ECLI:NL:RBAMS:2023:1284

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
13.164251.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en witwassen door minderjarige verdachte met gebruik van valse sleutels en bankpassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en witwassen. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een geldbedrag van € 8555,64 van mevrouw [aangeefster 1] door gebruik te maken van een gestolen bankpas en pincode. Dit gebeurde op 21 juni 2021, nadat de bankpas was ontfutseld tijdens een babbeltruc. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander handelde en dat er sprake was van een nauwe samenwerking. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het voorhanden hebben van twee bankpassen die afkomstig waren uit misdrijf, wat resulteerde in een veroordeling voor witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf van 50 uur opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en heeft de teruggave van een in beslag genomen bromfiets aan de verdachte gelast. De benadeelde partij, mevrouw [aangeefster 1], heeft recht op een schadevergoeding van € 200,- voor immateriële schade, terwijl de vordering van ING Bank N.V. niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.164251.21
Datum uitspraak: 9 februari 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basis Registratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.C. van der Hulst, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [medewerkster Raad] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 juni 2021 tot en met 21 juni 2021 te Haarlem en/of te Wormer en/of te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen (totaal (ongeveer) 8555,64 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangeefster 1] en/of de ING bank, in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een gestolen bankpas en/of een pincode welke niet aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n);
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
feit 2
hij op of omstreeks 21 juni 2021, althans in of omstreeks de periode van 18 mei 2021 tot en met 21 juni 2021, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, twee, althans een of meer bankpas(sen) ( met nummer(s) [bankrekeningnummer 1]
(op naam van [aangeefster 2] ) en/of [bankrekeningnummer 2] (op naam van [persoon] eo [aangeefster 3] )), althans een of meer voorwerpen, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
( art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juni 2021, althans in of omstreeks de periode van 18 mei 2021tot en met 21 juni 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een of meer bankpas(sen) ( met nummer(s) [bankrekeningnummer 1]
(op naam van [aangeefster 2] ) en/of [bankrekeningnummer 2] (op naam van [persoon] eo [aangeefster 3] )), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden
krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
( art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2020 tot en met 21 juni 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte] en/of een of meer onbekend gebleven personen (mogelijk deelnemers aan het groepsgesprek op snapchat genaamd [account] )
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven ( te weten het oplichten van personen (bejaarden) en geld van hun rekening wegnemen);
( art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de maanden mei 2021 en juni 2021 zijn meerdere personen slachtoffer geworden van een zogenoemde babbeltruc, waarbij hun bankpas is weggenomen, de pincode is ontfutseld en vervolgens geld van hun rekening is opgenomen. Hierbij was telkens (in grote lijnen) sprake van dezelfde werkwijze. De slachtoffers zijn allemaal op leeftijd en werden op hun huistelefoon gebeld door iemand die vertelde dat een pakketje voor het slachtoffer klaarlag en dat dit pakketje voor een klein bedrag thuis zou worden afgeleverd.
Vervolgens kwam iemand die zich voordeed als pakketbezorger van PostNL een pakketje afleveren bij de slachtoffers thuis, moesten de slachtoffers hun bankpas in een apparaat steken en vervolgens hun pincode intoetsen. De bankpas werd, zonder dat de slachtoffers dit zagen, verwisseld voor de bankpas van een eerder slachtoffer en deze werd aan hen teruggegeven. Pas later kregen de slachtoffers door dat de inhoud van de pakketjes niet door hen was besteld. Veelal betrof het een al bestede cadeaukaart of etenswaren (thee en ontbijtkoek). Vervolgens werden grote geldbedragen van de betaalrekeningen van de slachtoffers opgenomen.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 2 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat voor de feiten 2 en 3 een integrale vrijspraak dient te volgen. Met betrekking tot feit 2 stelt de raadsvrouw dat verdachte niet wist dat er bankpassen in de buddyseat van zijn scooter zaten en dat hij zijn scooter weleens uitleent. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte had moeten vermoeden dat de bankpassen van misdrijf afkomstig waren. Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat enkel de subsidiair ten laste gelegde schuldheling kan worden bewezen. Meer subsidiair stelt de raadsvrouw dat niet de gehele ten laste gelegde periode bewezen kan worden. Voor feit 3 geldt dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt en dat verdachte ook stellig ontkent deel te hebben genomen aan een criminele organisatie. Voor feit 1 kan een bewezenverklaring volgen tot een bedrag van € 1000,-. Verder dient verdachte voor dit feit partieel te worden vrijgesproken voor het ten laste gelegde medeplegen en kan de betrokkenheid van verdachte alleen worden bewezen op 21 juni 2021 in Amsterdam, aldus de raadsvrouw.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 3 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte meer weet van de babbeltrucs bij verschillende personen en dat hij hier mogelijk een grotere rol in heeft gehad dan hij heeft erkend. Zo heeft de medeverdachte in een groepsgesprek op snapchat waar verdachte ook bij hoorde, de leden laten weten dat verdachte was opgepakt en hun gevraagd alle chats met verdachte te verwijderen. Ook acht de rechtbank het opvallend dat in mei 2021 werkkleding van PostNL in de buddyseat van de scooter van verdachte is aangetroffen en op zijn telefoon een video staat waarop wordt gesproken over een pakketje van PostNL die voor iemand zou klaarliggen. Ditzelfde geldt voor de grote hoeveelheid dure spullen die verdachte bezit. Hoewel de ouders van verdachte hebben verklaard dat verdachte een scooter en dure schoenen van hen heeft gekregen, verklaart dit niet het bezit van alle dure spullen. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte heeft de vader namelijk ook verklaard dat hij weleens dure kleding van verdachte heeft gevonden en dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij dergelijke dingen niet in huis wil hebben omdat zij een eerlijke familie zijn.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden weliswaar verdacht zijn, maar dat op grond daarvan niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het oogmerk had tot het oplichten van personen en het wegnemen van geld van hun rekening.
Het ontbreekt hiervoor aan wettig en overtuigend bewijs.
4.4.2
Oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met een valse sleutel (een gestolen bankpas met pincode) van mevrouw [aangeefster 1] . De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van de aangifte van mevrouw [aangeefster 1] , inclusief bankafschrift, haar aanvullende verklaring en de aangifte van de ING kan worden vastgesteld dat een bedrag van € 8555,64 van de bankrekening van mevrouw [aangeefster 1] is weggenomen zonder haar toestemming. Dit is gebeurd nadat haar bankpas is gestolen bij het in ontvangst nemen van een pakketje op 18 juni 2021. De werkwijze komt hierbij overeen met wat onder 4.1 staat beschreven.
Vastgesteld kan worden dat verdachte een rol heeft gehad bij deze diefstal op 21 juni 2021.Dit blijkt uit de waarnemingen van de verbalisanten, het bankafschrift van mevrouw [aangeefster 1] , de bij verdachte na zijn aanhouding aangetroffen € 1000,-, de bankpas van mevrouw [aangeefster 1] die verdachte bij zijn staandehouding uit zijn boxershort haalde en de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft verklaard dat hij de bankpas en pincode van iemand heeft gekregen met de opdracht om € 1000,- te pinnen en dat hij hier een vergoeding voor zou ontvangen. Verdachte heeft dit vervolgens gedaan. Hoewel verdachte tijdens de zitting heeft verklaard niet meer te weten van wie hij de bankpas met pincode heeft ontvangen, stelt de rechtbank op basis van de eerdere verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris vast dat de bankpas en pincode aan verdachte is gegeven door de medeverdachte die samen met verdachte is aangehouden en met wie verdachte voor en na het pinnen op de scooter zat. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en in elk geval zijn medeverdachte waardoor ook het ten laste gelegde medeplegen is bewezen. Het verweer van de raadsvrouw wordt op dit punt verworpen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de overige transacties waarbij met de pinpas van mevrouw [aangeefster 1] geld is gepind. Verdachte zal voor dit deel van de tenlastelegging daarom worden vrijgesproken.
4.4.3
Oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 2 primair ten laste gelegde witwassen van twee bankpassen op 21 juni 2021 in Amsterdam. Verdachte wordt partieel vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Na de aanhouding van verdachte op 21 juni 2021 zijn in de buddyseat van zijn in beslag genomen scooter drie bankpassen aangetroffen. Hierbij gaat het onder meer om een bankpas op naam van [aangeefster 2] en een bankpas op naam van [persoon] eo [aangeefster 3] . Uit de aangiften van mevrouw [aangeefster 2] , mevrouw [aangeefster 3] en de ING kan worden vastgesteld dat mevrouw [aangeefster 2] en mevrouw [aangeefster 3] het slachtoffer zijn geworden van een babbeltruc en dat de werkwijze hierbij overeenkomt met wat onder 4.1 staat beschreven. Deze twee bankpassen die in de buddyseat van de scooter van verdachte zijn aangetroffen zijn dus van misdrijf afkomstig. Dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn scooter weleens uitleent, maakt niet dat verdachte de bankpassen niet voorhanden heeft gehad. De bankpassen zaten immers in zijn eigen buddyseat op het moment dat verdachte hier (samen met zijn medeverdachte) op reed. De bankpassen zaten in de buddyseat van de scooter van verdachte op het moment dat hij in opdracht van een ander met de bankpas van mevrouw [aangeefster 1] geld van haar rekening haalde, waarbij hij zich tijdens het pinnen onherkenbaar maakte door een mondkapje, zonnebril en capuchon te dragen en in strijd met de werkelijkheid tegenover de politie verklaarde dat hij de bankpas die hij had gebruikt had weggegooid (feit 1). Dat verdachte niet wist dat er nog andere bankpassen in zijn buddyseat zaten en dat in ieder geval twee daarvan eveneens van misdrijf afkomstig waren, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verdachte de bankpassen van mevrouw [aangeefster 2] en mevrouw [aangeefster 3] voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat de bankpassen van misdrijf afkomstig waren. De omstandigheid dat verdachte samen met iemand anders op zijn scooter reed op het moment dat de bankpassen in zijn buddyseat zaten, vindt de rechtbank onvoldoende om vast te stellen dat voor het witwassen van de bankpassen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. De scooter is immers van verdachte en niet kan worden vastgesteld dat zijn medeverdachte bekend was met de inhoud van de buddyseat.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
op 21 juni 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een geldbedrag van 1000 euro dat aan [aangeefster 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een gestolen bankpas en een pincode welke niet aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorden;
ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
hij op 21 juni 2021 te Amsterdam, twee bankpassen met nummers [bankrekeningnummer 1]
(op naam van [aangeefster 2] ) en [bankrekeningnummer 2] (op naam van [persoon] eo [aangeefster 3] ), voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van het voorarrest en met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en reclasseringstoezicht.
9.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet op zijn plaats is en volstaan kan worden met een grotendeels voorwaardelijke werkstraf. Verder dient rekening te worden gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen strafzaken tegen minderjarigen dienen te zijn afgehandeld.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een geldbedrag en het witwassen van twee bankpassen. Dit zijn vervelende feiten die hebben geleid tot financiële schade en overlast. Er is sprake van (hoog)bejaarde slachtoffers die tevens het slachtoffer zijn geworden van het op doortrapte wijze wegnemen van hun bankpas en ontfutselen van hun pincode. Daarbij zijn grote geldbedragen van de slachtoffers weggenomen. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij van mevrouw [aangeefster 1] (feit 1) blijkt dat zij wakker heeft gelegen en stress heeft ervaren door wat haar is overkomen en ook dat zij het gevoel heeft dat misbruik is gemaakt van haar kwetsbaarheid. Dat is ook gebeurd. Hoewel niet bewezen is dat verdachte ook een rol heeft gehad bij de diefstal en het ontfutselen van de bankpassen en pincodes en het wegnemen van alle geldbedragen, is wel duidelijk dat verdachte een rol heeft gehad in het geheel. Hij was uit op financieel gewin voor zichzelf en heeft zich niet bekommerd om de mogelijke gevolgen voor de (kwetsbare) slachtoffers.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 december 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als ‘first offender’.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het rapport van de Raad van 7 december 2022, dat over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is opgemaakt. Ter zitting heeft de Raad geadviseerd om bij een bewezenverklaring aan verdachte een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen. De Raad ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om daarbij bijzondere voorwaarden te adviseren.
Tijdens de behandeling ter zitting heeft verdachte naar voren gebracht dat het goed met hem gaat. Hij zit in het laatste jaar van zijn mbo 4 opleiding, werkt naast zijn opleiding en is van plan om volgend jaar met een hbo-opleiding te starten en daarna door te stromen naar de universiteit. Toen verdachte vast kwam te zitten is volgens hem sprake geweest van een omslag en heeft hij besloten zijn leven te veranderen. Hij heeft veel spijt van wat er is gebeurd en zou graag zijn excuses willen aanbieden aan mevrouw [aangeefster 1] , het slachtoffer van feit 1.
Nu verdachte een ‘first offender’ is, hij hard aan zijn toekomst werkt en het gaat om een verdenking van langere tijd geleden waarna verdachte geen nieuwe politiecontacten meer heeft gehad, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank er in strafverminderende zin verder rekening mee dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van 16 maanden met ruim 3 maanden. De redelijke termijn is niet, zoals de de raadsvrouw heeft bepleit, de termijn van de zogenoemde Kalsbeeknorm van 180 dagen. Wel is het belangrijk dat verdachte de consequenties van zijn (strafrechtelijk) gedrag ervaart in de vorm van een sanctie.
De rechtbank vindt een geheel onvoorwaardelijk werkstraf voor de duur van 50 uur, met aftrek van het voorarrest (5 dagen) passend en geboden en zal dit aan verdachte opleggen.

10.Beslag

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), blijkt dat op 21 juni 2021 onder verdachte in beslag is genomen een bromfiets, merk Piaggio Vespa Sprint 50, voorzien van kenteken [kenteken] (goednummer 6028810). Op 17 januari 2022 is deze bromfiets ook op de voet van artikel 94a Sv in beslag genomen. Er is daarom zowel sprake van ‘klassiek beslag’ als van ‘conservatoir beslag’ op de bromfiets.
De rechtbank is van oordeel dat de bromfiets dient te worden teruggegeven aan de rechthebbende, namelijk verdachte. Deze beslissing ziet op de klassieke beslagtitel en de omstandigheid dat ook conservatoir beslag rust op de bromfiets, kan aan de feitelijke teruggave aan verdachte in de weg staan.

11.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Ten aanzien van [aangeefster 1]
De benadeelde partij [aangeefster 1] vordert € 200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom hoofdelijk worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [aangeefster 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van ING Bank N.V.
De benadeelde partij ING Bank N.V. vordert € 17.175,25 aan materiele schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank overweegt als volgt. De vordering is betwist. De benadeelde partij vordert onder meer € 16.215,25 aan schadeloosstelling van de slachtoffers van oplichting, ook van slachtoffers van feiten waarvoor verdachte niet verantwoordelijk wordt gehouden.
Vast staat dat benadeelde partij het slachtoffer mevrouw [aangeefster 1] schadeloos heeft gesteld voor geldbedragen die van haar zijn weggenomen, waaronder de diefstal van een bedrag van € 1000,- waarvoor verdachte wordt veroordeeld (feit 1). Nu uit het dossier volgt dat de onder verdachte inbeslaggenomen € 1000,- reeds aan de benadeelde partij is of zal worden teruggeven, kan dit bedrag niet langer worden aangemerkt als schade van de benadeelde partij dat voor vergoeding door verdachte in aanmerking komt. In zoverre zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij zal ook voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 311 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zijnde 5 (vijf) dagen naar de maatstaf van 2 uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte], van:
- bromfiets, merk Piaggio Vespa Sprint 50, voorzien van kenteken [kenteken] (goednummer 6028810).
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangeefster 1]toe tot
€ 200,- (tweehonderd euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2021), tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[aangeefster 1]voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve
van [aangeefster 1], aan de Staat
€ 200,- (tweehonderd euro)te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (21 juni 2021) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 0 (nul) dagen gijzeling, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
ING Bank N.V. niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.K. Mireku en C.M. Georgiades, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Nijland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2023.