In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezag en omgangsregeling tussen een vader en zijn twee minderjarige dochters, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, vertegenwoordigd door advocaat I.S. el Boutaibi, verzocht om een omgangsregeling, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.R.P. Hoppenbrouwers, stelde dat omgang met de vader momenteel niet in het belang van de kinderen is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage bevestigd dat er veel gebeurd is in de relatie tussen de vader en de kinderen, en dat het herstel van vertrouwen noodzakelijk is voordat er sprake kan zijn van omgang.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sinds de echtscheiding in 2017 de omgang tussen de vader en de kinderen problematisch is geweest. De vader heeft zijn dochters sporadisch gezien en de kinderen hebben aangegeven dat zij geen contact met hem willen. De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen en de rapporten van het Omgangshuis en de Raad in overweging genomen. De rechtbank concludeert dat het opdringen van een omgangsregeling contraproductief zou zijn en dat de vader eerst moet werken aan het herstel van het vertrouwen van de kinderen.
De rechtbank heeft begrip voor de gevoelens van de vader, maar benadrukt dat de emotionele veiligheid van de kinderen voorop staat. De vader moet met hulpverlening werken aan een onbelaste benadering van zijn dochters, waarbij hun wensen en behoeften centraal staan. De rechtbank heeft het verzoek van de vader dan ook afgewezen, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.