoende toegerust ten aanzien van risicogerichte behandeling. Gelet op onderhavig ten laste gelegde lijkt een hoog beveiligingsniveau van belang, niet zozeer omdat de verwachting is dat verdachte zomaar geweld zal plegen richting personeel, maar wel om hem (voorlopig) zo goed mogelijk af te schermen van de verleidingen van (hard)drugs.
Naast medicamenteuze behandeling, dient de behandeling zich te richten op het vergroten van ziekte-inzicht, waaronder de risico’s van druggebruik en ten aanzien van agressief gedrag. Ook dient te worden ingezet op zaken als dagstructuur, zinvolle daginvulling en sociaal netwerk. Gelet op de afwezigheid van ziektebesef en motivatie bij verdachte ten aanzien van behandeling en om zijn verslaving te doorbreken, is de verwachting dat verdachte gebaat is bij een langdurig klinisch behandeldeel en dat terugkeer in de maatschappij gepaard moet gaan met langdurig toezicht en kleine stappen in het toekennen van meer vrijheden.
- De afgelopen jaren zijn diverse pogingen gedaan om verdachte te behandelen en de risico’s terug te dringen, zowel binnen de zorgkaders van een IBS en een zorgmachtiging, als in het kader van een bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een reclasseringstoezicht. Voornoemde kaders bleken qua duur en intensiteit ontoereikend om de kans op recidive blijvend terug te dringen. Ten aanzien van een tbs met voorwaarden is de inschatting dat verdachte niet in staat zal zijn om zich langdurig aan voorwaarden te houden. Hiertoe is hij ook geenszins gemotiveerd.
Geadviseerd wordt om verdachte een tbs met dwangverpleging op te leggen. Alleen een tbs met dwangverpleging biedt de mogelijkheid om verdachte langdurig binnen een beveiligde setting te behandelen, met voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid. Daarnaast biedt een dergelijk kader meer mogelijkheden om verdachte na de klinische behandelfase langdurig te volgen.
De rechtbank deelt de conclusies van de gedragsdeskundigen en neemt hun advies over.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat tbs (met bevel tot dwangverpleging) door de rechter kan worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a (en 37b, eerste lid) Sr gestelde voorwaarden. Eén van de voorwaarden houdt in dat het door de verdachte begane feit een misdrijf dient te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan dit vereiste is met de bewezenverklaring van poging zware mishandeling voldaan. Daarnaast dient bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens te bestaan en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Op grond van de hiervoor vermelde bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat het hoge risico op geweldsrecidive dat de verdachte in zich bergt, direct samenhangt met diens ernstige en complexe problematiek, zodat de verdachte onbehandeld een te groot gevaar voor de samenleving vormt.
Om het recidivegevaar van de verdachte terug te dringen is een langdurige en intensieve klinische behandeling, met strakke regie van een forensisch deskundig behandelteam, dat ook aanwezig blijft in de fase van resocialisatie, noodzakelijk. Aan deze vereisten van een effectieve behandeling kan slechts worden voldaan door de verdachte tbs met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel, dan wel door oplegging van tbs met voorwaarden of door het afgeven van een rechterlijke zorgmachtiging zal reeds daarom niet volstaan. De verdachte zal zich volgens de gedragsdeskundigen bovendien, wegens de bij hem aanwezige problematiek, niet aan de te stellen voorwaarden
kunnenhouden, nog daargelaten de vraag in hoeverre hij daartoe gemotiveerd is (en zal blijven). Dit betekent dat de rechtbank, in afwijking van hetgeen de raadsvrouw heeft bepleit, van oordeel is dat de algemene veiligheid van personen vereist dat aan de verdachte tbs met dwangverpleging wordt opgelegd.
Conclusie
Resumerend stelt de rechtbank vast dat aan de vereisten van art. 37a en 37b, eerste lid, Sr is voldaan en dat zij het, alles overziend, passend en geboden acht dat ten aanzien van het subsidiair bewezenverklaarde aan verdachte tbs met dwangverpleging wordt opgelegd. De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat hij van overheidswege wordt verpleegd. Deze maatregel wordt, met het oog op het bepaalde in artikel 38e Sr, opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling is daarom niet beperkt tot de duur van vier jaren.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 19 januari 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/029328-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 25 juni 2020 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De officier van justitie heeft, gelet op de door haar geformuleerde strafeis, gevorderd de vordering af te wijzen. De raadsvrouw heeft eveneens verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen nu tenuitvoerlegging van deze straf niet opportuun is, gezien de op te leggen straf en maatregel.
9.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelastdat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Wijstde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/029328-20
af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.S. Schakenraad, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2023.