Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
MR. [curator]
advocaat mr J.P.M. Borsboom,
1.De procedure
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van de curator: de curator met mr. S.C. Louer en haar kantoorgenoot
mr. L. Verkerk;
aan de zijde van ABN AMRO: [naam 6] met mr. Wijnstekers.
Na verder debat is vonnis bepaald op 7 maart 2023. Gedaagden hebben toegezegd tot aan de datum van dit vonnis geen verdere aanspraak te maken op uitbetaling onder de bankgarantie dan wel tot uitbetaling onder die bankgarantie over te gaan.
2.De feiten
€ 2.000.000,-. Op 24 juli 2020 heeft ABN AMRO op verzoek van Randridge deze bankgarantie gesteld.
3.Het geschil
primair:ING en de curator te veroordelen tot teruggave van de bankgarantie binnen 24 uur na het uitspreken dan wel de betekening van dit vonnis (al dan niet door het invullen van een afstandsverklaring), op straffe van een ten laste van ING uit te spreken dwangsom van € 250.000,- te vermeerderen met een dwangsom van € 25.000,- per dag dat ING niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van in totaal
€ 2.000.000,-;
subsidiair:ING te veroordelen tot teruggave van de bankgarantie binnen 24 uur na het uitspreken dan wel de betekening van dit vonnis (al dan niet door het invullen van een afstandsverklaring), op straffe van een ten laste van ING uit te spreken dwangsom van € 250.000,- te vermeerderen met een dwangsom van € 25.000,- per dag dat ING niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van in totaal
€ 2.000.000,- en gelijktijdig de curator te gelasten die teruggave van de bankgarantie door ING te gehengen en te gedogen;
primair en subsidiair:met hoofdelijke veroordeling van ING en de curator, althans van ING, althans van de curator, in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
€ 2.000.000,-, met veroordeling van ABN AMRO in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
€ 2.000.000,- daadwerkelijk uitbetaalt. Indien daarnaast in kort geding 1 wordt bevolen de bankgarantie terug te geven, dan mag Randridge verwachten bij ABN AMRO weer over meer kredietruimte / liquiditeit te beschikken, die nodig is voor het aangaan van nieuwe projecten. Dit onderstreept het spoedeisend belang van Randridge bij toewijzing van haar vorderingen in zowel kort geding 1 als in kort geding 2.
milestonesniet heeft gehaald, hetgeen [gefailleerde] herhaaldelijk aan Randridge kenbaar heeft gemaakt (en wat overigens in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het faillissement van [gefailleerde] ). Randridge was dus wel degelijk op de hoogte van deze vordering. In het verlengde van de ‘Notice of Claim’ heeft ING op 15 februari 2023 het trekkingsverzoek gedaan. ING werd hiertoe in haar hoedanigheid van ‘Security Agent’ geïnstrueerd door de financierende banken. ING heeft hiertoe blijkens de tekst van de bankgarantie een zelfstandig recht, los van (de positie van) [gefailleerde] . De vordering die Randridge heeft ingediend bij de curator staat niet aan het trekken van de bankgarantie in de weg omdat in artikel 12.5 van het I&E-contract verrekening is uitgesloten. Overigens is die vordering in het geheel niet onderbouwd.
4.De beoordeling in kort geding 1 en kort geding 2
abstract unconditional first demand guarantee(een onvoorwaardelijke abstracte garantie) tot zekerheid van de nakoming door Randridge van haar verplichtingen onder het I&E-contract en tot zekerheid van de nakoming van haar verplichtingen jegens ING (the Security Agent) als partij bij de Direct Agreement èn als pandhouder van de rechten van [gefailleerde] onder het I&E-contract en de Direct Agreement. Verder is in de tekst van de bankgarantie opgenomen dat de garantie eindigt – kort gezegd – op het moment dat [gefailleerde] schriftelijk bevestigt dat Randridge de werkzaamheden onder het I&E-contract heeft afgerond en aan al haar verplichtingen onder het I&E-contract heeft voldaan dan wel op 31 maart 2024. Een verzoek tot uitbetaling onder de bankgarantie kan worden gedaan door ING alleen of gezamenlijk door ING en [gefailleerde] . Tot slot is in de bankgarantie opgenomen dat ABN AMRO zich in geen geval mag beroepen op de onderliggende verhouding tussen Randridge en [gefailleerde] zoals neergelegd in het I&E-contract, noch op de verhouding tussen Randridge, ING en [gefailleerde] zoals neergelegd in de Direct Agreement, noch op enig verweer dat daaruit voortvloeit.
4.3. Uit de tekst van de bankgarantie, zoals onder 4.2 weergegeven, volgt voorshands dat ABN AMRO terecht het verweer heeft gevoerd dat zij wel tot uitbetaling moet overgaan, nu ING daarom heeft verzocht. Gezien het abstracte karakter van de bankgarantie is het niet aan ABN AMRO om onderliggende documenten te beoordelen. Bovendien is in de tekst van de bankgarantie expliciet opgenomen dat ABN AMRO zich niet op onderliggende documenten mag beroepen. Dat de bankgarantie bij beëindiging van het I&E-contract moet worden teruggegeven, zoals Randridge stelt, is niet in de tekst van de bankgarantie opgenomen. De twee momenten waarop de bankgarantie (volgens de tekst daarvan) eindigt, hebben zich (nog) niet voorgedaan. ABN AMRO zou alleen niet tot uitkering onder de garantie hoeven overgaan in geval van kennelijke willekeur of bedrog aan de zijde van ING, maar dat daarvan sprake is, is niet door Randridge gesteld of aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de vordering jegens ABN AMRO niet toewijsbaar is. Toewijzing zou in strijd komen met het beginsel “Eerst betalen, dan praten”, zoals ABN AMRO heeft aangevoerd.
1.079,00
De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op
-griffierecht € 314,00
1.079,00
1.079,00